Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Roze Kate (1893)

Informatie terzijde

Titelpagina van Roze Kate
Afbeelding van Roze KateToon afbeelding van titelpagina van Roze Kate

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (11.09 MB)

Scans (58.40 MB)

ebook (11.44 MB)

XML (1.66 MB)

tekstbestand






Genre

drama

Subgenre

tragedie/treurspel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Roze Kate

(1893)–Nestor de Tière–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

Dertiende hoofdstuk
De Misdaad is beslist

Jacob en Simon hebben ieder een stoel van onder de tafel uitgetrokken en zetten zich, terwijl Cornelis staan blijft en als in sombere overpeinzingen verslonden naar Roze Kate omblikt.

- Precies een zwarte kat, mompelt hij. 't Was noodig die van de straat op te rapen. Daar zal nog iets van voortkomen dat ons allen noodlottig wordt.

Vervloekt de gekke zwakheid van Matheus die toeliet dat Cornelia haar uit de brandende hut haalde, anders.....

- Wat mompelt ge daar, oom? vroeg Simon terwijl hij zijn broeder met den elleboog aanstiet.

- Ik?...... zegde Cornelis verschrikt, ik zeg niets, neen niets. En wat hebt gij mij te zeggen?

- Wij wachten tot wij het doel van uw bezoek kennen.

[pagina 468]
[p. 468]

Gij komt zeker om de verloving bij te wonen. Gij weet dat Jan Meerlo dezen avond komt om het huwelijk te bespreken.

- Zoo, ze hertrouwt dus toch, grinnikt boer Dirix, als verneemt hij thans voor de eerste maal wat hij sedert maanden wist, en gij, gij hebt dat zoo ver laten komen! Ge zijt niet meer waard dan ge krijgt.

Simon, noch Jacob antwoorden; zij kijken echter elkander loerend aan als hadden zij hun geheim plan.

- Ik kwam hier, gaat Cornelis voort, om u de tien schapen te betalen die ik gekocht heb. Hier is 't geld. En nu zeg ik u dat gij verder nieuws van mij hooren zult. Ha, ze gaat trouwen de feeks, ze moet een man hebben! 't Is iets propers! Matheus is pas tien maanden dood en ik zou wel eens willen weten hoever zijn lijk al gevorderd is. - Hij krijgt dus een opvolger en die neemt niet alleen zijne vrouw maar ook zijn goed, zijne smidse, zijne landerijen, zijn vee en zijne kinderen! Waarachtig, waarachtig, 't zal hier gaan mooi worden en gij hebt dat kunnen laten gebeuren, gij?

De twee broêrs laten oom Cornelis uitwoeden. Geen van beiden verroert.

- Hoort gij het niet, zoo gaat de oude boer voort, hoort gij 't niet dat het erfgoed der Dirixen gaat verbrokkeld worden! Zie zoo: hij neemt in den hoek der schouw een lange harde grashalm waarmede de pijpestelen gereinigd worden, en gaat dan terug bij de tafel zitten.

- Let nu op, zegt hij, hoe het met uw goed gaan zal. Hier is het erf. Het wordt verbeeld door den heelen stroohalm. Dat is thans uw gezamentlijk goed, het hoort u toe, u alleen.

- Natuurlijk, bromt Simon.

- Ja, maar dat zal spoedig anders worden, mijn jongen, grijnst Dirix. Let maar eens op. Uwe moeder trouwt, zij gaat eene nieuwe gemeenschap van goederen aan.....

- Halt, 't is nog niet geschied, schreeuwt Jacob met de vuist op tafel slaande, wij......

Simon echter heeft hem zoo geducht met den elleboog aangestooten dat hij dadelijk inziet hoe hij op het punt is eene onvoorzichtigheid te begaan. Hij blijft dus midden in den begonnen zin steken.

- Ja, altijd 't zelfde liedeken, grinnikt Cornelis Dirix, maar 't is thans te laat, mijn jongen. Op de begrafenis zwoert gij

[pagina 469]
[p. 469]

beiden ook dat het huwelijk niet geschieden zou, en nu zijn wij op den verlovingsdag.

Gij zult er dus maar stillekens den kop moeten bijleggen en later krijgt ge dan uw broksken uit het erfdeel. Zie, ik breek den halm in twee. Eene helft is voor Cornelia en voor haren nieuwen man! De andere helft is voor de kinderen. Wanneer ge later meerderjarig wordt, dan hebt gij het recht uw deel te vragen en dan krijgt ieder van u een derde van de helft! De andere helft blijft ongeschonden. Komen er kinderen in het tweede huwelijk, dan erven die alles. Komen er geene dan krijgt Jan Meerlo, in geval van langst leven, de helft van die brok!

Zoodat hij op slot van rekening altijd het grootste deel krijgen zal van het goed waarvoor uw vader, uw grootvader, ik zelf en gij beiden zoo hard geslaafd en gezwoegd hebben. Het schoonste erfgoed van vijf uren in de ronde zal vermorzeld zijn, in handen geraken van vreemde luizen die u 't vel van 't lijf zullen komen vreten. Is dat geen schande? Is dat te verdragen?

't Erf bleef drie honderd jaren lang ongeschonden, en als er verandering aan kwam dan was het alleen om het uit te breiden, grooter, beter te maken En nu! Zeg nu! Zijt ge niet beschaamd van de familie der Dirixen te zijn?

Simon zat nijdig op het mondstuk van zijn pijp te knabbelen.

Jacob was woedend en stond telkens op het punt zijne woede in scherpe bewoordingen lucht te geven. Hij bedwong zich echter hetgeen hem niet dan met de grootste inspanning van krachten gelukken mocht.

- Waarom moet ze hertrouwen? riep Cornelis, waarom?

- Denkelijk omdat ze een man hebben wil, zei Jacob.

- Ja, en nog om iets anders, hernam Cornelis. Zij wil Meerlo hebben, Meerlo moet ze hebben omdat ze hem een deel van het goed wil op zijn knieën gooien.

Zij heeft dien Jan Meerlo altijd gaarne gezien, ze is zot van hem en in hare zottigheid zal ze haar eigen kinderen niet ontzien. Ze zal u bestelen; ja, 't is u berooven van hetgeen u rechtmatig toekomt. En gij verdraagt dat! Gij laat dat gebeuren?

Ik, ik zet hier geen voet meer. Ik brak liever mijn knoken dan hier nog een voet over den dorpel te zetten. 't Goed, dat ik nog in onverdeeldheid met u heb, zal ik opeischen, dat kunt ge wel denken. Wat ik er later mêedoen zal, dat zal afhangen, van... maar het overlaten aan mannen, die geen mannen, maar flauwhertige lummels zijn, zoo gek zal ik niet wezen!

[pagina 470]
[p. 470]

- Oom, nu is 't genoeg, nu is 't genoeg zeg ik u, zoo stuift Jacob op. Wie meent ge met die flauwhertige lummels? Is dat op ons gemunt? Dan zullen wij u spoedig bewijzen dat wij geen lummels zijn.

- Zwijg, Jacob, bevool Simon opstaande, oom heeft gelijk. 't Is een schande wat hier gebeuren gaat, maar wat kunnen wij het helpen? Als ze nu eenmaal trouwen wil, kunnen wij het haar toch niet verbieden. Zij is hier de meesteres.

- Ja, dat is het? riep Cornelis. Zij is de meesteres op het erf der Dirixen. En wat heeft ze mêegebracht als ze met Matheus trouwd? Veel te weinig! Maar daar was geen houden of zeggen aan hem!

Hij moest heur hebben!

Zij nam hem voor zijn geld en rekende vooruit dat hij toch wel de eerste van de twee vertrekken zou, want hij was twintig jaar ouder dan zij. 't Is altijd een schijnhijlige geweest die met booze streken omging. Wie bracht Roze Kate hier in huis? Zij. Wie draaide Matheus rond haar hand gelijk zij wilde? Zij. Wie droeg hier de broek? Zij! En dat alles met zulke geslepen manieren dat de menschen haar altijd langs den schoonsten kant te zien kregen en haar voor eene doorbrave vrouw hielden.

En nu gooit ze uw eigen goed te grabbelen aan een vreemde, aan iemand die uw meester worden zal, de meester over hare bloedeigene kinderen! En weet ge waarom ze zoo handelt? Weet ge het, zeg, gij Simon en gij Jacob, die hier de smis aan den gang houdt en dus het zwaartste werk verricht?

Terwijl hij sprak, was de grijsaard met grijnzend gelaat en de armen over de borst gekruist voor de tweelingbroeders komen staan.

Toen hij bemerkte dat zij zwegen, ging hij voort:

- Zij trouwt, zegt ze, omdat gij haar daartoe dwingt!

- Wij? riepen nu Simon en Jacob te gelijk.

- Ja, gij! zei Cornelis met nadruk, gij zijt te wild en te loszinnig van aard om het ‘gedoen’ voort te zetten. Gij zijt twee dronkemans, twee zatterikken, twee vechters die tot niets goed zijn dan om genever te zuipen en schandaal te verwekken

- Dat is gelogen! riep Jacob.

[pagina 471]
[p. 471]

- Zeg dat aan haar, die 't rond vertelde, sarde Cornelis.

- Aan wien heeft ze dat gezegd?

- Aan mij.

- Gelogen! riep Simon op zijne beurt.

- Nu moet er nog bijkomen dat ge mij voor een leugenaar scheldt, knarstte de onheilspellende grijsaard,

- Ik bedoelde het zoo niet, zei Simon, ik wilde zeggen dat wat zij over ons gedrag zeide gelogen was. Het gelaat van Dirix klaarde een weinig op.

- Dat wist ik ook, ging hij voort. Maar ge moet een reden hebben om hare schanddaad te verbloemen, te verschoonen. Bij mij pakt dat niet, want Cornelis Dirix is met van gisteren op de wereld. Zij moet nen man hebben, dat is het hem. Ik ken haar, ik ken hare heele familie, allemaal schobbejakken. Eerst dacht zij aan Jan Meerlo, omdat ze hem begunstigen wil, maar moest die morgen doodvallen, overmorgen nam zij eenen anderen En zoo komt het dat niet Jan Meerlo, maar zij alleen de schuld is van hetgeen hier gebeuren gaat. Ja, zij, zij alleen zal hier alles doen vernietigen.

Zijt gij hare zoons niet? Kunt gij niet krachtig werken en hebt gij de hulp van Jan Meerlo noodig om de zaken te regelen? Kon een van u, zooals uw vader het gevraagd heeft, later aan de anderen hun deel niel afkoopen en zoo het erf ongeschonden houden? Maar neen, dat wijf moest een man hebben!

Hare zoons moeten een meester krijgen die hen onder zijn hiel kunne leggen. Wraakroepend is het, wraakroepend en ik, ik zou haar den kop kunnen inslaan!

Simon schrikt op bij die laatste woorden, als vonden zij in zijn eigen gemoed een zonderlingen weerklank, als waren zij de uitdrukking van zijn eigen gevoel dat hij in 't diepste van zijn hart begraven en voor elk vermoeden veilig waande.

Hij kijkt eerst naar oom Cornelis die in de grootste opgewondenheid door de kamer heen en weer stapt. Daarna valt zijn blik op Jacob.

Eene poos staren die twee zich sprakeloos aan. Uit hunne oogen echter schieten blikken aan die van verscheurende dieren gelijk. Haat is het die gloeit in hunne oogen, haat bekwaam tot alles, tot misdaad;...... tot moord..,....

- Dat Gods vloek haar treffe! roept Cornelis nog, terwijl hij de deur nadert. Dat de geest van uwen armen vader elken nacht

[pagina 472]
[p. 472]

verschijne voor haar schandelijk bed! Jongens, ik beklaag u, doch hier, hier in dit huis ziet men mij nooit weer!

Een ruk, een snak en de deur vliegt achter den woedenden man dicht!

De tweelingbroeders blijven alleen; alleen met uwe plannen van wraakzucht..... Jacob is 't venster genaderd; hij steekt zijne pijp weg en met somberen blik tuurt hij naar buiten in 't veld. Simon staat bij de schouw en blikt strak in den haard.

Geen van beide ziet de gedaante die in de deur der kelderkamer verschijnt.

- Een beeld der ontzetting gelijk, doodsbleek, de oogen stralend van een onbeschrijfelijken angst, blikt zij beurtelings naar Jacob en Simon. Geen woord van het gesprek is haar ontgaan. Zij heeft gesidderd bij de akelige verwenschingen van den ouden Cornelis doch in het zonderling trillen zijner stem heeft zij gehoord wat zijn inzicht is!

Hij is heengegaan op het oogenblik dat hij veronderstellen kon den haat bij de tweelingsbroeders tot waanzin gedreven te hebben..... Op de toppen der teeren haast zich Roze Kate naar de deur die uitgeeft in den gang. Nog eens overtuigt zij zich dat geen der broeders haar bemerkt heeft en verdwijnt dan vluchtig door de geopende deur.

Verschrikt keert zich Simon eensklaps om.

- Wie is daar? roept hij, den blik op de deur gevestigd.

- Wordt ge gek? zegt Simon.

- Hoordet gij niet dat er iemand aan de deur was?

- Neen.

- Het scheen mij dat ik iemand hoorde in of uitgaan.

- Verbeelding.

- Neen, geen verbeelding, ik hoorde duidelijk de deur toegaan.

- We zijn alleen, Hebt ge gehoord wat oom Cornelis zei?

- Ja, dat heb ik.

- He wel?

- He wel?

- Hij zou haar kunnen den kop inslaan, zei hij.

- Ja, dat zei hij.

Beiden zien elkander diep in de oogen en verwijderen zich daarna, de eene rechts, de andere links. De diepste stilte heerscht. Alleen het tikken van het groote uurwerk hoort men in de duisternis.

[pagina 473]
[p. 473]


illustratie
En sliepen daar hun roes uit.
blz. 458.



Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken