Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Roze Kate (1893)

Informatie terzijde

Titelpagina van Roze Kate
Afbeelding van Roze KateToon afbeelding van titelpagina van Roze Kate

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (11.09 MB)

Scans (58.40 MB)

ebook (11.44 MB)

XML (1.66 MB)

tekstbestand






Genre

drama

Subgenre

tragedie/treurspel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Roze Kate

(1893)–Nestor de Tière–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 715]
[p. 715]

Twee-en-veertigste hoofdstuk
De Redding

Op het oogenblik dat de twijgen zich over de naar beneden stortenden toesloten, ging eene gedachte, snel als de bliksem, door het brein van Koenraad:

- Wij worden verzwolgen in eene dier vergeetputten, welke in de oude kasteelen overal bestonden en waarin de gevangenen werden opgesloten. Alles is gedaan: alle hoop is voorbij!

Ook Heinke had zijne tegenwoordigheid van geest behouden. Hij ook dacht dat alles reddeloos gedaan was.

- Wij vallen, vallen tot in de eeuwigheid! God en de Heilige Moeder Maria, weest ons barmhartig!

Dit gebed scheen oogenblikkelijk verhoord te worden; want, op denzelfden stond, kwamen Koenraad en Heinke op eenen tamelijk zachten bodem terecht zonder zich in 't minst te bezeeren.

- Een oogenblik bleven beiden sprakeloos.

- Heinke, riep Koenraad toen, waar zijt ge? Zijt ge niet gekwetst?

[pagina 716]
[p. 716]

- Mij deert niets, heer Koenraad, antwoordde het bulje, wij zijn er beter van af gekomen dan ik gedacht had.

- Ja, maar hoe dit avontuur eindigen zal, blijft nog af te wachten.

- In elk geval zijn wij toch veilig.

Voor het oogenblik, ja, ik geloof niet dat onze vervolgers ons hier zullen komen opzoeken.

- 't Is mijn gedacht! lachte Heinke.

- Lach niet te vroeg, Heinke; wij zitten erin, maar hoe wij er weer uitkomen schijnt mij moeilijker te zeggen.

- Dat zal zoo moeilijk niet zijn, meende Heinke.

- Daarin bedriegt gij u. Betast de muren. Zij zijn glad en effen, zonder eenigen uitsprong, waaraan men zich met handen of voeten vasthouden of omhoog werken kan.

- Maar........

- Ja, Heinke, nu ziet ge dat het nooit geraadzaam is te vroeg te lachen: wij zitten in de val!

- En wij zullen er ellendig in omkomen.....

- Zoo is het!

Levend begraven!

- Inderdaad, helaas!

- Vreeselijk!

- Ja, liever nog stonde ik thans, daarboven, tegenover mijne vervolgers. Sterven met het wapen in de vuist, dat is ten minste nog een fatsoenlijke dood, maar ellendig van honger sterven, twintig of dertig voet onder den grond, dat doet mij griezelen.

- Wij zijn dus....... levend....... begraven, stotterde Heinke.

- Zoo ziet het er mij ten minste uit.

- En blijft ons dan geen de minste hoop meer over?

- Helaas! onze hoop moet heel, heel klein zijn!

- Wat gedaan?

- Hebt gij geen vuurstaal?

- Ja, dat heb ik, zei het bultje. Hier is het.

- Sla vuur en doe een stuk zwam ontbranden.

Heinke deed zooals hem gevraagd werd.

Een oogenblik later smookte het zwam.

Intusschen had Koenraad zijn zakdoek genomen on aan flarden gescheurd.

Daarna maakte hij er eene soort van prop mede die hij op het brandende zwam legde.

[pagina 717]
[p. 717]

Het lijnwaad vatte langzamerhand vuur. Onder het zachtjes aanblazen van Koenraad schoot weldra een klein blauwachtig vlammetje op.

Deze vlam verlichtte min of meer het inwendige van den cirkelvormigen put waarin zich de twee mannen bevonden.

Met de grootste aandacht nam Koenraad de wanden in overzicht.

Daar bemerkte hij, eensklaps, ongeveer gelijkvloers, eene tamelijk groote opening, die doorgang kon geven zoo men op handen en voeten kroop.

Koenraad stak de toorts in de opening en zag, met van vreugde kloppend hart, dat die opening uitgaf op de eerste trede van een trap, die naar eene geheimzinnige diepte voerde.

- Dat is misschien de redding! riep hij uit.

- Wie weet, zei Heinke, dat even opgeruimd werd als het zoo even nog moedeloos was.

- Die trap voert om wellicht naar de onderaardsche gangen van het voormalige kasteel, ging Koenraad voort.

- Best mogelijk, zei Heinke, maar aangenomen dat wij in die onderaarsche gangen te recht komen, hoe zal het ons dan nog gelukken daar uit te geraken?

- Wij zullen het in alle geval beproeven. Misschien vinden wij daar een uitgang die door niemand gekend is.

- Wil ik voorop gaan, en eens zien waar die trap uitloopt? vroeg Heinke.

- Ja, ga uw gang, lachte Koenraad, gij schijnt hier niet al te best op uw gemak en wenscht er natuurlijk zoo gauw mogelijk uit te geraken.

Heinke liet het zich geen twee maal zeggen.

Op handen en voeten kroop hij ruggelings in de opéning.

- Voelt gij den trap? vroeg Koenraad.

- Ja.

- Is hij breed?

- Tamelijk. Juist breed genoeg om tusschen de twee muren door te kunnen.

- Sterk?

- Alsof hij splinternieuw was.

- Dan maar vooruit, zei Koenraad.

Hij hield nog altijd het smokende zwam in de hand doch de neusdoek was gansch opgebrand en de vlam was uitgedoofd.

Het licht werd dan flauwer en flauwer.

Hoelang duurde het eer zij den trap ten einde waren?

[pagina 718]
[p. 718]

Een kwart uurs misschien, doch aan Heinke, zoowel als aan Koenraad, scheen het een eeuwigheid.

De eene trede volgde de andere tusschen de steile muren, waarlangs, bij plaatsen, het water afzijpelde.

Hun licht was totaal uitgedoofd en zij bevonden zich in de volslagenste duisternis.

Zeer begrijpelijk was het dus dat, in dergelijke omstandigheden, het begrip van tijd en van afstand bij de twee vluchtelingen niet zeer sterk meer was.

Het begon Heinke voor te komen als was bij de speelbal eener leelijke nachtmerrie.

't Was er zoo benauwd, zoo huiveringwekkend in dien smallen trap!

Het scheen hem dat, hoe langer hij daalde, hoe meer treden er werden bijgemaakt.

Was hij niet betooverd?

Het begon hem reeds te berouwen zich op den trap gewaagd te hebben.

- Willen wij terugkeeren? vroeg hij aan zijn makker.

- Terugkeeren! Wat dwaas gedacht krijgt ge thans, en wat zoudt gij daarboven uitvoeren? Neen, wij moeten thans de zaak doordrijven.

Heinke antwoordde niet, maar ging voort de vochtige treden af te dalen.

Koenraad werd het eindelijk ook te moede als moest hij in den schoot der aarde te recht komen, zoo lang scheen hem die eindelooze trap!

En immer gingen zij dieper!

De lucht werd onverdragelijk.

- Ik kan niet meer, zei Heinke na een poos, terwijl hij staan bleef en zich met den voorarm het klamme zweet van het voorhoofd streek.

- En toch moeten wij er door, riep Koenraad. Moed dus! Moed!

Na eene wijl gestaan te hebben ging de moeilijke tocht weer voort.

Eindelijk slaakte Heinke een vreugdekreet.

- Wat is er? vroeg Koenraad.

- Wij zijn, Goddank, den trap ten einde! riep het bultje.

- En nu?

- Ik sta in een zeer smallen gang, of liever in een soort van

[pagina 719]
[p. 719]

eng overwelfsel, want, al ben ik maar klein, ik kom toch met mijn hoofd tegen de zoldering.

- Eindelijk!

Dat was alles wat Koenraad uitbracht.

- Buk u, waarschuwde hem Heinke.

Koenraad deed zooals Heinke zei, en werkte zich in den smallen lagen gang.

- Ik zie licht, riep Heinke Haas, ontsteld staan blijvend.

- Licht?

- Ja, zie liever zelf.

Met die woorden bukte Heinke nêer zoodat Koenraad over hem heen blikken kan.

Inderdaad zag men op zekeren afstand, in den gang, eene blauwachtige schemering.

- Dat is het daglicht, riep Koenraad verrast!

Wij zijn tot den hemel langs onder genaderd.

- Vrij! lucht! riep Heinke.

Weer ging hij voort, en bereikte weldra de plaats waar hij de schemering bemerkt had.

't Was de maan, die met eenige flauwe lichtstralen schoot in de kleine opening, bijna gansch bedekt door bramen en varens.

- Laat ons voorzichtig zijn, zei Koenraad, en goed onderzoeken of geen onzer vervolgers in de nabijheid is.

- Geen nood dat zij mij nog te na komen zullen, zei Heinke.

Behoedzaam de struiken openschuivend, vorderden de twee vluchtelingen.

De streek was eenzaam.

- Wij zijn gered, zei Heinke! Eer het dag is zijn wij te Brussel.

- God lof! antwoordde Koenraad; want, zoo wij in de handen dier kerels gevallen waren, zou ons lot weinig benijdenswaardig geweest zijn!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken