Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het taal- en dichtlievend genootschap 'Kunst wordt door arbeid verkreegen' te Leiden, 1766-1800 (1983)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het taal- en dichtlievend genootschap 'Kunst wordt door arbeid verkreegen' te Leiden, 1766-1800
Afbeelding van Het taal- en dichtlievend genootschap 'Kunst wordt door arbeid verkreegen' te Leiden, 1766-1800Toon afbeelding van titelpagina van Het taal- en dichtlievend genootschap 'Kunst wordt door arbeid verkreegen' te Leiden, 1766-1800

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.57 MB)

XML (0.37 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

studie
100 artikelen/achttiende eeuw


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het taal- en dichtlievend genootschap 'Kunst wordt door arbeid verkreegen' te Leiden, 1766-1800

(1983)–Bert Thobokholt–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 107]
[p. 107]

Hoofdstuk 8. Besluit

In dit besluit wil ik een poging doen om een aantal van de nu beschikbare gegevens in een meer algemeen kader te plaatsen. Ik heb in de Verantwoording immers al uitgesproken, dat de achterliggende gedachte van dit onderzoek ook was, dat er mogelijk meer algemene gegevens over het (literaire) genootschapsleven in de achttiende eeuw boven water zouden komen. Het is noodzakelijk daar nu op terug te komen.

 

W.W. Mijnhardt heeft op het symposium ‘Genootschapsleven in de (eerste helft) van de negentiende eeuw’ een schets gegeven van de ontwikkeling - in de tijd - van het genootschapsleven, met de nadruk op de achttiende eeuw.Ga naar eind1 Hij maakt hiertoe een indeling in vier generaties genootschappen, die van elkaar onderscheiden zijn door een aantal duidelijk eigen kenmerken. Binnen elke generatie komen verschillende typen genootschappen voor. De vier generaties volgden elkaar chronologisch op, maar konden ook tegelijkertijd bestaan.

De dichtgenootschappen rekent hij tot de tweede generatie.Ga naar eind2 Kenmerkend is dat het gaat om het formele en geïnstitutionaliseerde (locale) genootschap, met een strakke organisatie, een gecompliceerd stelsel van regels met als sanctie een uitgebreid boetesysteem. Het interne leven van zo'n genootschap is die van een geheel eigen wereldje, een geïsoleerd samenzijn waarbinnen eigen regels gelden. Het genootschap diende naar binnen (b.v. door het ondertekenen van de wetten door alle leden) en niet naar buiten bevestigd worden. Er was dan ook, in tegenstelling tot de generatie daarvoor, geen sprake van een directe relatie met de staat; geen protectoraat, geen semi-overheidsinstelling. De macht binnen het genootschap lag bij de middengroepen; de intellectuelen, de predikanten, de vrije beroepen, de kleine kooplieden en de renteniers. De ledencategorieën waren niet gebaseerd op sociale stratificatie, maar op verdienste.Ga naar eind3 In essentie samengevat: ‘Een vast kenmerk van de nu besproken genootschapstypen van de tweede generatie was het geprivatiseerde, niet op de staat georiënteerde en op zelfverwerkelijking gerichte karakter.’Ga naar eind4

Wie deze omschrijving toetst aan met name de hoofdstukken over de organisatie en het ledenbestand van KWDAV, concludeert al snel tot de juistheid van Mijnhardt's indeling. Het Leidse genootschap had een ingewikkelde organisatie,

[pagina 108]
[p. 108]

hàd geen directe relatie met de staat, hàd een ledenbestand uit de middengroepen, enz. Al diè kenmerken die Mijnhardt essentieel acht voor de tweede generatie. Dat hij de dichtgenootschappen hiertoe rekent, wordt wat betreft KWDAV bevestigd.

Maar stellen we ons diafragma wat scherper. Een onderlinge vergelijking van dichtgenootschappen op overeenkomstige kenmerken ligt voor de hand. Behalve van KWDAV beschikken we dankzij het onderzoek van HöwelerGa naar eind5 ook over de nodige gegevens van KSGV. De overeenkomsten tussen de twee genootschappen zijn evident: Het gaat om grote genootschappenGa naar eind6, die zeer productief en actief waren wat betreft het uitgeven van werken en het uitschrijven van prijsvragenGa naar eind7; die organisatorisch veel gemeen hadden (de vergaderingenGa naar eind8, de procedure's voor het beoordelen van ingeleverde stukkenGa naar eind9, de eisen aan de ledenGa naar eind10); die beide over een behoorlijke bibliotheek beschiktenGa naar eind11. Vrouwen hadden slechts een marginale inbreng.Ga naar eind12 De twee genootschappen kwamen ongeveer tegelijkertijd in een crisisperiode terecht, zo rond 1795.Ga naar eind13 Zelfs de zinspreuken komen, programmatisch gezien, op het zelfde neer.Ga naar eind14 Zijn er verschillen? Ja. Het eerste verschil ligt op het gebied van de ledencategorieën. KSGV kende twee ledentypen meer: de buitengewone leden van verdienste, een elite van puikdichters die geen enkele verplichting had en kosteloos de werken kreeg.Ga naar eind15 En de zogenaamde aankwekelingen, jonge dichttalenten die begeleiding kregen van de bestuurders.Ga naar eind16 Dit verschijnsel van een aankwekeling is waarschijnlijk uniek voor KSGV.Ga naar eind17 Bovendien waren de beschermheren bij KSGV duidelijk minder bij de activiteiten betrokken dan bij KWDAV. Was hun functie bij het eerste vooral om luister aan het genootschap bij te zettenGa naar eind18, bij het tweede waren ze bijvoorbeeld ook actief bij het uitschrijven en beoordelen van de prijsvragen. Nader onderzoek zal moeten uitwijzen hoe dat bij andere grote dichtgenootschappen is geregeld. Een tweede verschil zit in de verschillende typen prijsvragen. KSGV schreef één keer per jaar een prijsvraag uit voor gedichten, niet voor verhandelingen.Ga naar eind19 KWDAV schreef, zoals bekend, vanaf 1780 op elke jaarlijkse vergadering wel drie prijsvragen uit. Waarom een groot genootschap als KSGV geen theoretische prijsvragen uitschreef, is mij niet duidelijk. Andere forse dichtgenootschappen, zoals het Amsterdamsch dichten letteroefenende genootschap en Studium Scientiarium Genetrix, deden dit wel.Ga naar eind20 De prijsvragen van het type Levensbeschrijvingen der dichteren waren vrijwel zeker uniek voor KWDAV.

Resumerend: Hoewel het gevaarlijk is om op grond van een vergelijking tussen slechts twee genootschappen conclusies te formuleren, zou ik - in afwachting van verder onderzoek - tot de volgende samenvatting willen komen: De inrichting van KWDAV is voor het grootste gedeelte representatief voor die van

[pagina 109]
[p. 109]

een groot en invloedrijk dichtgenootschap, en daarmee representatief voor een groot genootschap van de tweede generatie in de zin van Mijnhardt.

 

Ik wil dit besluit beëindigen met een soort oratio pro domo. In de Verantwoording heb ik vermeld dat de dichtgenootschappen door de literatuurhistorici nogal stiefmoederlijk zijn behandeld, omdat hun letterkundige productie, eufemistisch geformuleerd, zo weinig fraais aan onze literatuur heeft toegevoegd. Hoewel ik mij niet met een inhoudelijke analyse heb bezig gehouden, wil ik toch een paar kanttekeningen bij deze opvatting plaatsen. Juist KWDAV laat zien dat we de genootschappen niet alleen op ‘dichterlijke resultaten’ moeten beoordelen, maar ook op hun theoretische belangstelling, hun reflectie op literatuur en literaire normen (vgl. het aantal prijsverhandelingen), hun aandacht voor verzorgd taalgebruik (KWDAV gaf in 1770 reeds een Spraekkunst uit, en had zelfs plannen voor een woordenboek), hun stimulerende activiteiten voor de bestudering van de moedertaal (in een tijd dat het vak Nederlands aan de universiteiten nog niet officieel bestond) en hun belangstelling voor andere dichters. Helemaal onmeetbaar is ook het aanmoedigingseffect. De meeste dichters die wij nu nog relatief vinden uitsteken (Bellamy, Bilderdijk, Feith, Staring) zijn allemaal wel eens (of vaak) gehuldigd. Niemand kan zeggen of dit niet, eventueel tijdelijk, zeer essentieel voor hun dichterlijke activiteit en enthousiasme is geweest. En dan is er nog de omvang van het verschijnsel. In bijna geen enkele andere periode waren zoveel mensen actief bezig met (wat zij zagen als) de literatuur.

eind1
Zie ook hfdst. 1, par. 1.1 Inleiding, noot 6, p. 112.
eind2
Grof samengevat kenmerkt de eerste generatie zich door een nauwe relatie met de staat; de genootschappen stonden onder toezicht van de overheid. (bijv. het Zeeuws Genootschap). De derde generatie richtte zich vooral op maatschappelijke problemen en kwam ook zelf met hervormingsvoorstellen (concurrentiepositie ten opzichte van de staat; bijv. de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen). De vierde generatie is die van de politieke genootschappen, die zich tegen de staat richtten. (Mijnhardt, p. 80-92.)
eind3
Zie: Mijnhardt, p. 84-88.
eind4
Mijnhardt, p. 88.
eind5
Zie ook hfdst. 1, par. 1.1 Inleiding, noot 5, p. 112.
eind6
Zo'n 100 tot maximaal 150 leden. Zie: Höweler, p. 102.
eind7
Zie: Kloek e.a., p. 55-56.
eind8
Zie: Höweler, p. 150.
eind9
Zie: Höweler, p. 129, voor de ingekomen dichtstukken, en p. 138, voor de prijsverzen. Er waren wel wat kleine verschillen, bijv. in het preciese aantal leden dat beoordeelde, hoe ze genoemd werden. Maar het principe was hetzelfde. Bij de ingekomen dichtstukken: Men beoordeelde en verbeterde een gedicht, zond het naar de maker terug, die verbeterde het aan de hand van deze aanmerkingen en retourneerde de nieuwe versie. Pas dan werd beslist over plaatsing in de werken. Dit basispatroon is bij beide genootschappen hetzelfde.
eind10
Een deugdzaam karakter en kundigheid in de poëzie en de taalkunde. Zie: Höweler, p. 102.
eind11
Zie: Höweler, p. 124-125.
eind12
Zie: Höweler, p. 119.
eind13
Beide genootschappen kwamen na 1795 in de problemen. KSGV herstelde zich echter weer. Zie: Höweler, p. 159-160.
eind14
Vergelijk ook een aantal namen van andere dichtgenootschappen: Door oeffening werd veel verkreegen; Natuur begaaft, oefening beschaaft; Oeffening kweekt kunst; Sine labore nihil; Tot vlijt vereenigd; Vlijt kweekt kunst; Vlijt moeder der weetenschappen; Vlijt volmaakt.
eind15
Zie: Höweler, p. 110-111. KSGV had wel wat andere termen. Zijn gewone leden zijn bij KWDAV: hoofdleden. Zijn buitengewone leden zijn bij KWDAV: medeleden (Höweler, p. 102.).
eind16
Zie: Höweler, p. 113-119.
eind17
Zie: Höweler, p. 113.
eind18
Zie: Höweler, p. 102-103.
eind19
Zie: Höweler, p. 138-149, en Kloek e.a., p. 75-78.
eind20
Zie: Kloek e.a., p. 65-68 en p. 79-81. Hoewel de verhandelingen daar niet als apart prijsvragentype worden onderscheiden, en de titels niet altijd uitsluitsel geven over de aard van het stuk, lijdt het geen twijfel dat deze twee genootschappen ook theoretische prijsvragen hebben uitgeschreven. (door ondubbelzinnige titels als Welke is het verband tusschen de Muzyk en de Dichtkunst? En welke Regelen, uit de eerste afgeleid, zijn ook op de laatste toepasselijk, voornamenlijk zo in de Maat, als in den Trant, het Rijm, de Rust en Snede der verzen (Amsterdamsch dicht- en letter-oefenend genootschap, uitgeschreven 1788; zie: Kloek e.a., p. 66) of Verhandeling over het treurspel (Studium Scientiarium Genetrix, uitgeschreven 1794; zie: Kloek e.a., p. 81).
Er was overigens nog een heel ander verschil tussen KWDAV en KSGV. In Den Haag overheersten de prinsgezinden (Höweler, p. 166), in Leiden de patriotten.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

auteurs

  • over Cornelis van Hoogeveen Jr.

  • over Rhijnvis Feith

  • over J. le Francq van Berkhey

  • over Juliana Cornelia de Lannoy

  • over Gerrit Brender à Brandis

  • over Pieter Vreede

  • over Jan de Kruyff jr.

  • over Adrianus van Royen

  • over Dirk Erkelens

  • over Petrus Johannes Kasteleijn


organisaties

  • over Kunst wordt door arbeid verkreegen


plaatsen

  • over Leiden