Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het taal- en dichtlievend genootschap 'Kunst wordt door arbeid verkreegen' te Leiden, 1766-1800 (1983)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het taal- en dichtlievend genootschap 'Kunst wordt door arbeid verkreegen' te Leiden, 1766-1800
Afbeelding van Het taal- en dichtlievend genootschap 'Kunst wordt door arbeid verkreegen' te Leiden, 1766-1800Toon afbeelding van titelpagina van Het taal- en dichtlievend genootschap 'Kunst wordt door arbeid verkreegen' te Leiden, 1766-1800

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.57 MB)

XML (0.37 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

studie
100 artikelen/achttiende eeuw


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het taal- en dichtlievend genootschap 'Kunst wordt door arbeid verkreegen' te Leiden, 1766-1800

(1983)–Bert Thobokholt–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 10]
[p. 10]
 
ô, Hooggeachte rei van waerdige Meceenen!
 
Kunstoefenende Broederschap,
 
Die U, het zij uw zang ons lagchen doet of weenen,
 
Alom ziet aangejuicht door billijk handgeklap;
 
En thans in Pindus Lauwerdaalen,
 
Om 't waare Kunstschoon te bepaalen,
 
Den hoogen Rechterstoel bekleedt!
 
Ziet hier, wien ge andermaal den gouden' prijs behaalen,
 
En op den zelfden stond een' zilvren winnen deed.

Willem Bilderdijk, tijdens de avondmaaltijd van de jaarlijkse vergadering van 8 mei 1777 van Kunst wordt door arbeid verkreegen.

 
Zoo zag ik menigwerf een aantal waanpoëeten,
 
Op rijm en maat gespitst, ten rechterstoel gezeten,
 
Als Rhadamanten, met gerimpeld aangezicht,
 
Hun hart verschansen voor den indruk van 't gedicht.
 
Gewapend met een wal van Moonens, Sewels, Stijlen,
 
De handen toegerust met liksteen, schaaf, en vijlen.
 
Het hoofd met wind vervuld, ziedaar den kring vergaârd!

Willem Bilderdijk, Kunst der Poëzy. (1809)

[pagina 11]
[p. 11]

Hoofdstuk 1. Verantwoording

1.1 Inleiding

Het culturele leven in Nederland wordt de tweede helft van de achttiende eeuw gekenmerkt door een veelheid van genootschappen en maatschappijen met uiteenlopende activiteiten. Op het gebied van de letterkunde was het de bloeitijd van de dichtgenootschappen, verenigingen met als doel de gezamenlijke productie en beoordeling van voornamelijk poëzie. In de periode van 1748 tot 1800 moeten er minstens 34 van deze instellingen hebben bestaan (de dichtgenootschappen, die vrijwel uitsluitend voorkwamen in Holland en Utrecht, floreerden met name van 1765 tot 1790), en hun totale productie bedroeg zeker 81 werken verspreid over 167 delen.Ga naar eind1

In de literatuurgeschiedenis is slechts een bescheiden plaats ingeruimd voor deze voor hun tijd zo karakteristieke verschijnselen. Onder invloed van een veranderende literatuuropvatting werd hun creatieve werk al snel beschouwd als onpersoonlijke en inferieure rijmelarij, en dat is tot op heden zo gebleven. Het is onder verwijzing naar deze geringe kwaliteit van hun letterkundige productie, dat de dichtgenootschappen van de literatuurhistorici maar marginaal aandacht krijgen toebedeeld.Ga naar eind2 De enige uitzondering hierop vormt het hoofdstuk Dichtgenootschappen in Te Winkel, dat een goed overzicht geeft.Ga naar eind3 Een samenvattende studie, laat staan een doorwrochte monografie, ontbreekt evenwel. Een inventarisatie van de achttiende-eeuwse dichtgenootschappen, de door hen uitgegeven werken en de door hen uitgeschreven prijsvragen, is onlangs in druk verschenen.Ga naar eind4 Het interne leven van een dichtgenootschap is eenmaal uitgebreid bestudeerd. H.A. Höweler gaat in een gedetailleerd artikel uitvoerig in op de organisatie, de geschiedenis en de werkzaamheden van het Haagse Kunstliefde spaart geen vlijt.Ga naar eind5 Voor meer informatie is men aangewezen op terloopse opmerkingen in uiteenlopende studies en artikelen.Ga naar eind6

Met het oog op deze stand van zaken leek het mij een legitieme en verantwoorde stap om een nieuw onderzoek te verrichten naar het interne leven, de geschiedenis en de activiteiten van een groot achttiende-eeuws dichtgenootschap. De achterliggende gedachte is dat een dergelijk onderzoek ook meer algemene gegevens kan opleveren over het literaire genootschapsleven in de achttiende

[pagina 12]
[p. 12]

eeuw. Ik wijs er met nadruk op dat het hier gaat om een documentaire studie. Uitspraken over de poëticale opvattingen van de genootschapsleden, of een inhoudelijke analyse van hun creatieve werk, zal men tevergeefs zoeken; dat is niet onderzocht.

Ik heb gekozen voor het Leidse Kunst wordt door arbeid verkreegen (voortaan KWDAV). Het nam samen met het reeds onderzochte Kunstliefde spaart geen vlijt (voortaan KSGV) een dominante positie in onder de Nederlandse dichtgenootschappen.Ga naar eind7 KWDAV was een strak georganiseerd en groot genootschap met nationale bekendheid. Het heeft meer dan dertig jaar een bloeiend bestaan geleid, het heeft ongeveer 6500 bladzijden aan werk uitgegeven (waaronder een drietal seriewerken) en het heeft in totaal 46 prijsvragen uitgeschreven. Onder zijn leden telde het, naast politieke kopstukken als Wybo Fynje en Pieter Vreede, bekende literatoren zoals Willem Bilderdijk, Gerrit Brendar à Brandis, Rhijnvis Feith, Johannes le Francq van Berkhey, Juliana Cornelia de Lannoy, E.J.B. Schonck en A.C.W. Staring.

1.2 Opzet

Als bronnen voor het onderzoek kwamen in eerste instantie de uitgaven van het genootschap zelf in aanmerking. Een hieruit voortvloeiende verplichting is dat alle door KWDAV uitgegeven werken ook daadwerkelijk bekend en beschikbaar moeten zijn. Om dit te kunnen nagaan was er inmiddels de bibliografie van Kloek e.a. Ik heb de hierin voorkomende lijst van werken van KWDAV gecontroleerd in de Universiteitsbibliotheek te Leiden, en ik heb daar ook nog een meer uitvoerige zoektocht naar mogelijke werken ondernomen.Ga naar eind8 Dit leverde een aantal aanvullingen en correcties op.Ga naar eind9 Bij het samenstellen van bovengenoemde bibliografie is niet gezocht naar werken in archieven, maar dat was in mijn geval niet verantwoord. Een onderzoek in het Gemeentearchief te Leiden had nog een aantal aanvullingen tot resultaat. Door deze inventariserende fase van het onderzoek was nu aan een preliminaire voorwaarde voldaan: alle door KWDAV uitgegeven werken waren ter inzage beschikbaar.

Maar om een goed beeld te krijgen van het interne leven van een dichtgenootschap, heeft men aan alleen de werken eigenlijk niet voldoende. Höweler: ‘In vele gevallen zal men niet verder kunnen komen bij gebrek aan archiefstukken.’Ga naar eind10 Immers, ‘Niet de gedrukte bundels maar de archiefstukken maken het ons mogelijk om de 18e-eeuwse genootschappen te waarderen als in hun tijd passende, levende organismen [...].’Ga naar eind11 Höweler beschikte voor zijn onderzoek in ruime mate over archivalia. Voor KWDAV ontbrak deze bron echter volledig. Pelinck:

[pagina 13]
[p. 13]

‘Wat er werd van het archief met de notulen, boeken, de honderden manuscript-gedichten en de waarschijnlijk zeer uitgebreide correspondentie [...], wij weten het niet.’Ga naar eind12 Ook in het archief van de Hollandsche Maatschappij van Fraaie Kunsten en Wetenschappen, waarin KWDAV door fusie is opgegaan, ontbraken - wat betreft het Leidse genootschap stukken van enige importantie. Pelinck: ‘Het archief der Maatschappij, doch zonder veel belangrijks uit Leiden [...].’Ga naar eind13 Een zeer rijke bron is hiermee verloren gegaan. Een gelukkige bijkomstigheid is dat onder de werken van het genootschap zich wel de gedrukte handelingen van de jaarlijkse vergaderingen bevinden. Toch missen we veel informatie. Het is nu onmogelijk om iets te weten te komen over de financiële positie van het genootschap, over de gebeurtenissen op de maandelijkse vergaderingen, over de frequentie waarmee in de praktijk gedichten werden ingeleverd, over de bestuurlijke problemen van de hoofdleden, enzovoort. Het beeld dat ik in de hierna volgende hoofdstukken van het genootschap wil geven kan dan ook onmogelijk volledig worden genoemd; het materiaal daarvoor is niet overgeleverd.

1.3 Inhoud

Wat kan men in deze uitgave aantreffen? Hoofdstuk 2. geeft een beeld van de geschiedenis van KWDAV, vanaf de oprichting in 1766 tot aan de fusie met twee andere genootschappen in 1800. In hoofdstuk 3. zal, voornamelijk aan de hand van de beschikbare wetten, de organisatie van het genootschap uitvoerig worden beschreven. Hoofdstuk 4. bestaat uit een verslag van een jaarlijkse vergadering, die van 1775. Hoofdstuk 5. gaat in op een aantal aspecten van het ledenbestand. Hoofdstuk 6. bestaat uit een beschrijvende lijst van de werken van het genootschap, en hoofdstuk 7. behelst een volledige opgave van de door KWDAV uitgeschreven prijsvragen. In hoofdstuk 8., het besluit, zal ik voorzichtig enige concluderende opmerkingen plaatsen. Als bijlagen treft men een zoeklijst aan om werken van genootschappen in alfabetische catalogi op te sporen, een omvangrijk ledenregister, een grafiek van het aantal leden, en enige - bij mijn weten nog niet eerder gepubliceerde - brieven.

eind1
Gegevens ontleend aan J.J. Kloek et al., ‘Literaire genootschappen 1748-1800.’ In: Documentatieblad werkgroep 18e eeuw XV/I [57-58] (1983), p. 21-91.
De genoemde cijfers betreffen genootschappen met een min of meer geïnstitutionaliseerd karakter, tot uiting komend in een gereglementeerde organisatievorm en het voeren van een naam, en waarvan de beöefening van de letterkunde de enige of de hoofddoelstelling vormde (ten minste de helft van het werk wordt ingenomen door literaire bijdragen). Leesgezelschappen en toneelgenootschappen zijn buiten beschouwing gelaten.
eind2
Over de dichtgenootschappen:
W.J.A. Jonckbloet, Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde. 4e dr., herz. en tot den tegenwoordigen tijd bijgewerkt door C. Honigh. Groningen, 1888-1892. Dl. IV, p. 438-439; dl. V, p. 292-294 en p. 300-304.
G. Kalff, Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde. Groningen, 1906-1912. Dl. V, p. 477-489; dl. VI, p. 41-46.
J. te Winkel, De ontwikkelingsgang der Nederlandsche letterkunde. 2e dr.
Haarlem, 1922-1927. Dl. V, p. 516-537.
G.P.M. Knuvelder, Handboek tot de geschiedenis der Nederlandse letterkunde. 5e geheel herz. dr. 's-Hertogenbosch, 1970-1976. Dl. II, p. 553-555.
H.J. Vieu-Kuik en J. Smeyers, De letterkunde in de achttiende eeuw in Noord en Zuid. Amsterdam/Antwerpen, 1975. p. 38. [= Geschiedenis van de letterkunde der Nederlanden. Onder red. van F. Baur, W.J.A.M. Asselbergs, J. van Mierlo e.a., dl. 6.]
Voorbeelden van de kritiek op de dichtgenootschappen:
Kalff dl. V, p. 477: ‘De geschiedschrijver onzer literatuur echter is eenmaal gescheept en moet erover; hij mag een, zij het ook vluchtig, overzicht dezer poëzie niet achterwege laten, al verklaart de dichtgenootschapper BERNARDUS DE BOSCH naïvelijk van zijn eigen gedichten: “ik moet bekennen, dat men ze wel zou kunnen missen, vooral in eene eeuw als deeze, waarin ons soortgelyk letterooft in overvloed wordt opgedischt”.’
Vieu-Kuik, p. 38, onder de kop De rol der dichtgenootschappen: ‘Het zijn vooral de dichtgenootschappen, die voor de critici, de latere in het bijzonder, het zwarte schaap betekenen, omdat zij, naar Frans model klassieke regels propageerden en populariseerden, waardoor tenslotte poëzie werd genoemd wat in feite holle retoriek was. [...] de nakomeling vraagt zich af hoe voor tal van bundels onverteerbare poëzie een Mecenas was te vinden ter aanmoediging van de dichter, die voor dit bedrijf werd betaald.; hij kent de toespelingen niet meer en ziet in dit vertoon van vernuft en vriendschapsbetuiging slechts nutteloze tijdsverspilling. Inderdaad: leggen wij rustig deze efemeriden naast ons neer.’ Over het beeld om de dichtgenootschappen, die enkele decennia lang bijzonder floreerden, eendagsvliegen te noemen, kan men redetwisten. Dat de genootschapsleden voor hun dichterlijke werk werden betaald is onjuist; ze moesten ervoor betalen om lid te mogen zijn.
eind3
Dl. V, p. 516-537.
eind4
Zie noot 1. Kloek e.a.
eind5
H.A. Höweler, ‘Uit de geschiedenis van het Haagsche dichtgenootschap “Kunstliefde Spaart Geen Vlijt” 1772-1818.’ In: Tijdschrift voor Nederlandsche taal- en letterkunde 56 (1937), p. 94-184.
Rekent men de ietwat anders geaarde Maatschappij der Nederlandsche letterkunde ook tot de dichtgenootschappen, dan moet ik hier ook vermelden: F.K.H. Kossmann, Opkomst en voortgang van de Maatschappij der Nederlandsche letterkunde te Leiden. Geschiedenis van een initiatief. Leiden, 1966.
Overigens besteedt Te Winkel dl. V, p. 527-529, wel aandacht aan de organisatie van KWDAV, maar van een studie naar het interne leven van dit genootschap is hier geen sprake.
eind6
Voornamelijk artikelen in stedelijke jaarboekjes en monografieën over 18e eeuwse literatoren. Informatie over KWDAV is bijv. te vinden in de studie van J. Kolkhuis Tanke (Een Nijmeegs dichter uit de 18e eeuw: dr. E.J.B. Schonck. Utrecht/Nijmegen, 1963. p. 9-12.) en in de studie van P.J.A.M. Buijnsters (Tussen twee werelden; Rhijnvis Feith als dichter van ‘het Graf’. Assen, 1963. p. 22-23.).
Het genootschapsleven in de 18e en de 19e eeuw staat de laatste tijd wel volop in de belangstelling. Zo is er op 29 en 30 october 1982 te Alkmaar een symposium gehouden over het genootschapsleven in de eerste helft van de 19e eeuw. De teksten van de hier gehouden voordrachten zijn onlangs gepubliceerd in het Documentatieblad werkgroep 19e eeuw 2 (1983). Van belang voor de studie naar het achttiende-eeuwse dichtgenootschap zijn met name de artikelen van W.W. Mijnhardt (‘Het Nederlandse genootschap in de achttiende en vroege negentiende eeuw.’, p. 76-102) en van W. van den Berg (‘Het literaire genootschapsleven in de eerste helft van de negentiende eeuw.’, p. 146-179).
Er is de laatste tijd zelfs zo'n duidelijke groei in de interesse voor het Nederlandse genootschap, dat A. de Jonge en W.W. Mijnhardt een leidraad hebben ontwikkeld voor genootschapsonderzoek in Nederland. Dit namens de werkgroep ‘Genootschappen’ (p/a R.P.W. Visser, Biohistorisch Instituut te Utrecht). Deze leidraad (Het Genootschapsonderzoek in Nederland) bestaat voor een groot deel uit een presentatie van standaardvragen voor onderzoek. De standaardvragen - bedoeld als aanbevelingen - zijn verdeeld over vier thema's: de typologie van de genootschappen, de formele regelingen, de activiteiten en de sociale samenstelling. Het doel hiervan is om de aanpak van genootschapsonderzoek zoveel mogelijk te uniformeren, zodat resultaten onderling zo optimaal mogelijk vergelijkbaar zullen zijn. Ik ontving de leidraad - nog in typoscript - via de heer Mijnhardt op het moment dat mijn onderzoek was afgesloten. Achteraf blijkt dat ik op het merendeel van de standaardvragen in deze uitgave een antwoord geef.
eind7
Ze zorgden samen voor zo'n 60% van de totale genootschapsproductie (nl. 32 werken verspreid over 99 delen).
Er is overigens nog een goede reden om voor KWDAV te kiezen. Volgens Te Winkel dl. V, p. 527, kan de organisatievorm van KWDAV als exemplarisch gelden voor die van een volledig ingericht en invloedrijk dichtgenootschap.

eind8
De meeste werken van de genootschappen zijn vaak te vinden in de plaats waar het genootschap was gevestigd, zeker wanneer het een grote plaats betreft. Dit is niet alleen een logische gedachtengang; het raadplegen van Centrale Catalogus in de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag leverde ook aanwijzingen in die richting op.
In vergelijking met het onderzoek dat is verricht voor het samenstellen van de inventarisatie Kloek e.a., bestond mijn onderzoek uit de volgende extra componenten:
-De alfabetische catalogus is doorgewerkt aan de hand van een zoeklijst met ongeveer 100 trefwoorden als ingangen (de werken zijn bijna nooit onder de naam van het genootschap gecatalogiseerd). De zoeklijst zoals die is gebruikt door Kloek e.a. bestond uit nog geen 25 trefwoorden. De door mij gehanteerde lijst is te vinden in Bijlage A.
-In de zogenaamde standcatalogus (waar werken staan gecatalogiseerd op volgorde van de signatuur) is de direkte omgeving onderzocht van de al bekende werken.
-De catalogus van de handschriftenkamer is geraadpleegd.
eind9
Ik vond deze aanvullingen en correcties nog voordat de definitieve copij voor Kloek e.a. gereed was. Ze zijn dan ook nog in dat artikel opgenomen.
eind10
Höweler, p. 98.
eind11
Höweler, p. 100.
eind12
E Pelinck, ‘De vergaderzaal van Kunst wordt door arbeid verkregen.’
In: Leids jaarboekje 48 (1956), p. 154-161. Citaat op p. 160. Vergelijk ook Kolkhuis Tanke, p. 148 noot 50: ‘Van het archief van KWDAV is zo goed als niets over.’
Mogelijk is het archief verloren gegaan door de buskruitramp van 1807, waardoor ook de vergaderzaal van KWDAV gedeeltelijk werd verwoest (zie Pelinck, p. 160).
eind13
Pelinck, p. 160 noot 4.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

auteurs

  • over Cornelis van Hoogeveen Jr.

  • over Rhijnvis Feith

  • over J. le Francq van Berkhey

  • over Juliana Cornelia de Lannoy

  • over Gerrit Brender à Brandis

  • over Pieter Vreede

  • over Jan de Kruyff jr.

  • over Adrianus van Royen

  • over Dirk Erkelens

  • over Petrus Johannes Kasteleijn


organisaties

  • over Kunst wordt door arbeid verkreegen


plaatsen

  • over Leiden