Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Roze Kate (1893)

Informatie terzijde

Titelpagina van Roze Kate
Afbeelding van Roze KateToon afbeelding van titelpagina van Roze Kate

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (11.09 MB)

Scans (58.40 MB)

ebook (11.44 MB)

XML (1.66 MB)

tekstbestand






Genre

drama

Subgenre

tragedie/treurspel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Roze Kate

(1893)–Nestor de Tière–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

Acht en veertifste hoofdstuk
De Misdaad.

Ernest van Colmar stapte zachtjes door den gang waarin volslagene duisternis heerschte.

Hij had, bij de aankomst in de herberg, de kamer van Ermach bezocht, en wist ze in de duisternis gemakkelijk terug te vinden.

Nauwelijks overigens had hij een paar stappen in den gang gedaan, of hij bestatigde, niet zonder verbazing, dat de deur van Ermach's kamer op een kir stond en dat er eene smalle strook licht door de opening in den gang viel.

Behoedzaam ging hij voort.

Hij kwam bij de deur en stiet ze zachtjes open.

Op den drempel echter bleef hij als aan den grond genageld staan.

Een zonderling tooneel trof zijde verbaasde oogen.

Ermach lag gansch gekleed op het bed uitgestrekt en scheen in diepen slaad gedompeld.

Voor het bed stond eene witte gedaante met blonde lokken, die haar over schouders en rug in golvende strooming nederdaalden.

In de linkerhand hield zij eene brandende lamp, terwijl de rechtere langs haar lichaam afhing.

[pagina 265]
[p. 265]


illustratie
Een dezer nochtans trok het lijk uit het water, bl 221


[pagina 266]
[p. 266]

Met strakke blikken staarde zij den slapende aan.

- Hij slaapt vast, murmelde de gedaante, het slaapmiddel, dat ik behendig in zijn glas wist te mengen, heeft zijn gewoon uitwerksel gedaan.

Toen veranderde eensklaps de uitdrukking van haar beeldschoon gelaat.

Gramschap, haat, en eene vastberadene hartstochtelijkheid schenen hare trekken te vervormen en, snel als de bliksem, ging de rechterarm omhoog en even snel plofte hij op den slapende wien een kleine scherpe dolk het hart doorboorde!...

Een kreet van afgrijzen kwam over van Colmar's lippen, en, ten prooi aan de hevigste ontsteltenis, sprong hij in de kamer.

- Etna! schreeuwde hij uit al zijne macht, Etna, wat ge doet is ijselijk!

Het plotselings verschijnen van den jongen ridder maakte op Etna, want die was het, een machtigen indruk.

De arm die de lamp vasthield, bleef opgeheven; de rechterarm bleef strak uitgestrekt als ware hij eensklaps met stijve verlamming geslagen; de vingers waren in denzelfden toestand als toen zij den dolk omknelden, doch deze was in de borst blijven steken.

Zij sprak geen woord, hare half gesloten lippen waren aschgrauw, hare oogen waren verstorven haar blik schuw en onbestemd.

Een oogenblik stonden zij sprakeloos tegenover elkander; hij, de goede edele man, met zijn dapper hart en zijne gevoelige ziel, zij, de hartstochtelijke, plichtige vrouw.

Beiden waren zoo ontzet dat geen hunner een woord uitbrengen kon.

Eindelijk ging van Colmar naar het bed waarop de vermoorde schildknaap lag.

Alle hulp echter kwam te laat; de dolk was recht in het hart gedrongen en de stoot was met zulke hevige handigheid toegebracht, dat het niet te verwonderen was dat de vermoorde geen enkelen kreet geslaakt had.

- Etna, hoe is het mogelijk? sprak van Colmar eindelijk met nauw hoorbare stem. Eene moord!

- Genade! heb medelijden met mij! riep Etna op hertverscheurenden toon, terwijl zij eindelijk uit den staat van verdooving ontwaakte waarin de ontzetting haar gebracht had.

- Etna.... 't is ontzettend... afschuwelijk... afschuwelijk! hernam Ernest van Colmar op denzelfden doffen toon, welke verontschuldiging zult gij voor dit bloedig wanbedrijf inbrengen?

[pagina 267]
[p. 267]

Etna brak in luide snikken los.

De jonge ridder liet haar een oogenblik aan- hare smart over.

- Etna, sprak hij na eene poos, zeg mij welke reden gij hadt deze misdaad te bedrijven. Zijne stem klonk hard, verwijtend.

O die reden bestaan! zij bestaan! riep Etna zich aan de laatste woorden van den ridder vastklemmend als de drenkeling aan de plank die hem misschien redden zal.

Geloof mij, heer ridder, ik ben veeleer te beklagen dan te bestraffen.

Alles echter loopt noodlottig samen om mij in uwe oogen onwaardig te maken, om mij uwe achting te doen verliezen...

En andermaal bedekte zij zich het gelaat met beide handen en begon zij weer hartstochtelijk te snikken.

- Ik ben verloren, snikte zij, verloren. en ik die gehoopt had u tot vriend te houden.

- Uw vriend, ja, sprak van Colmar plechtig, die hadde ik insgelijks gewenscht te blijven. Doch ik bezweer u, Etna, herinner u het bloedig tooneel dat bij het elzenboschje op de boorden der Zenne plaats greep.

Dat was insgelijks een tooneel van bloed en moord; zie wat hier thans gepleegd is, nogmaals bloed en de... dood.

- Ja, gij hebt gelijk! Doch om 's Hemels wille, folter mij niet, smeekte Etna, en, de handen vouwend, viel zij op de knieen. Ik smeek u, aanhoor mij een enkel oogenblik! Ik weet dat ik uwe vriendschap verliezen zal, dat ik mij voor eeuwig van u verwijderen moet; maar voor niets ter wereld wil ik dat gij mij van vrijwilligen moord beschuldigen zoudt.

Neep, deze knaap had mij op verschrikkelijke wijze uitgedaagd, want er zijn van die beleedingingen, heer, die een engel tot eene misdaad zouden leiden.

- En welke zijn die beleedigigen, Etna? vroeg van Colmar.

- Het ware eene te lange geschiedenis u die thans te melden, hernam Etna. Overigens voegde zij erbij terwijl zij opstond, er blijft mij niet anders te doen dan voor immer van u te gaan en u heden voor eeuwig vaarwel te zeggen.

Deze woorden werden op doffen toon uitgesproken, en Ernest van Colmar bemerkte daaraan zoowel als aan de sombere uitdrukking van Etna's oog, dat zij een akelig inzicht verborg.

- Gij spreekt van mij een eeuwig vaarwel te zeggen. Wat denkt gij dan te doen?

Morgen, bij 't krieken van den dag, zal in de herberg iedereen

[pagina 268]
[p. 268]

reeds weten welk bloedig drama in den afgeloopen nacht voorviel.

Wat zullen wij antwoorden?

Etna boog sprakeloos het hoofd.

Ernest van Colmar scheen verpletterd.

- O! riep hij na eene poos, waarom heb ik aan Satanaïs beloofd u tot geleider te dienen!

- Hebt gij berouw aan Satanaïs uw woord gegeven te hebben omdat Etna uwer zoo onwaardig geworden is? vroeg de jonge vrouw met droeve stem.

Neen, edele ridder, zoo klein van hart, zoo weinig edelmoedig zijt ge niet dan dat gij onrechtvaardig worden zou. Satanaïs is steeds uwe vriendschap waardig gebleven en, hoe schuldig hare zuster ook weze, zult gij haar toch niet uwe vriendschap onttrekken.

Ik smeek u heer ridder, zeg mij dat Satanaïs, uit hoofde mijner misdaden, niet uit uwe achting gestooten werd.

- God behoede mij ooit zoo onrechtvaardig jegens uwe zuster te worden, sprak van Colmar levendig en, zijn blik op Etna richtend, zag hij hoe eene uitdrukking over hare trekken kwam, die van de hoogste zaligheid getuigde.

- Dank, duizendmaal dank voor deze bevestiging, riep het meisje opgetogen. Want mijne zuster ben ik zoo innig verkleefd, dat het mij eeuwig smarten zou haar uwe achting uit hoofde mijner misdaden te doen verliezen.

- Dit is niet te vreezen doch; ging Ernest van Colmar voort, de nacht vordert en nog is er niets beslist.

- Heer van Colmar, antwoordde Etna, ik moet u dankbaar zijn voor de bezorgdheid die gij mij betoont. De misdaad verbergen, daaraan valt niet te denken. Gelukte men er zelfs in het lijk weg te brengen, dan zouden de met bloed bevlekte bedlakens mij toch verraden en aanklagen. Het is dus noodzakelijk dat de misdaad openlijk worde bekend gemaakt en dat ik mij als de plichtige verklare.

- Maar de gevolgen, de gevolgen! riep van Colmar opgewonden

- Vrees niets, hernam Etna, hare oogen naar den ridder richtend, welke ook de gevaren zijn die mij dreigen, ik verzeker u dat ik er mij aan zal onttrekken; wat ik echter verhoeden wil dat is verdenking op anderen te laten vallen.

[pagina 269]
[p. 269]

- Maar zijt gij wel zeker die gevaren te kunnen ontwijken

- O, zoo zeker als dat maar eenigszins mogelijk is in den? toestand waarin ik mij bevind, antwoordde Etna.

Doch indien de hulp, waarop ik reken, mij kwame te ontbreken, dan hangt mijne vrijheid van u af.

Binnen enkele uren zou het magistraat der stad hier zijn, zoo Zitzka niet in den omtrek ware en door zijne aanwezigheid het gerecht verwijderd hielde; hij is echter de man niet eene misdaad ongestraft te laten, en de booswichten hebben meer van zijne gerechtigheid te vreezen dan van deze die in de hoofdstad plechtig Hof houdt.

't Is dus wellicht in de handen der Bohemers dat ik vallen zal.

- Welnu, wat zou ik in dit geval voor u doen kunnen? vroeg van Colmar.

- De aanvoerder zal op uwe vraag, onmiddellijk de deur mijner gevangenis doen ontsluiten.

- Ik begrijp niet waarom hij zulks doen zou, hernam van Colmar.

- Gij vergeet dezen talisman, zei Etna op den ring wijzend die van Colmar aan den vinger droeg.

- Inderdaad! riep de jonge ridder, ik ben gelukkig in de gelegenheid te wezen de kracht van dezen ring ten uwen gunste te beproeven zoo zulks noodzakelijk werd.

- Wat er verder nu ook gebeure, sprak Etna op vastbeslisten toon, de rampzalige gebeurtenissen van heden nacht hebben mijne reis onderbroken, en mijn voorstel, u naar Weenen te vergezellen, moet ik opgeven. Voortaan zal ik slechts eene arme, verlatene, vluchtende zwerfster wezen.

- Etna........

- Neen, ik smeek u, edele heer ridder, tracht mij van dit besluit niet af te brengen. Uwe woorden zouden enkel voor gevolg hebben mij het afscheid bitterder te maken, mij het gewicht der misdaad drukkender te doen gevoelen en mijn zonderling noodlot nog verschrikkelijker te doen schijnen.

- Staat uw besluit dan zoo vast, Etna, dat geene beweegredens daar nog iets aan kunnen veranderen? vroeg van Colmar op een toon die aan duidde hoe innig hij met het lot van het arme meisje begaan was.

- Niets, heer ridder, hernam Etna, kan iets daaraan veran-

[pagina 270]
[p. 270]

deren. Het is derhalve beter dat wij ons een eeuwig vaarwel zeggen en onmiddellijk afscheid van elkander nemen.

De oogen der schoone Oostersche schoten vol tranen die weldra overvloedig over hare wangen stroomden.

De jonge edelman reikte haar de hand tot afscheid, wierp een laatsten blik vol medelijden op het meisje, en verliet de kamer.

Etna bleef alleen met het lijk van haar slachtoffer!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken