Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Roze Kate (1893)

Informatie terzijde

Titelpagina van Roze Kate
Afbeelding van Roze KateToon afbeelding van titelpagina van Roze Kate

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (11.09 MB)

Scans (58.40 MB)

ebook (11.44 MB)

XML (1.66 MB)

tekstbestand






Genre

drama

Subgenre

tragedie/treurspel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Roze Kate

(1893)–Nestor de Tière–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

Elfde hoofdstuk
De Avonturen in de Spelonk

Alleen de kreet door Etna geslaakt verried de ontsteltenis, die de plotselinge verschijning van den Eremijt had teweeg gebracht.

Zelfs Zitzka was sprakeloos gebleven.

Ernest van Colmar had den tijd niet na te denken om tot eenig besluit te komen, want hij hoorde en voelde een gedrang naar den uitgang der spelonk en het was klaarblijkend dat al de personaadjes van dit nachtelijk tooneel worstelden om het eerst dien uitgang te bereiken.

Ook hoorde van Colmar dat er in den achtergrond der spelonk eene hevige worsteling plaats greep: na enkele oogenblikken

[pagina 62]
[p. 62]

echter hield langs dien kant alle gerucht op, en een lichaam viel log ter aarde.

De ridder sprong door de duisternissen heen, stiet de vluchtende personen rechts en links op zijde, en spoedde zich naar de plaats waar Etna gevallen was.

Eensklaps botste hij met zulk geweld tegen eenen persoon, dat deze, door de hevigheid van den stoot, ten gronde rolde.

Tot zijn grootste genoegen voelde Ernest van Colmar weldra onder zijne tastende handen de golvende haren eener vrouw; hij begreep toen dadelijk dat de persoon, dien hij omvergeloopen had, op 't punt was de in bezwijming gevallen jonge vrouw te ontvoeren.

Overtuigd dat men jegens Etna met slechte inzichten bezield was, ontrukte haar van Colmar aan de handen van haren ontvoerder, die haar nog voortdurend met hardnekkigheid bij haar kleed vasthield.

Op hetzelfde oogenblik bracht deze aan van Colmar eenen steek toe met eene dagge.

Gelukkiglijk was de dichte duisternis een beletsel voor den ellendeling, want hij moest, in het donker, in 'twilde rond steken.

De slag, met buitengewone hevigheid toegebracht, kwam op de gesp van den band terecht waarmede van Colmar zijn zwaard bevestigde.

Zonder Etna los te laten, gaf Ernest van Colmar aan zijnen tegenstrever in volle gelaat eenen zoo geweldigen vuistslag dat hij, zonder zelfs een enkelen zucht te slaken, achterover op den grond tuimelde.

Zonder zich den tijd te gunnen te onderzoeken of zijn tegenstander voor goed schadeloos gemaakt was, nam de ridder, de jonge vrouw in zijne krachtige armen en ijlde hij met haar naar den uitgang der grot.

Was Etna dood of lag ze enkel in bezwijming?

Ernest van Colmar trachtte zich hiervan te overtuigen zoodra hij buiten in het maanlicht kwam.

Hij legde de jonge vrouw zachtjes op het gras, en nam haren pols in zijne handen: de pols klopte, doch zeer zachtjes.

- Slechts in bezwijming, murmelde de ridder tevreden, laat ons nu spoedig hier vandaan zien te komen.

Hij trok zijnen degen, nam Etna op zijne schouders en stapte vastberaden naar het voetpad, dat tusschen het struikgewas door het bosch kronkelde en naar het kamp der Bohemers voerde.

[pagina 63]
[p. 63]

Eensklaps viel zijn blik op een aantal glurende oogen, die hem van den boschkant aanblikten.

Daar stonden inderdaad, achter de boomen verscholen, de vermomde mannen en vrouwen, die wij in de spelonk gezien hebben.

Ernest van Colmar dacht niet anders of hij zou hier een gevecht te leveren hebben op leven en dood.

Hij was vast besloten Etna te redden, of voor hare verdediging te sterven.

Hij was inderdaad stellig overtuigd dat al het gebeurde van dezen nacht niets anders was dan het gevolg van een vooraf beraamd plan tusschen de vermomde vrouwen en mannen en den eremijt, dien hij vermoedde niemand anders te wezen dan Joris, dezelfde, dien hij daags te voren ontmoet had in het jachthuisje.

Die persoon was gewis een gelukzoeker, een schurk die, het kluizenaarskleed misbruikte om des te gemakkelijker zijne schelmstukken te kunnen uitvoeren.

Ongetwijfeld had hij buiten de spelonk zijne handlangers uitgesteld, en hadden dezen last zich kost wat kost van Etna meester te maken.

Ongetwijfeld ook zou Ernest van Colmar tegen minstens tien aanvallers te strijden hebben.

Hierin bedroog hij zich nochthans; want nauwelijks haddne de boeven bemerkt dat de persoon, die Etna in zijne armen wegdroeg, Zitzka niet was, of één uit den hoop riep met van angst bevende stem:

- Wij zijn verraden!

Vlucht, Vlucht!

Die raad werd onmiddellijk gevolgd en tusschen het kreupelhout hoorde men het knetterend kraken, van takken die gebroken werden door een hoop vluchtende personen, die in de richting van het Roode Klooster voortijlden.

Ernest van Colmar was oprecht tevreden zoo gemakkelijk van zijne talrijke tegenstanders verlost te zijn, en hij hoopte dat de weg naar het legerkamp hem nu door niets meer verhinderd zou worden.

Hij spoedde zich over het kronkelend voetpad voort en kwam bij het brugsken dat over de beek lag. Juist op dit oogenblik opende Etna de oogen. Een zware zucht ontsnapte hare borst.

Ernest van Colmar haastte zich haar op den boord der beek te

[pagina 64]
[p. 64]

laten neerzijgen, dompelde zijne handen in het heldere water en besprenkelde het voorhoofd der jonge vrouw met enkele frissche droppels. Nu ontwaakte zij geheel en al uit hare bezwijming en sidderend vroeg ze:

- Waar ben ik?

- Vrees niet, jonkvrouw, antwoordde van Colmar, ik ben een vriend en wil u volstrekt geen kwaad.

- Ik dank u, ik dank u, hernam Etna. Zij streek met de hand over haar voorhoofd, als om zich te herinneren wat er met haar was voorgevallen. Dan zette zij zich op het gras naast van Colmar neder, en keek hem vol betrouwen aan.

- Heer ridder, zei ze, gij hebt mij dezen nacht een grooten, onschatbaren dienst bewezen, want ik ben overtuigd dat gij het zijt, die mij uit de macht van dien ijselijken man gered hebt. O!....... Etna bedekte zich het gelaat met beide handen en eene huivering deed al hare ledematen sidderen.

't Was blijkbaar dat zij onder den indruk eener geweldige ontroering was en dat de herinnering aan het voorgevallene haar met angst en ontzetting sloeg.

Ernest van Colmar vreesde onbescheiden te wezen en wilde het jonge meisje geene vragen doen omtrent het voorgevallene waarvan hij getuige geweest was.

Weldra werd Etna meer bedaard en, hare hand op den arm van den jongen ridder leggend, murmelde ze:

- Dank, dank heer ridder! Ik weet wie ge zijt, en ben overtuigd dat gij mij uwe bescherming niet onttrekken zult.

- Weet gij wie ik ben? vroeg van Colmar ten uiterste verbaasd over de woorden der jonge vrouw.

- Ja, hernam deze lachend, men noemt u ridder Ernest van Colmar.

- Ik weet waarlijk niet of ik het voorwerp eener zinsbegoocheling niet ben, riep Ernest van Colmar; ik zag u heden nacht voor de eerste maal zonder dat gij zelfs van mijne aanwezigheid iets kondt vermoeden. Ik zag u, omringd van vermomde personen, die ik veronderstelde, en niet ten onrechte, uwe onverzoenlijke vijanden te wezen, en wier verraderlijke inzichten enkel in bedwang werden gehouden door de tegenwoordigheid van den dapperen aanvoerder Zitzka.

Hoe zou ik hebben kunnen veronderstellen dat gij, die ik in zulke geheimzinnige omstandigheden voor de eerste maal aantrof, dat gij, zeg ik, weten kondt wie ik ben?

[pagina 65]
[p. 65]


illustratie
Halt! klonk het Ernest van Colmar eensklaps tegen. bl. 50


[pagina 66]
[p. 66]

- Uwe verwondering is begrijpelijk en, nochtans, zal ze verdwijnen als ik u zal verklaard hebben dat ik u dezen namiddag gezien heb terwijl ge in gesprek waart met den aanvoerder Zitzka en met Satanaïs; gij, echter, hebt mij toen niet opgemerkt.

- En wie is Satanaïs, wie zijt gij zelve? vroeg Ernest van Colmar met begeestering.

- Satanaïs is mijne zuster, antwoordde Etna met eenigszins trillende stem.

- Dat dacht ik, toen ik u voor de eerste maal zag, want al ligt er tusschen u beiden het verschil van dag en nacht, toch zijn uwe trekken dezelfde als die uwer zuster.

- Wij zijn inderdaad tweelingzusters, sprak Etna op bewogen toon, en er ligt waarlijk eene zoo sprekende gelijkenis tusschen ons dat de personen, die ons voor 't eerst leeren kennen, er diep door getroffen zijn. Doch, ik heb u genoeg over mij zelve gesproken, vertel mij thans, heer ridder, hoe de zaken eigenlijk gebeurd zijn, opdat ik wete welke mate van dankbaarheid ik u schuldig ben.

- Om rechtuit te spreken moet ik u verklaren dat ik in de spelonk getuige geweest ben van de zonderlinge gebeurtenissen waarin gij zelve de voornaamste rol speeldet.

- En wat toeval voerde u naar die spelonk? vroeg Etna, hare oogen zoo strak op den ridder vestigend, als wilde zij tot in de diepste plooien van zijn hart lezen.

- Ik kon niet slapen en, niet wetende hoe den nacht door te brengen, verliet ik de tent, en ik slenterde tusschen de boomen van het bosch toen ik eensklaps een zonderling rood licht bemerkte, dat dadelijk mijne nieuwsgierigheid opwekte. Ik ging in de richting van het roode schijnsel, en zoo bevond ik mij weldra bij de opening, waardoor ik verscheidene vermomde vrouwen en mannen zag binnen gaan.

Ik volgde hen en, mij behoedzaam tegen de bergwanden dringend kon ik ongemerkt getuige zijn van hetgeen volgen moest.

- En gij zaagt alles wat voorviel? vroeg Etna terwijl hare schoone oogen van bange verwachting schitterden.

- Zooals gij zegt.

- Alles? alles? vroeg ze met steeds grooter wordenden angst. Hoe liep het dan eindelijk met mij af dat gij verplicht werd uwe schuilplaats te verlaten en ter mijner hulp te snellen?

- De lichten werden plotseling uitgedoofd, gij slaaktet een scherpen noodkreet en, door de dichte duisternis heen sprong

[pagina 67]
[p. 67]

ik oogenblikkelijk naar de plaats waar ik u zag ten gronde zijgen. Een man had u gegrepen en wilde u ontvoeren; in de duisternis liep ik hem bij toeval zoo geweldig tegen het lijf dat hij viel. Hij hield u nochtans bij uwe kleederen vast en trachtte mij met zijne dagge te vermoorden. De steek slag echter schampte af op mijne riemgesp en ik ontrukte u aan zijne handen. Daarna gaf ik uwen belager eenen vuistslag in het gelaat zoodat hij bedwelmd zal neergevallen zijn, want van dat oogenblik af deed hij althans geene poging meer om u te grijpen.

- Denkt gij niet dat hij door den slag zou kunnen gedood zijn? vroeg Etna met zonderlinge gejaagdheid in de stem.

- Dat weet ik niet, 't was te donker om iets in de spelonk te kunnen onderscheiden; en ik heb mij gehaast u in veiligheid te brengen.

- Nog eene vraag:

Denkt gij dat de man, die mij trachtte te ontvoeren, dezelfde eremijt is die op een gegeven oogenblik plotseling in de spelonk verschenen is? vroeg Etna verder, dezelfde, welke deze verschrikkelijke woorden sprak.....

Plotseling hield de jonge vrouw op te spreken, en zij rilde zoo hevig dat Ernest van Colmar het bemerkte.

- In 's Hemels naam, zeg mij wat u zoo hevig doet ontstellen, zei hij, de handen van Etna in de zijne nemend en dezelve innig drukkend om het arme kind een weinig gerust te stellen.

- O 't is niets, 't gaat reeds over, zuchtte Etna, die de grootste moeite deed om de gevoelens van angst, die haar martelden terug te drijven. Ik bid u, zeg mij, denkt ge dat het de eremijt was, die mij wilde ontvoeren?

- Ik geloof van ja, antwoordde van Colmar, ofschoon, ik het niet stellig zou durven verzekeren uit hoofde der groote duisternis.

- Gij hebt gelijk, 't is onmogelijk mij nopens de gestelde vraag iets stellig te kunnen antwoorden.

- Wat beteekenden toch de geheimzinnige woorden, die de monnik sprak? vroeg Ernest van Colmar.

Hij hield eraan derzelver verklaring te kennen, want 't was onbetwistbaar zeker dat er verband was tusschen die woorden en de jongste gebeurtenissen, die hij op Oudburg had bijgewoond.

Zoudt ge mij kunnen zeggen wat de Bronzen Vrouw is en hoe de gesprokene woorden daarmede in betrekking staan?

[pagina 68]
[p. 68]

- Zwijg, om de liefde van het duurbaar lijden O.H. den Zaligmaker! zwijg, spreek die verschrikkelijke woorden niet meer uit, zei Etna met zulke van angst en onzetting trillende stem, dat van Colmar werkelijk begon te vreezen dat dit tooneel slechte gevolgen voor het jonge meisje hebben zou.

- Wees gerust, jonkvrouw, hernam de ridder, ik zal die woorden niet herhalen. Ook moogt gij u veilig achten zoolang gij onder mijne hoede zijt; geen haar zal op uw hoofd gekrenkt worden zoolang mijne hand een degen houden kan.

- Ik dank u innig voor die goede woorden; o zoo ge wist hoe ik geleden heb! doch, ging ze voort, hoe ondankbaar ik mij jegens Zitzka betoon! Wie weet wat van hem geworden is!

- Inderdaad, hernam Ernest van Colmar, ik had hem insgelijks gansch vergeten; ik vrees helaas! dat hem niets goeds overkomen is.

- Laat ons spoedig naar de spelonk terug keeren, heer ridder, om ons te overtuigen dat de brave Zitzka ongedeerd is, of hem hulp brengen indien hij die noodig heeft.

Kom, bid ik u, kom spoedig.....

- Ware het niet geraadzamer u eerst naar het kamp terug te brengen en dat ik dan, aan het hoofd van eenige Bohemers, terug ging om allen aanval te kunnen weerstaan?

- Heer van Colmar, ik bid u vertrouwen in mij te hebben en u door mij te laten geleiden, riep zij met onsteltenis; spreek geen woord over het gebeurde van dezen nacht, of er zullen erge rampen over ons komen.

- Het zij zooals ge verlangt, antwoordde van Colmar, handel naar goedvinden.

- Wilt gij mij dus volgen?

- Waarheen ge wilt.

- O ik dank u, zei Etna, ge zult overigens spoedig overtuigd zijn dat mijn gezelschap geene hindernis voor ù zal wezen.

- Gij zijt een moedig meisje, hernam van Colmar lachend, en ik geloof waarlijk dat gij desnoods uwen aanvaller zoudt weten het hoofd te bieden.

- Inderdaad, dat zou ik, want ik ben niet geheel van verdedigingsmiddels ontbloot: zie liever.

Dit zeggende had Etna uit haar keurslijf een langen, puntigen dolk getrokken, die in het maanlicht als zilver schitterde.

- Gij zult dus de aanvoerder wezen, sprak van Colmar opstaande.

Laat ons nu spoed maken en naar de spelonk terugkeeren.

[pagina 69]
[p. 69]

Deze woorden uitsprekende, trok Ernest van Colmar zijn degen uit de schede en, voorafgegaan door Etna, spoedde hij zich naar de spelonk terug.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken