Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Over boeken voor kinderen. Studie ten gerieve van leerkrachten, ouders, bibliothekarissen (1928)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.98 MB)

XML (0.48 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

studie
100 artikelen/jeugdliteratuur


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Over boeken voor kinderen. Studie ten gerieve van leerkrachten, ouders, bibliothekarissen

(1928)–Hendrik van Tichelen–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 121]
[p. 121]

XI. Huis- en kinderleven.

Wie het alledaagsch huiselijk gedoe van ouders en kinderen waarneemt, merkt op dat in dezer samenleven en samenstreven en in hun onderlinge betrekkingen allerlei verschillen bestaan, al naar den stand waartoe ze behooren, de plaats waar ze wonen, het volk waarvan ze deel uitmaken, en andere verschillen meer, volgens den werkkring dien ze hebben, den leeftijd dien ze bereikten, het karakter en den gemoedsaard die hun eigen zijn.

Een boek voor kinderen, waarin dat huiselijk leven wordt behandeld, brengt niet noodzakelijk één of meer dezer kenmerken of verschillen op den voorgrond. Hoofdzaak voor den schrijver is vertellen, boeien, en daarin slaagt hij allicht, indien hij in zijn verhaal maar werkelijk wat gebeuren laat en dat op aantrekkelijke wijze weet in te kleeden. En dat schijnt niet zoo moeilijk, - vooral niet ten aanzien van de kleinsten, - zoo we de talrijke interessante stukjes huis- en kinderleven in aanmerking nemen, die in onze schoolleesboeken verspreid liggen. Die leesboeklesjes hebben echter niet altijd een onderling verband; en slechts in uitzonderlijke gevallen, - als in zekere reeksen van Ligthart en Scheepstra, Hellinga-Zwart, Trelker, - groeien ze samen tot één enkel, doorloopend verhaal, dat de kinderen boeien kan. Er blijft dus, in verband met den leeslust der kleinen en met hun bizonder verlangen eens een heel boek door te maken, allerlei andere leesstof bij te halen. Het huis-

[pagina 122]
[p. 122]

en kinderleven biedt dergelijke stof in overvloed, en ook onder allerlei vormen.

Eén dezer vormen is het tot huiselijk verhaal gegroeide klasseleesboek.

Ligthart en Scheepstra gaven aan hun eerste reeks leesboekjes den naam ‘ Pim en Mien’, omdat die jongen en dat meisje samen de hoofdpersonen in de handeling en de gebeurtenisjes bleken; en dezelfde auteurs herdoopten, voor de huiskamer, hun reeks ‘ Nog bij moeder’ tot ‘ Het boek van Ot en Sien’ en hun reeks ‘ Dicht bij huis’ tot ‘ Het boek van Piet van Dam’ om gelijkaardige redenen. Hellinga-Zwart, die de reeks ‘Kiekjes uit het kinderleven’ liet verschijnen, deelde ze voor de gelegenheid in drie herdoopte deeltjes in, ‘Jaap en Niki thuis’, ‘Jaap en Niki's zomervacantie’ en ‘Jaap en Niki's kerstvacantie’. Trelker, wiens lange reeks ‘Jong leven’ we hebben aanbevolen, voelde behoefte het dertiende, het veertiende en het vijftiende deel als ‘Lilia’, ‘Bij 't witte huis aan de grens’ en ‘Mijn vriend Dorus en ik’ te betitelen en ze ook afzonderlijk, met de sprekende teekeningen van Tjeerd Bottema en Albert Geudens, in den handel te brengen. En daar deden genoemde schrijvers goed aan, want zulk werk, rechtstreeks geboren uit de klasselektuur, is voor de kinderen een eerste, degelijke prikkel om naar lektuur in 't algemeen te grijpen.

Zulke hoekjes zijn trouwens naaste familie van een groot aantal korte verhalen, in Nederland en Vlaamsch-België verschenen, waarvan alleen maar de groote meerderheid het kenmerk hebben, dat ze te gemakkelijk uit de mouw geschud worden, zonder telkens de bekommering of het neergeschrevene wel de kennismaking waard is. Het is inderdaad treffend, hoe

[pagina 123]
[p. 123]

talloos vele mannelijke en vooral vrouwelijke auteurs aan het alledagleven van de acht- tot tienjarige en ook wel van de meer gevorderde jeugd de stof ontleenen tot kleurlooze verzinseltjes over kruisbrave ouders en bijna dito kinderen, altijd welgekomen ooms, tantes, neefjes en nichtjes, speelsche dierlijke huisgenooten, prettige vacantiedagen, feestelijke thee- en andere partijtjes, met telkens tot slot een besten afloop en, voor den lezer, een aangename herinnering. Ten minste, het blijkt bij bewuste auteurs, de bedoeling slechts, zulke herinnering op te wekken; want feitelijk laten die zoogenaamde verhalen bij de jonge lezers geen schijn van herinnering of zelfs geen indruk na, omdat niet één gebeurtenisje, niet één personage staat uitgebeeld als iets dat zijn eigen verschijning en karakter heeft. Namen van schrijvers, die zich aan zulk proza, - en welke stápels proza! - bezondigen, kunnen hier weinig dienstig zijn. Liever halen we er enkelen naar voren, wier werk in zijn ongekunstelden eenvoud, zonder veel hoogten of laagten er in, voor de jongeren een werkelijke waarde heeft als extra leesgelegenheid.

Vooraan vermelden we D. van der Meulen met ‘ Janneman’ (Kluwer, Deventer) en P.J. Cohen de Vries met ‘ Kleine Mieuw en groote Kees’ (Van Goor, Gouda). Van eerstgenoemd boek bespraken we reeds de prenten, door Louis Ramaekers, in afzonderlijke uitgaaf verschenen; maar ruim zoo interessant worden die prenten, wanneer men den verhalenden, zeer eenvoudig en bondig gehouden tekst er bij leest, die ons Janneman levendig in zijn drukke broekvent-repertorium uitbeeldt. Laatstgenoemd werkje, dat het alleen over een kleine kat en een grooten hond en hun huiselijke betrekkingen heeft, kiekt zoo prettig raak

[pagina 124]
[p. 124]

hun dagelijksche avontuurtjes en vindt daar zoo sprekend de vertellende zinnetjes bij, dat hier werkelijk van een toonbeeldig boekje in het genre gewaagd mag worden.

Zeker, van niet alle boekjes voor acht- tot tienjarigen durven we eischen deze ‘ Janneman’ en ‘ Kleine Mieuw en groote Kees’ in innerlijke waarde te evenaren; maar aan alle schrijvers voor de jongeren mag gevraagd, te streven naar een even guitigen, zakelijken inhoud en een even beeldig taaltje. In afwachting echter kunnen we voor dit publiek wel aanbevelen ‘ Kleine Olle en zijn ekster’ door J. Kieviet (Valkhoff, Amsterdam), ‘ Lentedagen’ door F.H. Bloemink, ‘ Het boek van den winter door H. Dietz en K. Leopold, ‘ In 't huisje aan 't zandpad’ door A. Hoog, ‘ Hanneke’ door M. Leopold, ‘ De grootste deugniet van de klas’ door Cl. Bauer (alle bij Van Goor, Gouda), ‘ De verhalen van mijn jongen’ door N. van Wehl (Ten Brink, Arnhem), ‘ Piet Wipneus’ en ‘ De kleine kroot’ door M. Hildebrandt, bij bizonder geestige prenten van Benjamin Rabier (beide bij Holkema en Warendorf, Amsterdam), ‘Gedenkschriften van een holsblok’ door A. Callant (Vanderpoorten, Gent), ‘ Hoe Zwartje een Witje werd’ door A. Hans (Opdebeek, Antwerpen); en, voor ietwat ouderen, ‘ De ware geschiedenis van Rob, den foxhond’ door J. Derksen (‘Ontwikkeling’, Amsterdam), ‘ Uit de jeugd van Kees Kolving’ door Ch. Krienen (Kluitman, Alkmaar), ‘ Hansje Rozengaarde’, ‘ De kleine Frits’, ‘ 't Jodinnetje van Elspeet’ door B.E. van Osselen-van Delden (De Lange, Amsterdam), ‘ Zonnig leven’ en ‘ Langs kleine wegen’ door Fr. Verschoren (Opdebeek, Antwerpen). Deze lijn kan natuurlijk doorgetrokken worden tot de lektuur voor

[pagina 125]
[p. 125]

twaalf- tot veertienjarigen, voor veertienjarigen en ouderen; want eigenlijk wordt het huis- en kinderleven vooral voor meer gevorderden behandeld en wordt ook hoofdzakelijk voor dat publiek zooniet het degelijkste, dan toch het meest persoonlijk werk geleverd. Misschien ligt dit hieraan, dat de schrijvers zelf het aanvoelen hoe de meer ontwikkelde jonge lezers ook grooter eischen stellen, - in de goede, zoo al niet in de slechte richting, - terwijl de hand der kleintjes zoo makkelijk gevuld blijkt te zijn. Maar daarover straks iets meer.

Voor het oogenblik zij het voldoende vast te stellen, dat werkjes als de pas vernoemde, blijvend bij het eenvoudig dagelijksch gebeuren met kleine menschen, kleine dieren, en verhalend daarvan in het eenvoudigste der taaltjes, toch kinderen te boeien weten, wegens de wijze waarop de werkelijkheid wordt voorgebracht. Met de ekster van Olle ( Kieviet), met het naïeve Hanneke ( Leopold), met kleinen Frits ( Van Osselen-van Delden), met zieke Janneke ( Verschoren) geschiedt eigenlijk niets bizonders, en daar is niet veel meer aan de hand met dat zelf vertellende holsblok ( Callant), met Piet Wipneus ( Hildebrandt) en met Rob den foxhond ( Derksen); maar toch wordt dat telkens een heele geschiedenis, en soms ook een treffend gemoedelijke, dank zij de auteur die er een stukje verbeelding en hart in lei.

We blijven hier echter niet bij stilstaan. We hebben het thans over die bizondere brokjes huis- en kinderleven waarin, door den schrijver gewild, één personage, jongen of meisje, de kern der belangstelling uitmaakt. Laten we het dadelijk zeggen: het is een gevaarlijk genre, want het vereischt extra scherpe waarneming van het karakter, het doen en laten en de taal

[pagina 126]
[p. 126]

van het personage en tevens, zoodra diens levensgebeurtenisjes onder verhaalvorm te boek worden gesteld, een kiesche, behendige inkleeding, opdat de held van het verhaal de belangstelling waardig blijve. Een gezonde belangstelling, bedoelen we; immers, de jongst opgespoorde grappen van Dik Trom en de heele verzameling fratsen van Pietje Bell, mitsgaders de ‘heldendaden’ van een aantal bakvischjes uit de jonge-damesliteratuur, houden eveneens de aandacht vast, maar zijn reeds lang ontgroeid aan wat we goede smaak en gezonde humor plegen te noemen. We erkennen dus als held van het verhaal alleen zulken jongen, zulk meisje, die bij alle kleinmenschelijke, soms wel gewaagde afdwalingen, den eigen leeftijd getrouw blijft en daar vóór ons verschijnt als een brokje raak opgemerkte, interessante persoonlijkheid.

Zulke personages loopen er niet overtalrijk rond in onze lektuur voor de jeugd. Maar ‘Janneman’ is er al één van, en de jongste; en naast hem werden er wel oudere en even geestige opgespoord, zooals die onvervalschte Gentsche volksjongen en zijn dito broer uit ‘ Fliek’ van Alexis Callant (Vanderpoorten, Gent), die gezonde doorsnee-Amsterdammertjes Ko en Ay uit ‘ Jongensdagen’ van Theo Thijssen (Van Dishoeck, Bussum), die plezierige kleine ondeugd Jo Holmer uit ‘ Zoo'n lastige jongen’ van Grace Stebbing (Opdebeek, Antwerpen), de eeuwig onrustige straatschelm ‘ Dik Trom’ uit Johan Kieviet's eerste boeken van dien naam (Kluitman, Alkmaar), de aan verbeelding en humor schatrijke Tom Sawyer en Huckleberry Finn van Mark Twain (Holkema en Warendorf, Amsterdam), de door en door gevoelige Turijnsche volksjongen Enrico en enkele zijner medeleerlingen uit ‘Jongensleven’ van De Amicis (zelfde uitgever),

[pagina 127]
[p. 127]

het naïef verleidelijke baasje Cedric uit ‘De kleine Lord’ van Francis Burnett (Cohen, Amsterdam), de moederlijk zorgzame Meg en de onbegrepen hartelijke Judy uit Ethel Turner's ‘Zeven kleine Australiërs’ en dezer vervolgverhalen (Bruna, Utrecht), het rijk begaafde, met medevoelen opgeleide Italiaansche meisje in ‘Op een vreemde kostschool’ van R. Jackberns (Van de Garde, Zalt-Bommel). We vergeten er natuurlijk, en van de beste. Want wie heeft in den jongsten tijd b.v. niet dien eenig geestigen, zelfbewust heldhaftig door 't leven gaanden ‘ Kees de jongen’ van den prachtig uitgegroeiden Theo Thijssen (Van Dishoeck, Bussum), en de in 't wild opgeschoten, verwaarloosde verschijning Keteltje uit Cor Bruijn's ‘ Keteltje in de Lorzie’ en ‘ Keteltje in het veerhuis’ (Van Goor, Gouda) leeren kennen, om niet te spreken van ‘den Witte’, den erg grof gesneden, toch heerlijken Vlaamschen deugniet van Ernest Claes (Wereldbibliotheek, Amsterdam)!

Gewis, een paar onder die jonge helden worden ons uitgebeeld op een wijze, die ruim zooveel den psycholoog als den lezer-om-'t verhaal geschikte stof tot overdenking geeft; Kees de jongen en Keteltje zijn typisch in dit opzicht. En zeker ook sporen anderen, óf om hun humor óf om hun kras volksche verschijning, ons aan om ze pas aan de meer geschoolde en gerijpte jeugd voor te stellen; Tom Sawyer en Huckleberry Finn eenerzijds en vooral de Witte anderzijds zijn dergelijke helden. Maar allen zijn te gepasten tijde de kennismaking overwaard, omdat ze kerngezonde, springlevende menschen blijken, waar jeugdige lezers gaarne iets van zichzelven in herkennen.

Wat dan gezegd, kan ons gevraagd, van biografische verhalen, als ‘Hendrik Conscience’, ‘Thomas Alva

[pagina 128]
[p. 128]

Edison’, ‘Willem Tell’, die ook één held of heldin op den voorgrond stellen, maar dan aan de hand van historische of legendarische gegevens?... Onzes dunkens hoort zulke leesstof slechts thuis in 't hier besproken genre in zooverre ze op werkelijk boeiende wijze het betrokken personage weet vóór het licht te halen, - en daartoe leent zich niet de geschiedenis van alle schrijvers, denkers, werkers, - en ontleent ze voor een kindsgedeelte haar waarde aan haar historische of legendarische getrouwheid. Daarover dus later meer, in verband met historische verhalen.

In het raam van huis- en kinderleven valt echter nog andere leesstof te vermelden. En we denken dan, naast de boeken met één of een paar hoofdpersonen, die alle belangstelling naar zich toehalen, aan zulke werken, waarin een heele familiekring betrokken wordt en deze als zoodanig de aandacht gaande houdt. Den familiekring nemen we hier in zijn ruimst mogelijke beteekenis, met inbegrip dus van school en pensionaat, waar zooveel jongelui zich zoo familiaal te huis gevoelen.

Er blijken verschillende wijzen te zijn om het familieleven te behandelen en, eerlijk erkend, ook verscheiden degelijke wijzen.

Daar is vooreerst het rustig uitbeelden van het doodgewoon doen en laten in den burgerlijken of kleinburgerlijken huiskring, waar niets diep ingrijpends geschiedt, - maar toch een uitbeelden, dat opbouwend blijkt wegens de gevatheid en gemoedelijkheid, waarmede de alledaggebeurtenisjes worden aangevoeld. Als goede boekjes in dien zin noemden we er vroeger reeds enkele voor de jongeren. De lijn doortrekkend voor de meer ontwikkelden, vermelden we gaarne ‘Op Wolsken’, maar vooral ‘Eenig doch-

[pagina 129]
[p. 129]

tertje’ en ‘ Blauwe luchten’ door Dina Demers (alle bij Opdebeek, Antwerpen), ‘ Miesje’ door Clementine Bauer, ‘ Aan de rivier’ door E. Knuttel-Fabius, ‘ Het vreemde eendje in de bijt’ door P.J. Cohen de Vries (alle bij Van Goor, Gouda), ‘ Uit tante's jeugd’ door Ida Heijermans (H. Meulenhoff, Amsterdam), ‘ Een levenslustig troepje’ door mevrouw De Pressensé (Becht, Amsterdam), ‘ Anneke’, ‘ Alleen in een kleine stad’, ‘ Een huis vol meisjes’ door A.C. Kuiper (Kluitman, Alkmaar), maar vooral ‘ Afke's tiental’ door Nellie van Hichtum (zelfde uitgever), ‘ Onder het stroodak’ en ‘ Aan de zonzijde’ door C.M. van Hille-Gaerthé (Nijgh en van Ditmar, Rotterdam), ‘ Een doktersfamilie in het hooge Noorden’ door A.G. Selmer (Kluitman, Alkmaar).

Over laatstgenoemde werken kon een woordje toegevoegd, al ware 't slechts om den gezonden, extra opbouwenden geest van huiselijke saamhoorigheid, die uit elk dier verhalen, en niet het minst uit ‘Afke's tiental’, spreekt. En bij een paar ook mocht even aangemerkt, - en dit geldt dan het werk van De Pressensé en Van Hille-Gaerthé, - dat een uitgesproken kristelijke opvoeding haar stempel op zekere bladzijden drukt, wat we voor kinderen van andersdenkenden geen bezwaar achten, zoo lang de geloofszaak een innerlijk aanvoelen blijft zonder geloofsijver en opdringerigheid te worden; Van Hille-Gaerthé vooral moet dit eens overdenken. Eindelijk kon nog aangestipt, dat boeken als die van Selmer en Bauer een belangwekkend kijkje gunnen in het huis- en kinderleven in den vreemde... en daardoor nauwe familie blijken te zijn van soortgelijke, door ons nog niet vernoemde, mooie verhalen, die een typisch uitheemschen oorsprong verraden.

[pagina 130]
[p. 130]

Aanbevelenswaardig in dit verband zijn o.a.: van Lewis Alcott, een Amerikaansche, de ietwat zwaar-op-de-handsche, maar voor de rijpere jeugd bizonder mooi geschreven ‘ Onder moedervleugels’, ‘ Op eigen wieken’, ‘ De kostschool van Meneer Beer’, ‘ Een nichtje met zeven neven’ en meer (Bolle, Rotterdam); van Johanna Spyri de te eenzijdig en partijdig kristelijke, maar met Zwitsersch land- en volksschoon getooide, echt gevoelvolle ‘Kleine Heidi in den vreemde’, ‘Kleine Heidi thuis’ en weer een paar andere (zelfde uitgever); van E. Nesbit de heelemaal Engelsch gekleurde en humoristische ‘Spoorwegkinderen’, ‘Een ondernemend zestal’, ‘Nieuwe avonturen van het zestal’ (Van Goor, Gouda); van May Baldwin het best in toom gehouden kostschoolverhaal ‘Instituut Steidel’, met daarin raak opgemerkte meisjestypen van verschillende nationaliteiten (Bolle, Rotterdam); van Peter Rosegger een bloemlezing uit zijn werk, ‘Toen ik nog een boerenjongen was’, dat van het leven in 't Duitsche bergland spreekt (Holkema en Warendorf, Amsterdam); van Marie Ovink-Soer een heele reeks ‘Canneheuveltjes’, met de aantrekkelijkheid dat het behandeld kinderleven deels in Indië en in Nederland speelt (Van Goor, Gouda). Als veruit het beste in het genre, echter, - en mevrouw Ovink-Soer kon er haar voordeel mee doen, - beschouwen we den van Ethel Turner verschenen trits ‘Zeven kleine Australiërs’, ‘De bewoners van Misrule’ en ‘Moedertje Meg’ (Kluitman, Alkmaar), die samen één Australisch familie-wereldje uitbeelden, vol vrijheidsgeest en ook wel vrijgevochtenheid, maar vooral vol werkelijk, met veel humor en warmte waargenomen leven, waarin naast groote, dikwijls uitgelaten vreugde ook botsing

[pagina 131]
[p. 131]

en schrijnend verdriet hun rol vervullen, wegens de treffend verschillende karakters der geleidelijk uitgroeiende, jonge personages. We zouden zeggen: die boeken, met drieën één, zijn al zoo mooi voor volwassenen als voor jongelui; want de taal er in is literair van waarde en het voorgestelde, springlevende wereldje zelf kan ons heel wat te bedenken geven bij onze konservatief gebleven opvoedingsmethoden. De hoofdkenmerken, hier aangeduid, gelden ook ‘Broer’, ‘Bobbie’ en de overige werken van Ethel Turner, zoodat deze mede mogen aanbevolen.

Tusschenbeide vermelden we hier nog even Lilian Turner, - zuster van pas genoemde auteur, - die met ‘Betty’, ‘Betty als schrijfster’ en ‘De meisjes Perry’ (zelfde uitgever) van denzelfden geest doordrongen, schoon ietwat minder boeiende werken bracht.

Maar wat zijn we, alles samengenomen, met deze werkelijk mooie boeken, hoofdzakelijk door vrouwen en voor meisjes geschreven, en toch ook voor vele jongens zoo aantrekkelijk, ver van de werken af die, ook uit vrouwenhart gesproten, als bakvischjeslektuur betiteld worden!

We hebben inderdaad voor deze laatste geen schijntje van respekt; en laten dan de auteurs hiervan Top Naeff, Tine van Berken, Bertha Clement, Cornelie Noordwal, Truida Kok, Felicie Jehu, Emmy von Rhoden of hoe ook anders heeten, deze bakvischjeslektuur knoopt haar inhoud vast aan de minder aangename eigenaardigheden van zekere jonge dames, - kenteekens van de puberteitsperiode, - zooals daar zijn: hun lichtzinnig praten en oordeelen over alles en eenieder, hun zwak voor het excentrieke en het karikaturale, hun dadelijk geestdriftig en verliefd, of juis-

[pagina 132]
[p. 132]

ter, verkikkerd worden, hun makkelijk eigenzinnig en opstandig doen, - en ze brengt dien inhoud dan op zulke wijze voor, dat die hebbelijkheidjes voor iets-dat-zoo-moet-zijn, ja zelfs iets belangwekkends en aantrekkelijks gelden, zonder een schijn maar van behoefte bij de jonge dames om, door die hebbelijkheidjes heen, zich tot zelfstandig denkende en handelende, weg- en levenswijze menschen op te werken.

Deze vaststelling van ons kon gemakkelijk aan de hand van enkele voorbeelden worden toegelicht; daar liggen alvast kletspraatjes, brutaliteitjes en zelfs grofheden te koop in Top Naeff's ‘ Schoolidyllen’, Cornelie Noordwal's ‘ Die lastige juf’, Emmy von Rhoden's ‘ Stijfkopje op school’, en men moet maar eens laatstgenoemd boek of b.v. Truida Kok's ‘ Flora van Marcksveld’ hebben doorgemaakt om voor goed afkeerig te zijn van al dat katterig verlangen naar een jongen. Hebben die schrijfsters dan nimmer kennis gemaakt met Ethel Turner, A.C. Kuiper, Lewis Alcott en anderen, die ook brutaliteitjes en verliefdheidjes waarnamen bij hun jeugdige heldinnen, en tusschenbei ook helden, maar dezen, desnoods met schâ en schand, daar wisten door en overheen te helpen? En is 't hun niet gelukt, zooals toch aan die anderen, in huis of kostschool volwassen menschen te ontmoeten, wier voorbeeld of wier omgang met de jonge meisjes voor dezen werkelijk opbouwend blijkt te zijn? Men denke dan eens aan den vader in Agot Selmer's ‘ Een Doktersfamilie in het hooge Noorden’, de oudere zusters in Ethel Turner's ‘Zeven kleine Australiërs’ en de rest, de bestuursters in May Baldwin's ‘Instituut Steidel’ en Raymond Jackbern's ‘Op een vreemde kostschool’...

Maar we vertrouwen, ons standpunt inzake boeken

[pagina 133]
[p. 133]

over huis- en kinderleven voldoende duidelijk te hebben toegelicht, om ons ontslaan te achten van verdere beschouwingen. Hoofdzaak is thans, dat op een gebied, waarop zoo gemakkelijk middelmatig en minderwaardig werk ontstaat, een toereikende hoeveelheid aantrekkelijke en degelijke lektuur voorhanden is om het jonge volk, zoowel als ons, bevrediging te geven.

[pagina 134]
[p. 134]

Aan te bevelen boeken over huis- en kinderleven.

Alcott, L. Onder moedervleugels (Bolle).
id. Op eigen wieken (id.).
id. De wereld in (id.).
id. De kostschool van Meneer Beer (id.).
id. Een nicht met zeven neven (id.).
id. Rozeknop (id.).
id. Fijne handschoenen (id.).
id. Uit tante Jo's snippermand (id.).
Amicis, E. de. Jongensleven (Holkema en Warendorf).
Baldwin, M. Instituut Steidel (Bolle).
id. Oude schoolvriendinnen (id.).
Bauer, Cl. Een Indisch troepje (Van Goor).
id. Miesje (id.).
id. De grootste deugniet van de klas (id.).
Bloemink, F.H. Lentedagen (id.).
Bruijn, C. Keteltje in de ‘Lorzie’ (id.).
id. Keteltje in het veerhuis (id.).
Berens, Fred. Uit die schooljaren van Hans Doncker (‘Ontwikkeling’).
Burnett, F.H. De kleine Lord (Cohen).
Callant, A. Gedenkschriften van een holsblok (Vanderpoorten).
id. Fliek (id.).
Claes, E. De Witte (Wereldbibliotheek).
Cohen de Vries, P.J. Kleine Mieuw en groote Kees (Van Goor).
id. Het vreemde eendje in de bijt (id.).
id. Jan Jop (De Haan).

[pagina 135]
[p. 135]

Demers, D. Eenig dochtertje (Opdebeek).
id. Op Wolsken (id.).
id. Blauwe luchten (id.).
Derksen, J. De ware, geschiedenis van Rob, den foxhond (‘Ontwikkeling’).
Dietz, H. en Leopold, K. Het boek van den winter (Van Goor).
Gogh-Kaulbach, A. van. Lenie ten Heuvel, I-III (Holkema en Warendorf).
id. Een dag in Artis (J.M. Meulenhoff).
Halt, M.R. Wie wil die kan (Kluitman).
Hans, A. Hoe Zwartje een Witje werd (Opdebeek).
Hellinga-Zwart, T. en Hellinga, G. Jaap en Niki thuis (Van Goor).
id.id. Jaap en Niki's zomervacantie (id.).
id.id. Jaap en Niki's Kerstvacantie (id.).
Heyermans, I. Uit tante's jeugd (H. Meulenhoff).
Hichtum, N. van. Afke's tiental (Kluitman).
Hildebrandt, M. Piet Wipneus (Holkema en Warendorf).
id. De kleine kroot (id.).
Hille-Gaerthé, C.M. van. Onder het stroodak (Nijgh en van Ditmar).
id. Aan de zonzijde (id.).
Hoog, A. In 't huisje aan 't zandpad (Van Goor).
Jackberns, R. Op een vreemde kostschool (Van de Garde).
Jong, A.M. de. Vacantiedagen (‘Ontwikkeling’).
Kieviet, J. Uit het leven van Dik Trom (Kluitman).
id. Dik Trom en zijn dorpsgenooten, I-II (id.).
id. De zoon van Dik Trom (id.).
id. Toen Dik Trom een jongen was (Valkhoff).
id. De Club van zessen klaar (Holkema en Warendorf).

[pagina 136]
[p. 136]

id. De Club op reis (id.).
id. Okke Tannema (id.).
id. Kleine Olle en zijn ekster (Valkhoff).
Knuttel-Fabius, E. Aan de rivier (Van Goor).
id. Onder de korenmaat (Wereldbibliotheek).
Krienen, Ch. Uit de jeugd van Kees Kolving (Kluitman).
Kuiper, A.C. Anneke (id.).
id. Alleen in een kleine stad (id.).
id. Een Hollandsch meisje op een Engelsche kostschool (id.).
id. Een huis vol meisjes (id.).
Leopold, M. Hanneke (Van Goor).
Lie, B. Een schooljaar van Sven ‘Bij-de-wind’ (id.).
id. Peter Napoleon (id.).
Ligthart, J. en Scheepstra, H. Pim en Mien, I-IV (Wolters).
id.id. Het boek van Ot en Sien (id.).
id.id. Het boek van Piet van Dam (id.).
Malot, H. Alleen op de wereld (bew. G. Keller) (Bolle).
id. Alleen op de wereld (bew. Verburg) (id.).
Martineau, H. Lief en leed in een kostschoolwereld (Versluys).
Meade, L. Een school van zeven meisjes (Holkema en Warendorf).
Meulen, D. van der. Janneman (Kluwer).
Nesbit, E. Spoorwegkinderen (Van Goor).
id. Een ondernemend zestal (id.).
id. Nieuwe avonturen van het zestal (id.).
Osselen-van Delden, B.E. van. Hansje Rozengaarde (De Lange).
id. De kleine Frits (id.).

[pagina 137]
[p. 137]

id. 't Jodinnetje van Elspeet (id.).
id. Bobo, de geschiedenis van een aap (Holkema en Warendorf).
Ovink-Soer, M. De Canneheuveltjes in Indië (Van Goor).
id. De Canneheuveltjes in Holland (id.).
id. Puck (id.).
id. Hoe Puck een Canneheuveltje werd (id.).
id. Huize ‘Canneheuvel’ (id.).
Pieck, A.F. Broertje (id.).
id. Hoe ik schilder werd (id.).
Pressensé, E. de. Een levenslustig troepje (Becht).
Rosegger, P. Toen ik nog een boerenjongen was (Holkema en Warendorf).
Selmer, A.G. Toen ik nog een boerenjongen was (Holkema en Warendorf).
Selmer, A.G. Toen moeder klein was (Hilarius).
id. Een doktersfamilie in het hooge Noorden (Van Goor).
Schmitz, M. Naar het lichte land (Wereldbibliotheek).
Sharp, E. De nieuwe kostjongen (Van de Garde).
Spyri, J. Kleine Heidi in den vreemde (Bolle).
id. Kleine Heidi thuis (id.).
id. Moeders lied (id.).
id. Oom Titus (id.).
id. Nergens thuis (id.).
Stamperius, J. De ezel van den bakker (Bosch).
id. De sasmeester en zijn pleegzoon (id.).
id. Drie kwajongens (id.).
Stebbing, G. Zoo'n lastige jongen (Opdebeek).
Thijssen, Th. Jongensdagen (Van Dishoeck).
id. Kees de jongen (id.).
Tomkins, D. De kleine vuurtoren (Van Goor).

[pagina 138]
[p. 138]

id. Het roode weeskind (Wolters).
Trelker, A. Kleine vuurtjes (‘Ontwikkeling’).
id. Lilia (Van Dishoeck).
id. Bij 't witte huis aan de grens (id.).
id. Mijn vriend Dorus en ik (id.).
Turner, E. Zeven kleine Australiërs (Kluitman).
id. De bewoners van Misrule (id.).
id. Moedertje Meg (id.).
id. Broer (id).
id. Bobbie (id.).
id. Moeders jongste lieveling (id.).
id. Het wonderkind (id.).
Turner, L. Betty, een Australisch meisje (id.).
id. Betty als schrijfster (id.).
id. De meisjes Perry (id.).
Twain, M. De lotgevallen van Tom Sawyer (Holkema en Warendorf).
id. Tom Sawyer's reisavonturen (id.).
id. De lotgevallen van Huckleberry Finn (id.).
Ubink, J.B. De tentcommandant (Wolters).
Ufkes, J. Een vroolijke Frans (Valkhoff).
id. Bremheuvel (id.).
Verschoren, Fr. Zonnig leven (Opdebeek).
id. Langs kleine wegen (id.).
Wehl, N. van. De verhalen van mijn jongen (Ten Brink).
Zeggelen, M.C. van. Het zeerooversjongetje (Van Goor).


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken