Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Roze Kate (1893)

Informatie terzijde

Titelpagina van Roze Kate
Afbeelding van Roze KateToon afbeelding van titelpagina van Roze Kate

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (11.09 MB)

Scans (58.40 MB)

ebook (11.44 MB)

XML (1.66 MB)

tekstbestand






Genre

drama

Subgenre

tragedie/treurspel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Roze Kate

(1893)–Nestor de Tière–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 674]
[p. 674]

Zes en dertigste hoofdstuk
Heinke Haas gevangen.

De wind gierde door het Zoniënbosch.

Hij schudde de kruinen der hooge eeuwoude boomen met geweldige kracht, en akelig klonk het geheimzinnig windgeloei in de stilte van den donkeren nacht.

Donker nochtans was het slechts bij enkele poozen, uit hoofde der groote zwarte wolken die in wilde vaart aan den hemel voortrolden en telkens de maan achter een ondoordringbaren sluier verbergen kwamen.

't Was een nacht gelijk aan die waarin onze vriend Heinke, het brave bultje, voor de eerste maal de spookverschijning achter 't Roode Klooster had ontwaard. De vreeselijk groote bok met de vervaarlijk glimmende oogen!

[pagina 675]
[p. 675]

't Was nu al jaren geleden, en nog steeds liep het goedige ventje eene huivering over het lijf als hij, na zonsondergang, omtrent de plaats der verschijning kwam.

En toch, al was het nagenoeg middernacht, het zoo gevreesde uur van den heksengang, het bultenaarken bevond zich op dezen avond weer op de baan die voorbij het Roode Klooster voerde.

Een zonderling gebruisch vernam men achter de zware slotpoort:

Wapengekletter en paardengetrappel; nu en dan een ongeduldig roepen van bevelen.

Wat mocht er daar geheimzinnigs voorvallen?

Die vraag stelde zich ook onze vriend Heinke, en, om er het antwoord op te vinden, had hij zich verstout den ouden Cornelis Dirix te volgen, dien hij in den avond had zien voorbij zijne woning sluipen.

- Die komt als ongeluksbode, mompelde Heinke, ik wil weten waarheen hij trekt.

't Was de eerste maal niet dat Heinke Bult den ouden vrekkigen boer op de hielen zat.

Hij had het altijd zoo weten aan te leggen dat Cornelis Dirix hem nooit had opgemerkt.

Nu zou dat ook wel lukken.

't Begon allengskens donkerder te worden, en toen Heinke over de heide voortliep, van tijd tot tijd voorzichtigheidshalve staan blijvend om links en rechts te loeren of hij zelf niet bespied werd, bemerkte hij niet dat dit inderdaad het geval met hem was.

Wij zullen weldra hooren wie er achter stronk en struik verborgen zat en Heinke's gangen met de grootste belangstelling te volgen scheen.

Dank de omstandigheid dat de maan haar onbescheiden licht door de dikke wolken verhinderd zag, gelukte het Heinke den ouden Dirix kort op de hielen te geraken, zonder in 't minst zijn argwaan te wekken.

De grijze boer ging met vasten stap.

Hij liep, vlugger dan men zijne stramme beenen zou hebben toegegeven.

Dwars door het bosch ging hij, regelrecht in de richting van het Roode Klooster.

Toen hij nog een goede boogscheut van het vervallen gebouw verwijderd was, bleef Cornelis Dirix staan.

[pagina 676]
[p. 676]

Heinke stond geen vijf stappen achter hem, verscholen achter een reusachtigen beukenstam.

Dirix hield het hoofd strak gewend in de richting van 't oude kloostergebouw. Hij verroerde niet. Men zou gezegd hebben dat hij, op de plaats waar hij stond, als versteend was.

- Hij slaapt waarachtig, de oude vrek, mompelde Heinke.

Cornelis Dirix echter was integendeel zeer goed wakker, en heel zijne aandacht was in beslag genomen door een venster in den linkervleugel van het gebouw.

Hadde Heinke zulks kunnen vermoeden, dan zou hij ook met nieuwsgierige aandacht den blik op het geheimzinnige venster hebben gevestigd.

Reeds tweemaal had Cornelis' scherp geoefend oog daar eene witte gedaante zien vòòr verschijnen.

Er was geen licht in de kamer waarin bedoeld venster was aangebracht, doch, in den ouden, grijzen muur en tegen de kleine donkere vensterruitjes, kon men het witte gewaad der verschijning telkens klaar en duidelijk zien afgeteekend.

Doch, Heinke zag het niet.

Ongeveer een kwartier stond Cornelis in dezelfde onbeweeglijke houding.

Op hetzelfde oogenblik ging een scherp geschuifel op, en terzelfdertijd riep de - koekoek zijn eentonig lied.

- Koekoek, klonk het zonderling zacht en weeklagend door 't woud.

Nu scheen er eensklaps weer leven in den ouden Dirix te komen.

Hij rekte den hals en luisterde met gespannen aandacht.

Nog eens herhaalde zich het geroep van den koekoek.

- Dat is een rare vogel die daar zingt, mompelde Heinke.

Mei is lang voorbij en nooit heb ik gehoord dat de koekoek in den nazomer zingt?

- Dirix echter was eensklaps spoorloos verdwenen.

- Goed. Is er dat nu ook een die tooveren kan? vroeg zich Heinke af, half schertsend, half angstig.

Toch waagde hij het van achter den boomstaan te voorschijn te komen.

Hij ging naar de plaats waar zoo even nog boer Dirix gestaan had. Zijn geoefend oog van boerjager drong door de duisternis, en nu bespeurde Heinke, in de schaduw van den hoogen muur die het oude kloosterhof van den smallen, diepen straatweg

[pagina 677]
[p. 677]

afsloot, eene vage gedaamte die zich haastig voortbewoog.

't Is er niet pluis achter gindschen muur, mompelde het bultje, en toch zou ik mij nu wel in een muis willen veranderd zien om ongemerkt onder de oude poort te kunnen doortrippelen.

Hij versnelde den stap en was boer Dirix weer spoedig op de hielen.

De oude boer ging daar voor hem. Heinke hoorde hem hijgen; hij zou slechts den arm hebben hoeven uit te steken om boer Dirix aan te raken.

De straatweg, langs de eene zijde door den muur afgesloten, was aan de andere zijde door den hoogen boschkant afgeperkt; op dit oogenblik waren Heinke en zijn voorganger nog een steenworp van de poort verwijderd langs welke men in het binnenhof van het Roode Klooster kwam, en nergens anders, op heel de lengte van den muur, was eene tweede deur of welkdanige opening ook.

Al die bijzonderheden waren Heinke Bult bekend van over jaren.

Hij kende de streek op zijn duimken van buiten en wist, om zoo te zeggen, de plaats van elken boom in het woud, van elken struik op den kant, en van elken steen in den muur.

Sedert zijn zonderling wedervaren in het oude klooster en in deszelfs onderaardsche gangen, had het bultenaarken voortdurend gezocht en, doch niets was hij te weten gekomen over de geheimzinnige dingen die hier gebeurden.

Dezen avond echter meende hij de oplossing van het raadsel te zullen vinden dat sedert vijftien jaren reeds in zijn geest omwoelde.

De maan wierp op dit oogenblik weer enkele flauwe stralen zoodat de omtrek op zekeren afstand min of meer verlicht werd, althans genoeg om Heinke geweldig benauwd te maken.

Toen hij in zijn hartstochtelijken ijver om boer Dirix te volgen uit het wond op de baan getreden was, had hij er niet aangedacht dat hij zich blootstelde ontdekt te worden.

Inderdaad zoo de boer zich op dit oogenblik omkeerde, dan was Heinke gesnapt!

Die gedachte was Heinke ten uiterste onaangenaam.

Ook bepeinsde hij op dit oogenblik alle middelen om boer Cornelis uit de oogen te blijven.

Dit zou eerder gedaan zijn dan ons Heinke verwachtte.

Inderdaad, van boer Cornelis was opeens geen spoor meer!

[pagina 678]
[p. 678]

Hij was verdwenen!

Verzwonden!

Hoe?

Waar?

Heinke kon er geen verstand aan krijgen.

Pas eene seconde ging de oom der twee moedermoorders daar voor hem; hij hoorde zijne geringste beweging, zijne zware, hijgende ademhaling, het wrijven zijner kleederen tegen den muur.

Hij had hem geen denkbaar oogenblik uit het oog verloren, en nu was hij weg!

Heinke meende eerst dat hij droomde, dat alles wat hij sedert een paar uren geloofde doorleefd te hebben, niets anders was dan een bange droom.

Hij betastte zich van boven tot onder, kneep in zijn oor, draaide zich om.

Niets te zien, noch te hooren van den verzwondenen Dirix. Maar, de avond, de muur, het Roode Klooster, dat alles was toch werkelijkheid. Alles stond op zijne oude plaats: alleen Dirix scheen in den grond te zijn verzonken.

Heinke sloeg een kruis.

Hier had de booze de hand in 't spel, dat was zeker.

Het brave Heinke verstoutte zich echter weldra en deed een paar stappen vooruit zoodat hij, volgens hij berekende, thans precies op dezelfde plaats staan moest waar hij boer Cornelis pas voor 't laatst bemerkt had.

Niets verdachts echter was hier te ontdekken.

Geene deur in den muur waardoor iemand hadde kunnen verdwijnen, geen struik, geene groeve waarachter of waarin hij zich hadde kunnen verbergen.

Radeloos stond nu Heinke daar, keerde en draaide langs alle zijden zonder een spoor of eenig aanduiding te vinden, die hem de schielijke en geheimzinnige verdwijning van boer Dirix kon verklaren.

Daar hoorde hij nu weer het roepen van den koekoek, doch ditmaal in zijne onmiddellijke nabijheid.

't Geroep kwam van den boschkant en klonk, zoo althans scheen het ons bultenaarken, uitdagend spottend.

Wat nu gedaan?

Terugkeeren, dat was de eerste gedachte van Heinke.

De nieuwsgierigheid echter, en de zucht de geheime gangen

[pagina 679]
[p. 679]

van Everard's en Roze Kate's vijanden te bespieden, spraken luider dan zijne vreesachtige voorzichtigheid.

Heinke ging terug het bosch in, koos zich, zoo dicht mogelijk bij de plaats waar hij gestaan had, een schuilplaats van waar hij ongemerkt zou kunnen gade slaan wat er voorviel.

Nauwelijks had hij post gevat of twee stevige vuisten pakten hem bij de schouders' en op hetzelfde oogenblik rolde Heinke Haas als een ezel over den grond.

Geen woord werd er gesproken.

Heinke lag in bezwijming van schrik, en zijn aanvaller, een struische, jonge kerel, had geen de minste moeite om hem aan handen en voeten te binden en hem daarna in een grooten linnen zak te steken, die voor dit doeleinde hoofdzakelijk scheen medegebracht.

Waar zou het arme Heinke nu tot het bewustzijn terugkomen?

En welk schrikkelijk lot stond hem te wachten?


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken