Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De navolging van Christus (1908)

Informatie terzijde

Titelpagina van De navolging van Christus
Afbeelding van De navolging van ChristusToon afbeelding van titelpagina van De navolging van Christus

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.03 MB)

Scans (12.04 MB)

ebook (3.70 MB)

XML (0.42 MB)

tekstbestand






Vertaler

Willem Kloos



Genre

non-fictie

Subgenre

traktaat
non-fictie/theologie
vertaling: Latijn/Neolatijn / Nederlands


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De navolging van Christus

(1908)–Thomas à Kempis–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 98]
[p. 98]

Negende hoofdstuk.
(Hoe zich de mensch moet gedragen, als hem alle troost ontzegd wordt).

1. Indien gij den goddelijken troost kunt krijgen, zal het niet zwaar vallen om te versmaden de vertroosting der menschen. Maar voortreffelijk is 't, ja, groot bovenmate, om alle, zoowel menschelijke als goddelijke vertroosting te kunnen ontberen, en, ter eere Gods, willig de grootste ellende des harten te verdragen, en daarbij nooit zichzelf te zoeken, noch op zijn eigen verdienste acht te slaan. Hoe kunt ge er u op beroemen, dat gij in vroolijke vroomheid leeft, dewijl de genade Gods u zegent? Ieder wil toch gaarne beleven den tijd, dat dit gebeurt. Wie door de genade Gods gedragen wordt, rijdt zachtjes en prettig. En hoe zou hij de zwaarte van zijn last kunnen voelen, die door den Almachtige-zelf wordt voortbewogen, en geleid door den allerhoogsten Gids?

2. Gaarne hebben wij iets, dat ons tot troost kan zijn, en moeilijk kan de mensch geheel af zien van zichzelf. St. Laurentius heeft de wereld overwonnen door zijn Priester: want zelfverloochenend heeft hij neergezien op alles wat de wereld hem aangenaams scheen te willen geven, en dus heeft hij het toegevend verdragen, om Christus' wil, dat Sixtus, Gods opperpriester, dien hij zeer liefhad, van hem werd weggenomen. Uit liefde tot zijn Schepper heeft hij dus zijn liefde voor een mensch overwonnen en het goddelijke welgevallen was hem liever dan menschelijke troost. Zoo moet ook gij leeren, een bloedverwant en lieven vriend, om den wille van Gods liefde, te verlaten.

Daarom moet gij 't ook niet zoo verschrikkelijk vinden, indien een vriend u voor altijd verlaat, want gij

[pagina 99]
[p. 99]

weet toch, dat wij, ten slotte, allen van elkander moeten scheiden.

3. Lang en veel moet een mensch met zichzelven strijden, voordat hij in staat is, zijn eigen Ik geheel te over winnen, en al zijn liefde en gehechtheid op God over te brengen. Wanneer een mensch alleen vertrouwt en bouwt op zichzelf, vervalt hij er licht toe, menschelijke vertroostingen aan te nemen, maar wie Christus waarachtig liefheeft en volijverig het pad betreedt der deugd, komt geen vertroosting tegen, want hij zoekt niet naar zulke voelbare zoetheden, maar wel veel meer naar krachtige oefeningen, waarin hij, voor Christus, harden arbeid doet en draagt.

4. Wil God u dus geestelijken troost doen geven, ontvang dien dan met dankzegging: maar beschouw hem als een geschenk van God, en niet als een belooning voor uw eigen verdiensten. Wil dus niet bovenmatig blij zijn, en koester ook niet dwazelijk groote gedachten over uzelf: maar wees des te nederiger, juist omdat gij iets gekregen hebt, en des te voorzichtiger en beschroomder in alles wat gij doet: want deze goede tijd zal voorbijgaan en dan komt de aanvechting. En als uw troost u ontnomen wordt, wanhoop dan niet dadelijk: maar wacht met deemoed en geduld, totdat de Hemel u weer opzoekt, want God is immers in staat, u, voor het verlorene, een veel grooteren troost terug te geven. Dit is niets nieuws noch iets vreemds voor wie de wegen Gods kennen, want bij de groote Heiligen en de oude profeten heeft er zoo dikwijls op die wijze een verandering plaats gegrepen van uiterlijke omstandigheden.

5. Daarom heeft eens iemand, toen hij in genade verkeerde, gezegd: ‘Toen 't mij wel ging, zeide ik: Dat kan in der eeuwigheid niet veranderen.’ Maar toen de genade hem ontnomen werd, voegde hij aan

[pagina 100]
[p. 100]

dat eerste toe wat hij in zichzelf gewaar werd, en zeide: Gij hebt Uw gelaat van mij afgekeerd, en nu ben ik ontsteld. Onderwijl echter wanhoopt hij geenszins, maar roept hij des te dringender den Heer aan, en zegt: ‘Ik wil roepen tot u, o Heer: tot mijn God wil ik smeeken.’ Eindelijk gewordt hem het loon voor zijn gebed, en hij geeft getuigenis, dat hij verhoord is, door te zeggen: ‘De Heer heeft gehoord en zich mijner ontfermd. De Heer is mijn helper geworden.’ Maar waarin dan toch? Hij zeide: Gij hebt mijn gejammer in vreugde verkeerd, en hebt mij met vroolijkheid omgeven. Als het nu zóó gegaan is met groote Heiligen, dan moeten wij, zwakken en armen, niet wanhopen, al zijn zij nu eens in den gloed en dan weer in de kilte: naardien de Geest komt en weggaat naar het welgevallen van zijn eigen wil. Daarom zegt de zalige Job: ‘Gij zoekt hem op, bij het aanbreken van den morgen, en stelt hem dadelijk op de proef.’

6. Wanneer kan ik dus hopen, of op wien moet ik vertrouwen, zoo het niet is op de eenige groote goedheid Gods, en op de hoop alleen der hemelsche genade? Want al zijn er goede menschen bij mij, of vrome broeders, of getrouwe vrienden, of de heilige boeken, of schoone verhandelingen, of zoete zangen en liederen: die helpen allen maar weinig, en smaken mij maar matig, indien ik, verlaten door de genade, in mijn eigene armoede achterblijf. En er is geen beter geneesmiddel te dien tijde dan geduld en de verloochening van mijn zelf, zooals God dit wil.

7. Nooit heb ik iemand aangetroffen, al was hij ook nog zoo vroom en godsdienstig, die niet tusschenbeiden voelde dat de genade hem ontnomen werd, of dat zijn ijver verminderde. Ja, geen Heilige zweefde ooit, bij zijn leven, zóo hoog in verrukking of werd zóó innerlijk verlicht, dat hij niet vroeger of later moest

[pagina 101]
[p. 101]

strijden met booze aanvechtingen. Want wie niet voor God, gestadig gekweld en bedroefd is geworden die is ook niet waardig God te beschouwen in Zijn diepste Wezen. Want de beproeving, die voorafgaat, pleegt een aanwijzing te zijn, dat er troost zal volgen. Want aan hen, die in de vertroostingen goed zijn bevonden, wordt de hemelsche troost beloofd. Wie overwonnen heeft, staat er, dien zal Ik te eten geven van den boom des levens.

8. De goddelijke troost toch wordt ons gegeven, opdat wij sterker zouden zijn, om den tegenspoed te verdragen. En de beproeving volgt, opdat wij onszelf er niet op zouden verheffen, dat wij zoo goed zijn. Want de duivel slaapt niet, en ons vleesch is geenszins afgestorven: daarom laat niet na, om u voor te bereiden op den strijd: want links en rechts van u staan er vijanden, die nooit rusten.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken