Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Roze Kate (1893)

Informatie terzijde

Titelpagina van Roze Kate
Afbeelding van Roze KateToon afbeelding van titelpagina van Roze Kate

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (11.09 MB)

Scans (58.40 MB)

ebook (11.44 MB)

XML (1.66 MB)

tekstbestand






Genre

drama

Subgenre

tragedie/treurspel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Roze Kate

(1893)–Nestor de Tière–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

Drie en vijftigste hoofdstuk
Eene Verschijning.

Zoodanig was de ontsteltenis door deze tijding verwekt, dat geen der aanwezige personen de min of meer spottende kalmte van Ernest van Colmar bemerkte.

Terwijl de overige personen kreten van verbazing slaakten, de armen in de lucht wierpen en van den eenen hoek der kamer naar den anderen liepen, stond hij met gekruiste armen tegen den schouwmantel geleund.

Hij had zich immers min of meer aan deze ontknooping ver-

[pagina 283]
[p. 283]

wacht en op dit oogenblik trachtte hij in zijn geest het geheimzinnige te doordringen dat de persoonlijkheden of de persoonlijkheid van Satanaïs-Etna omhulde.

- Deze zaak moet in den klare getrokken worden, sprak de magistraat toen hij Linda en Beatrix in de kamer gebracht had, en al degenen die tot deze vlucht medegeholpen hebben zullen op voorbeeldige wijze gestraft worden.

- Hebt gij reeds bevelen gegeven, vroeg de aanvoerder der Bohemers, om de vluchtelinge te achterhalen?

- Neen! riep de ouderling, al deze gebeurtenissen hebben mij zoodanig ontsteld dat ik er niet eens aan gedacht hebt.

- Ik ga dan aanstonds mijne manschappen naar de verschillende richtingen uitzenden. Wellicht gelukt het ons nog de gevangene op te sporen en in te halen.

- Alvorens aan dit gedacht gevolg te geven, sprak de magistraat, zult ge mij de twee schidwachten zenden die last hadden de kamer te bewaken waarin Etna opgesloten werd.

Ik wil mij overtuigen of ze geen schuld hebben aan medeplichtigheid.

De officier ging en kwam enkele oogenblikken daarna terug met de twee bedoelde mannen.

Degeen die onder de vensters had op post gestaan wist niets te verklaren; hij had niets gezien of gehoord en werd dan ook dadelijk heen gezonden.

Wat de twee betreft die in den gang gestaan hadden werden nauwer in verhoor genomen.

De eerste vertelde zijne samenspraak met Linda.

De bohemer verklaarde dat hij Satanaïs niet binnen de kamer harer zuster had zien gaan; maar hij voegde daarbij dat zulks wel zou kunnen geschied zijn terwijl hij met Linda in gesprek was.

Gombert werd op zijne beurt onderhoord.

Hij verklaarde dat Linda hem verhaalt had dat Satanaïs op dit oogenblik met Etna in onderhoud was, dat hij Satanaïs uit de kamer had zien komen, dat zij tot hem gesproken had; doch hoe het mogelijk was dat Etna ontsnappen kon zonder gezien te worden, dat kon hij zich noch verklaren, noch voorstellen.

- Zijt ge zeker dat de gevangene nog in de kamer was terwijl gij met Linda in gesprek waart?

- Zeker, heer magistraat, ik hoorde haar spreken.

- Kendet gij Etna?

[pagina 284]
[p. 284]

- Ik kende haar niet en zag haar heden slechts voor de eerste maal.

- Is het dan niet mogelijk dat gij Etna voor Satanaïs genomen hebt?

- O neen, de twee zusters gelijken wel op elkander voor wat de gelaatstrekken en de uitdrukking der oogen betreft, doch voor 't overige is Etna blond als de granen, terwijl Satanaïs zwart is als de nacht.

- Ik zie, hernam de magistraat, dat gij inderdaad de twee zusters gezien hebt en het onwaarschijnlijk zijn zou de eene voor de andere genomen te hebben.

- Er is tooverij in 't spel! zei de soldaat.

- Tooverij of hekserij, riep de magistraat wij moeten klaar in deze zaak zien.

Zich daarop tot Beatrix en Linda keerend zette hij zijn onderzoek voort:

- Jonge meisjes, zei hij, door uw hardnekkig stilzwijgen houdt gij den regelmatigen gang van het gerecht tegen. Eene zware verantwoordelijkheid rust op u en ik wil u niet langer verbergen dat ik al de strengheid aanwenden zal zoo gij in uw koppig besluit volhardt.

De meisjes bogen het hoofd en bleven zwijgend.

- Het is onbetwistbaar, hernam de magistraat, dat gij op de hoogte zijt van het gebeurde. Ik vermoed dat een der twee schildwachten door u werd omgekocht en dat het dank zijne omkooping aan Etna gelukt is dit huis te verlaten.

- Linda, riep Gombert, gij weet wel dat ik onschuldig ben.

- En ik ben even onschuldig als Gombert! riep de tweede schildwacht.

- Gelief mij aan te hooren en mij te gelooven, sprak Linda thans op vastberaden toon. Ik zweer u plechtig dat geen dezer beide mannen plichtig is aan het hun ten laste gelegd verraad. Ik wil zelfs hierbij voegen dat het onderhoud dat ik met elk hunner had vooraf beraamd was en deel maakte van het ontworpen plan waardoor mijne meesteres ontsnappen zou.

Op mij dus, op mij alleen, moet al de schuld vallen, ik alleen ben plichtig.

De officier gaf reeds bevel het meisje aan te houden toen hij door Ernest van Colmar werd ter zijde getrokken.

- Gij zult al de gevangenen vrij laten, sprak hij.

- Vrij? met welk recht? vreeg de officier.

[pagina 285]
[p. 285]

- Gij vergeet den ring, sprak van Colmar.

- Inderdaad!

Zich daarna tot den magistraat wendend, sprak de officier:

- Ik geloof dat onze zending hier afgeloopen is. De heer ridder verlangt dat het onderzoek gestaakt worde, hij vraagt dit en staaft zijnen eisch met het voorbrengen van den ring.

- In dit geval kunnen wij inderdaad alle verder onderzoek opgeven, antwoordde de magistraat, laat ons derhalve gaan.

Het geschiedde zooals hij zei.

Een oogenblik later bleef de ridder van Colmar met de beide jonge meisjes en met Angela Wildon alleen.

- Welk is thans uw inzicht? vroeg hij aan Linda en Beatrix?

- Onze reis voortzetten en dit, zoo uwe Hoogheid het toelaat, onder hare bescherming. Weldra zullen wij nieuwe bevelen ontvangen.

- 't Is wel, antwoordde van Colmar, binnen een oogenblik vertrekken wij.

Dadelijk werden daarop met den waard de voorwaarden besproken waaronder hij zich met de begrafenis van Ermach gelasten zou en de kleine troep zette zijn tocht voort.

Er werd weinig gesproken.

Ernest van Colmar vooral was eenzaam en afgetrokken.

Blijkbaar verontrustten hem de dramatische gebeurtenissen die hem sedert zijn verblijf in België schenen te vervolgen.

Tegen den avond bereikte men eene andere afspanning waarin het gezelschap zijn intrek nam.

Het was niet zonder een gevoel van heimelijken angst dat Ernest van Colmar zijne kamer betrok.

Inderdaad het scheen hem als moeste dien nacht weer iets zonderlings voorvallen.

Ging hij Etna terug zien?

Wat was van haar geworden?

Waarom doodde zij den jongen schildknaap?

Vanwaar kwam het zonderlinge, sterke gevoel van genegenheid dat hem beurtelings aantrok en afstiet als hij aan het blonde meisje dacht en waarom dacht hij nu maar immer voort aan de zuster van Satanaïs?

Satanaïs! Niet zoodra vloog die naam door zijne gedachten, of Ernest van Colmar werd met eene siddering bevangen.

Zou hij Satanaïs nooit meer weerzien?

Gansch den dag door had hij gehoopt dat zij hem ergens op de

[pagina 286]
[p. 286]

baan zou verschenen zijn, doch die zoo vurig gewenschte en gehoopte verschijning deed zich niet voor.

Dergelijke en veel andere soortelijke gedachten en gevoelens bestormden van Colmar's geest en joegen den slaap van zijne sponde.

Eindelijk scheen het hem tegen den morgen te zullen gelukken een weinig rust te vinden.

Zijne oogen sloten zich en Ernest van Colmar sluimerde in.

Toen werd zachtjes de deur zijner kamer opengeduwd.

Als eene schaduwe sloop eene gedaante door de smalle opening in het vertrek, en ware het niet dat men het ruischen harer zijden kleeding gehoord hadde, zou men gemeend hebben een geest te zien, zoo geheimzinnig stil schoof zij voort.

Op de tafel brandde nog met een weifelend vlammetje de lamp die Ernest van Colmar vergeten had uit te dooven.

Op hetzelve oogenblik richtte zich de ridder overeind in zijn bed, wreef zich de oogen uit en keek met verwonderden blik naar de verschijning die midden in de kamer bij de tafel stond, haar gelaat naar het bed gekeerd.

- Satanaïs! klonk de stem van van Colmar.

De gedaante verroerde niet, doch een glimlach helderde hare schoone trekken op.

Zij deed een paar stappen in de richting van het bed.

Zij was gekleed als den dag waarop Ernest van Colmar haar de eerste maal in het Bohemerskamp van het Zonieënbosch ontmoet had.

Ernest van Colmar werd door deze geheimzinnige verschijning in verrukking gebracht.

Nooit had hem het wonderbare meisje zoo volmaakt schoon geschenen als in dezen nacht.

- Waak ik inderdaad, of is deze hemelsche verschijning slechts een droombeeld riep hij vol verrukking.

- Neen, het is werkelijkkheid hetgene gij ziet, antwoordde Satanaïs. Ik kwam omdat ik het noodzakelijk acht u in te lichten en uitlegging te geven over de jongste gebeurtenissen.

- O jonkvrouw! riep de jonge ridder, wie gij ook zijn moogt, ik bezweer u niet heen te gaan alvorens mij de zekerheid te hebben gegeven dat wij elkander zullen weêrzien.

Een zonderlinge glans schitterde uit Satanaïs oogen bij 't vernemen dier bede.

[pagina 287]
[p. 287]

- Helaas! antwoordde zij na eene korte pauze, ik vrees dat dit oogenblik nooit komen zal!

Ik moet u thans voor goed verlaten, u wellicht voor eeuwig vaarwel zeggen. Morgen vroeg zal ik u een eind wegs vergezellen.

Dit zeggende was Satanaïs de deur genaderd en voor dat Ernest van Colmar den wensch kon uitdrukken die hem op de lippen lag en waardoor hij het vreemde wezen zou verzocht hebben nog niet heen te gaan, was Satanaïs verdwenen en werd de deur gesloten.

Ernest van Colmar sprong op.

Volslagene duisternis heerschte echter in het vertrek wijl de lamp inmiddels was uitgegaan.

- Heb ik gedroomd? vroeg zich de ridder af? Hoe komt Satanaïs telkens zoo geheimzinnig in mijne kamer? 't Zal inderdaad maar een droom geweest zijn, ging hij voort en wierp zich weder op zijne legerstede.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken