Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De navolging van Christus (1908)

Informatie terzijde

Titelpagina van De navolging van Christus
Afbeelding van De navolging van ChristusToon afbeelding van titelpagina van De navolging van Christus

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.03 MB)

Scans (12.04 MB)

ebook (3.70 MB)

XML (0.42 MB)

tekstbestand






Vertaler

Willem Kloos



Genre

non-fictie

Subgenre

traktaat
non-fictie/theologie
vertaling: Latijn/Neolatijn / Nederlands


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De navolging van Christus

(1908)–Thomas à Kempis–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

Twee en vijftigste hoofdstuk.
(De mensch moet zich niet houden voor iemand, die waardig is, troost te ontvangen, maar eer voor een, die zweepslagen verdient.)

1. Heer, niet waardig ben ik Uw vertroosting noch eenige andere geestelijke hulp: en daarom handelt Gij rechtvaardig met mij, als Gij mij in gebrek en verlatenheid doet zijn. Want al zou ik een zee

[pagina 207]
[p. 207]

van tranen kunnen storten, toch zou ik daardoor Uw vertroosting nog niet waardig worden. Derhalve verdien ik alleen, om gegeeseld en gestraft te worden, omdat ik U dikwijls zwaar heb beleedigd en in velerlei opzicht gezondigd heb. Derhalve, als ik alles goed naga, verdien ik zelfs geen klein beetje troost. Maar Gij, goedertierene en barmhartige God, Die niet wilt dat Uwe werken te niet gaan, Gij begenadigt Uwen knecht, die geen verdienste heeft door zichzelf, door hem op bovenmenschlijke wijze te troosten, en laat, zoo, in de vaten Uwer barmhartigheid, den rijkdom Uwer goedheid zien. Want Uwe vertroostingen zijn niet te vergelijken met de welwillende babbelpraatjes der menschen.

2. Waarmee heb ik het verdiend, o, Heer, dat ik eenigerlei hemelsche vertroosting mag ontvangen? Ik weet zeer wel, dat ik niets goeds gedaan heb, ja, dat ik altijd geneigd ben geweest tot het slechte, en traag in mijn pogingen om mij te verbeteren. Dat is de waarheid, die ik niet bij machte ben te ontkennen. Als ik 't anders zei, zoudt Gij tegen mij opstaan, en niemand zou er zijn, die mij verdedigen kon. Wat heb ik verdiend voor mijne zonden, als 't niet is de hel en het eeuwige vuur? In waarheid moet ik bekennen, naardien ik elks spot en verachting waard ben, dat het mij niet zou passen, gerekend te worden tot hen, die in U gelooven. En ofschoon ik dat niet graag hoor, zal ik toch, tegen mijzelf in, maar ter wille van de waarheid, mijne zonden aantoonen en berispen, opdat ik daardoor misschien des te gemakkelijker Uwe barmhartigheid verwerven moge.

3. Ik, schuldige en vol van schande, wat moet ik zeggen? Ik heb geen mond om iets anders te zeggen, behalve dit ééne woord: Gezondigd heb ik, Heer, gezondigd: heb medelijden met mij en vergeef mij. Laat

[pagina 208]
[p. 208]

mij een kleine wijle, opdat ik uitklage mijn smart, vóórdat ik ga naar het duistere land, dat bedekt is met het donker des doods. Wat anders begeert Gij van een ellendigen, schuldigen zondaar, als dat hij verteerd worde door berouw en zich vernedere voor zijne zonden? Uit het waarachtige berouw en den deemoed des harten wordt de hoop op vergeving geboren, het verschrikte geweten wordt erdoor bevredigd, de verloren genade teruggegeven, de mensch wordt er door beschermd voor Uw aandreigenden toorn, en zoodoende ontmoeten elkander, in een heiligen kus. God en de ziel des berouwvollen zondaars.

4. Het nederige berouw der zondaren is voor U, o Heer, een aangenaam offer, veel zoeter geurende voor Uw aangezicht dan damp en wierook. Het is ook de aangename zalf, die Gij wildet dat gegoten werd over Uwe heilige voeten; want een berouwvol zich vernederend hart hebt Gij nooit versmaad. Daar is ook de plaats van toevlucht van voor het aangezicht des kwaden Vijands. En daar, in het berouw, wordt verbeterd en afgewasschen wat men van elders heeft opgeloopen en waarmeê men bezoedeld is geworden.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken