Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Roze Kate (1893)

Informatie terzijde

Titelpagina van Roze Kate
Afbeelding van Roze KateToon afbeelding van titelpagina van Roze Kate

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (11.09 MB)

Scans (58.40 MB)

ebook (11.44 MB)

XML (1.66 MB)

tekstbestand






Genre

drama

Subgenre

tragedie/treurspel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Roze Kate

(1893)–Nestor de Tière–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 707]
[p. 707]

Een-en-veertigste hoofdstuk.
In de onderaardsche gangen

Als een eekhoorntje klauterde Heinke Haas tegen de helling op, dicht op de hielen gevolg door Koenraad, die de grootste moeite had om het vlugge kereltje in te halen.

- Een oogenblik, hijgde hij.

- Zoo wij ons ophouden, al was het maar eene seconde, zei Heinke, zijn wij verloren.

Een oogenblikje slechts; zie: onze vervolgers blijven achter.

Inderdaad, terwijl de samenspraak tusschen Zwan en Jacob

[pagina 708]
[p. 708]

plaats had, die wij in het vorig hoofdstuk aanhaalden, hadden hunne makkers zich in groep rond hen geschaard.

Aan den gedooden Goesji lieten zij zich niet veel gelegen liggen.

Toen men hem betast had en het hart niet meer hoorde kloppen, had Vrimar eenvoudig gezeid: Hij is dood, wij zullen hem wreken. - De anderen hadden zwijgend het hoofd gebogen tot teeken van instemming, en verder bekommerde zich niemand over den vermoorde, die op den rand der gracht lag uitgestrekt.

Eer Jacob hen aangespoord en overhaald had hem te volgen, waren enkele minuten verloopen.

Het was die korte tijd welken Koenraad wenschte ten nutte te maken om eene kleine verpoozing te nemen.

- Wij hebben een goed eind voor, zei hij, en ik ben gansch buiten adem.

- 't Is waar, maar wat wij op hen voor hebben is bitter weinig. Daarenboven zijn wij getwee en zij misschien twee honderd; en ik vrees dat er daaronder meer dan een is die het ons in vlucheid zal afwinnen. Allons, Heer Koenraad, binnen een kwartier zijn wij in veiligheid.

Koenraad zag de gegrondheid van Heinke 's bemerking in; hij kroop Heinke weer op handen en voeten na, tegen de berghelling.

- Daarboven in de rotsen vinden wij eene veilige schuilplaats.

- Als zij aan onze vervolgers maar niet bekend is.

- Dat geloof ik niet. Althans in de bouwvallen ken ik een hoekje dat zij niet vinden zullen.

Op dit oogenblik kwam de troep bandieten in beweging; en, met hunne fakkels zwaaiend, begonnen zij schreeuwend tegen den heuvel op te loopen.

Men zou gezegd hebben eene bende booze duivels die om eene ziel strijd liepen.

- Wat heb ik u gezegd, fluisterde Heinke: ze zijn reeds daar!

Het bultje verdubbelde nog zijne haast.

Koenraad deed geweld om hem bij te houden.

Na enkele minuten bereikten beiden den top van den heuvel.

Het Witte Huis strekte zijne hooge hagelblanke muren langs

[pagina 709]
[p. 709]

vier zijden uit en lag daar kalm en rustig in den nacht.

Het was niet naar den kant der groote ingangpoort dat de twee vluchtelingen hunne schreden richtten.

Zij liepen, integendeel, rond den linkervleugel om en kwamen te midden eene massa van rotsblokken terecht.

Dadelijk bespeurde men dat hier de puinen lagen van een oud kasteel of slot, dat, over verscheidene honderden jaren, tot verblijf aan een dier machtige en gevreesde heeren der middeleeuwen scheen te hebben toebehoord.

Thans was dat alles eenzaam en verlaten, en nooit, of ten minste zeer zelden, stelde iemand van het Witte Huis den voet in de ruïnen, die ook bij het uitgestrekte goed behoorden.

De vluchtenden verdwenen weldra tusschen de rotsblokken, waarover de bramen hunne wilde ranken heenslingerden.

Groote varens groeiden insgelijks in de ruïnen die onder het vale licht der maan een geheimzinnigen indruk maakten.

Hier en daar stonden nog enkele deurportalen recht, waardoor men in groote, ruime zalen toegang kreeg, waarvan echter alleen enkele muurbrokken waren staande gebleven.

Eiken en beuken schoten midden in die verlatene zalen hunne kruinen ten hemel, op de plaats zelve waar voorheen de edele ridders aan de feesttafels zaten:

Enkele trappen, wier houten of steenen treden aan de guurheden des tijds hadden weerstaan, waren insgelijks recht gebleven. Een logge vierkante toren, waarin de vernielede elementen groote bressen gemaakt hadden, en die als bij mirakel recht bleef, stond in een der hoeken van de heuvelvlakte, die de gansche streek beheerschte.

Kortom, gansch het binnenste dezer onfzagelijke puinen was zoo woest, en vervallen bouwstoffen lagen zoodanig door elkander dat zij een waren doolhof vormden waarin het, zelf bij dag, moeilijk, ja, om zoo te zeggen, onmogelijk was zijn weg te vinden.

In 't midden dier woestenij bleef Heinke staan.

- Thans kunnen wij een oogenblikje adem scheppen, zei hij.

- Zouden wij niet beter doen eerst de veilige schuilplaats op te zoeken die gij zegdet hier te kennen?

- Die veilige schuilplaats, zei Heinke glimlachend, is het groote veld dat zich aan de andere zijde der bouwvallen uitstrekt.

- Hoe, vroeg Koenraad, die aan zijne arme vermoeid boenen dacht, blijven wij dan niet hier?

[pagina 710]
[p. 710]

- Dat ware, mijns inziens, eene overgeeflijke dwaasheid, zei Heinke.

- Maar, kerel, wat hebt gij mij dan voorgelogen?

Heinke liet zich door die weinig vleiende bemerkingen niet uit zijn lood slaan.

- Ik heb het noodig geoordeeld u moed in te spreken, wel te verstaan, moed voor uwe vermoeide beenen, antwoordde het bultenaarken steeds op den zelfden kalmen toon. Ik zou u nooit tot hier gekregen hebben, zoo ik mijn toevlucht niet genomen had tot dit onschuldig grapje.

- En wat wilt gij verder?

- Buiten het bosch geraken. Dat is de hoofdzaak voor het oogenblik. Morgen zullen wij dan verder beslissen.

- In Gods naam, dan maar verder, zuchtte Koenraad.

- De kerels, die ons volgen, kennen hunnen stiel van menschenjagers nog niet half, zei Heinke.

- Hoe zoo?

- Welja, zouden zij anders niet kost wat kost belet hebben dat wij de bouwvallen bereikten?

- Wat baat dit ons, vermits wij er volgens uw zeggen, niet in zullen vertoeven.

- Natuurlijk neen.

- Wat belang hadden wij er dan bij hierheen te vluchten?

- Begrijpt gij dan niet, dat zij denken zullen dat wij ons in de bouwvallen gaan schuil houden?

- Ja, dat is waarschijnlijk.

- En dat zij al hunne manschappen rond de ruïnen zullen uitzetten om ons te beletten te ontsnappen.

- Ja, dat is wellicht hun plan.

- Welnu, terwijl zij daar op schildwacht liggen en eenige hunner makkers de ruïnen onderzoeken tot in hunne geringste schuilhoeken, zullen wij op vrije voeten zijn en ongehinderd den rand van 't bosch bereiken.

- Uw plan schijnt mij zoo niet.

- Wij kunnen het in elk geval beproeven, maar dan geen tijd meer verloren.

- Gij hebt gelijk.

Heinke zette nu zijn tocht tusschen de ingestorte muren voort en ging daarbij zoo vlug te werk als de hinderpalen van allen aard, die hun den weg versperden, zulks toelieten.

Meer dan eens stuikten zij in eene gracht of groeve, of struikelden zij over steenen en andere voorwerpen.

[pagina 711]
[p. 711]

Toch geraakten zij eindelijk dwars over het plein heen en stonden nu vóór eenen tamelijk hoogen omheiningsmuur.

Met groote krachtinspanning beklommen zij den muur.

Reeds waren zij gereed zich aan den anderen kant te laten afglijden, toen Koenraad plots een kreet van teleurstelling slaakte.

- Te laat! riep hij.

- Helaas! zuchtte Heinke, we zijn verloren.

Wat was het dat de twee vluchtelingen zoo eensklaps met moedeloosheid sloeg?

De bouwvallen waren door hunne vervolgers omsingeld.

De smokende roode toortsen, die men rondom in den omtrek bemerkte, waren daar om het ontegensprekelijk te bewijzen.

- Verloren! morde Koenraad.

- Nog niet, antwoordde Heinke.

Terzelvertijd liet hij zich van den verbrokkelenden omheiningsmuur afglijden.

Koenraad volgde zijn voorbeeld.

Reeds hoorde men de tierende bende die al dichter en dichter kwam.

- Wat gaan wij doen? vroeg Heinke.

- Hoe, ik meende dat gij een middel had! riep Koenraad, zijne gramschap niet langer bedwingend! Maar, 't is wel besteed! Moest ik mij ook laten leiden door een kind als gij!

Reeds wilde hij vooruitsnellen, de aanrukkende bandieten te gemoet.

- Halt! riep Heinke, hem bij den arm grijpend. Zoo bedoel ik het niet.

- Maar, voor den donder, kerel, houdt ge mij voor den gek? Moeten wij ons hier als twee wêerlooze schapen door die wolven laten verscheuren? Liever zend ik een half doziin van die bruine duivels naar hun meester Satan terug.

- En dan?

- Dan gebeure wat wil!

- Ik meen dat het toch praktischer is ons aan hunne handen te onttrekken en ons zoo lang mogelijk te verbergen. Kom; zij hebben ons nog niet!

Dwars door de puinloopen heen, voerde Heinke zijn makker naar den ouden vierkanten toren, waarvan wij hooger gewaagden.

[pagina 712]
[p. 712]

Aan den ingang van den toren bleef Heinke staan.

- Dunkt u niet, heer Koenraad, zei hij, dat wij ons, in dezen toren, als in eene versterking konden opsluiten bij middel der balken en steenblokken die hier dooreen liggen?

- Misschien wel, maar hoelang zullen wij het daarin uithouden?

- Lang genoeg om onze vervolgers tot den aftocht te dwing en.

Het Witte Huis is bezet door een sterke afdeeling Oos tenrijksche ruiterij die het tegen een mogelijken aanval van Zitzka, den beruchten Zigeuner aanvoerder, moet beschermen.

De graaf van Oudburg en diens manschappen hebben de beste redens om de Oostenrijkers uit de oogen te blijven.

Hebben zij ons derhalve, vóór het aanbreken van den dag, niet gevonden, dan zullen zij ons verder aan ons lot overlaten en zich niet meer om ons bekommeren.

- Hm, inderdaad, zei Koenraad, gij zoudt gelijk kunnen hebben.

- Of ik! zei Heinke, aan 't werk!

- Laat ons eerst de plaats te verkennen zei Koenraad. Het is zoo donker.

- O, ik ken de plaats opperbest. Zij zullen het zoo gauw niet wagen in de puinen te dringen, daar zij weten dat wij hen van achter de rotsblokken kunnen neêrschieten.

- Ja, zij schijnen buiten den omheiningsmuur raad te slaan.

- Aan 't werk, zei Heinke, terwijl hij begon den ingang van den toren met stukken hout en steen te versperren.

Koenraad hielp hem nu de zwaarste brokken aan rollen en na een kwartier was de ingang afgesloten.

- Wel kunnen zij ons stormenderhand innemen, zei Koenraad, blijkbaar tevreden over zijn werk, maar toch zou hun dat tamelijk duur te staan komen!

Het was zoo donker in den toren dat de twee makkers zich op drie stappen afstand niet onderscheiden konden.

Die toren was het laatste overblijfsel van een geduchten versterkten burcht der middeleeuwen.

De steenen treden van een eeuwenouden trap waren hier en daar nog in den muur bevestigd, maar de zolderingen van al de verdiepen waren sedert jaren ingestort.

Van buiten slingerden de doornen, rondom den toren op.

Tastend ging Heinke langs de wanden der binnenzijde. Eensklaps weerklonk een akelige angskreet.

[pagina 713]
[p. 713]


illustratie
Moeder Genovera ontving Roze Kate.
blz. 726


[pagina 714]
[p. 714]

- Hulp! hulp! kermde Heinke.

- Wat gebeurt er? vroeg Koenraad.

- Help mij, heer Koenraad!

- Maar wat moet ik? waar zijt ge?

- Hier! kom langs den wand en reik mij de hand, of ik verdwijn onder de aarde!

Koenraad liep haastig naar de plaats van waar de kreten opstegen, en waar Heinke, inderdaad, in hoogst zorgwekkenden toestand verkeerde.

Hij stond op eene cirkelvormige vlakte, half met ranken overgroeid, half met allerhande puinen bedekt.

Nauwelijks bereikte Koenraad de plaats waar Heinke om hulp riep en reikte hij hem de hand zooals hij gevraagd had, of hij zelf voelde den grond onder zijne voeten wegzinken.

De ranken waren te zwak om twee personen te dragen.

Zij plooiden, gaven toe en de beide mannen verdwenen in eene gapende, ronde opening waarover de braamranken zich meér dicht sloten.

Van Heinke noch Koenraad hoorde men verder taal noch teeken!

Wat was er van hen geworden?


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken