Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Roze Kate (1893)

Informatie terzijde

Titelpagina van Roze Kate
Afbeelding van Roze KateToon afbeelding van titelpagina van Roze Kate

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (11.09 MB)

Scans (58.40 MB)

ebook (11.44 MB)

XML (1.66 MB)

tekstbestand






Genre

drama

Subgenre

tragedie/treurspel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Roze Kate

(1893)–Nestor de Tière–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 772]
[p. 772]

Twee-en-vijftigste hoofdstuk
De Blauwe Geit

De menschen zaten buiten vóór hunne woningen een luchtje te scheppen.

't Was stikkend heet geweest, en men was verheugd dat de avond door een flinke regenvlaag was opgeprischt,

In de volksbuurten vooral wemelde het van volk.

Mannen, vrouwen en kinderen krioelden dooreen, klapten en lachten in de avondduisternis.

't Zal zoo wat 10 u. geweest zijn, en de bevolking begon de straat te verlaten om naar bed te trekken, toen een aardig

[pagina 773]
[p. 773]

personaadje door de Stoofstraat kwam en blijkbare moeite deed om de nog hier en daar zittende groepen te ontwijken.

De straat echter was zoo smal dat dit niet altijd mogelijk was.

- Donder en haagdorens, riep de wandelaar, toen hij over een hoop mannen struikelde die op de staat naasteen lagen of zaten, kunt gij den doorgang niet vrij laten?

- En gij, kunt gij uit uw mollenoogen niet kijken! riep een uif den hoop.

- Hij zit te diep onder zijn hoed! riep een ander.

- Zwijgen, of..... zei het personaadje, en hij sloeg de hand op het handvest van een zwaren slagdegen die, aan zijne zijde, aan een lederen band zwengelde.

- Pas maar op, manneken, dat gij u geen zeer doet, riep nu weer eene andere spottende stem.

- En verzuip maar niet in uw kaplaarzen, zei een andere spotvogel.

Degene, die het voorwerp dezer kwinkslagen was, had zich intusschen door den warhoop heen gewerkt, en haastte zich nu brommende voort.

- Een mooi begin, mompelde hij in zich zelven.

Ik geloof dat mijn inval mij nog parten spelen zal.

Heinke Bult, want die was het werkelijk! zag er waarlijk potsierig uit!

Een breed geranden vilten hoed, met eene groote struischveer, hing hem tot over de schouders. en verborg gedeeltelijk zijn lichaamsgebrek.

Een breede mantel met wijde plooien hing hem als een zak om de leden, terwijl een zwaard zijne lenden omgordde en zijne veel te lange beenen in een paar rijlaarzen staken waaraan stevige groote sporen voorzien.

Als hij erop gerekend had in deze plunje indruk te maken, dan was zijne berekening valsch geweest, tenzij hij een indruk van vroolijken aard beoogd had.

Niemand kent zich zelf. Zoo ook met Heinke Bult, hoe verstandig anders, en hoe fijn.

[pagina 774]
[p. 774]

Hij dacht er ontzagwekkend uit te zien, en hij zag er uit als een vastenavondnar: een groote aap in soldatenkleedij!

Nu wij gaan onzen vriend een weinig vooruit en voeren onze lezers naar de Blauwe Geit, die wij inderdaad spoedig vinden, dank de roode lantaarn, die onder het ijzeren uithangbord bevestigd is.

Op dat uithangbord kon men in klaren dag lezen:

‘Hier is 't in de Blauwe Geit. Logist te voet en te paard. Lambie en Faro -’

Juist, zooals Heintje Wimpelo het gezegd had, kwam men door een langen smallen gang, tamelijk donker, in de gemeenschappelijke gelagkamer met houten zoldering en witgekalkte muren. Ten minste, ze moesten vroeger wit geweest zijn, want thans waren zij, evenals de zoldering, bruin ‘doorgerookt.’

Enkele schilderijen hingen aan de muren, de geschiedenis van Genoveva van Brabant voorstellende.

Verscheidene personen zaten bij de zware eikenhouten tafels.

Zij dronken en dobbelden. Anderen speelden met de kaart.

't zagen er ruwe gasten uit, maar hunne gelaatstrekken schenen toch aan eerlijke lieden toe te hooren.

Achter de toonbank zat ‘Susse’ den waard, die, uit eene lange hollandsche pijp, zware rookwolken blies en met zijne kleine ‘piepende’ oogskens, voortdurend de gasten gadesloeg om, op het eerste woord, op het eerste teeken, vooruit te schieten; en die de glazen vulde met veel grooter vlugheid dan men hem had toegezegd op het zicht van zijn eerbiedwaardigen buik. Wij houden ons niet lang op in dit vertrek, maar gaan naar de deur rechts, in de diepte der gelagkamer, en komen in de kleinere zaal waarvan Heintje sprak.

Hier ook zaten eenige personen bij de tafels en dronken en dobbelden.

Achter de toonbank troonde de waardin, eene veertig, jarige blozende vrouw, die, even als haar man, de gasten steeds in 't oog had om te zien of zij drank verlangden.

Ook de binnentredenden werden door haar gemonsterd.

[pagina 775]
[p. 775]

De kleinere zaal was hoofdzakelijk tot speelzaal ingericht.

Dat ten minste was het voorwendsel dat opgegeven werd om de gansch bijzondere klanten binnen deze plaats te brengen. Wij zullen dezelve later beschrijven.

Op het oogenblik dat wij er binnen treden, zaten drie personen in een hoek, onzer aandacht waardig.

Zij schenen een druk gesprek te voeren, want hunne gebaren waren heftig.

Niet het minst achten zij het noodig te fluisteren, behalve nu en dan.

 

De waardin hield hen daarom voortdurend in 't oog en deed haar best niet het geringste van hun gesprek te verliezen.

- Maar ge zijt gek, 't is al te stom zoo iets voor te stellen, riep één van de drie.

Ik zeg u dat het plan van Schele Jan geen duit waard is.

- Zoo, vindt ge dat? vroeg schele Jan wrevelig, vindt gij dan een beter plan met uw geslepen verstand, maar zijt maar voorzichtig ons weer niet erin te draaien als met uw fameus gedacht op de Kolenmarkt in vollen dag lijnwaad te willen gaan vingeren., Dat was ook één van uw slimme plannen.

- Maar schele, zei de eerste spreker, die Flip de Platte hiet, of althans onder dien naam bekend stond, ga nu zelf eens na en zeg mij of dit aaneen houdt: Aankloppen, de meid in haar ribben nemen, prachtig! Haar binden, jawel! Een prop in haar mond, zeker! - en dan ergens wachten tot de baas t' huis komt dien we noodzakelijk even de complimenten doen moeten van dien vermomden kerel die ons daarvoor ieder drie honderd kronen uitbetaalt, perfekt!

- Wel dan? zei Schele Jan.

- Wel dan, bedenk nu eens: één gil - een schreeuw - toevallig opgevangen door een voorbijganger of zoo iets - en ik geef voor mijn vrijheid geen ducaton.

- Gevaar is er altijd, dat is zeker, zei De Plekker, een schraal klein onbeduidend ventje, die de derde van het trio was, daarvoor zijn wij betaald.

- En daarom zult gij u als een nuchter kieken door de man-

[pagina 776]
[p. 776]

nen van de Justitie laten opscharrelen. Bedankt daarvoor! Ik zoo dom niet, zei Flip de Platte, elk zijn goesting en veel bijval, hoor!

- Luister eens, Platte, als gij het beter weet, zeg het dan, meende Schele Jan; wij hebben de zaak samen aangevat en moeten nu ook zien dat wij samen ze ten uitvoer brengen.

- Dat is verstandig gesproken, zei de Platte gevleid. En, 't zij zonder pretentie gezegd, ik, meer verstand van die zaken dan gij. Goede jongen zijt ge, knappe werkers, geen flauwerikken, maar denken verzinnen, uitvinden, zie dat gaat mij beter af.

Ja, ja, ging de Platte met blijkbare zelfvoldoening voort, daar zit in dit hoofd - hij sloeg zich daarbij voor het voorhoofd daar zit in dit hoofd vernuft genoeg om den Aartshertog in hoogst eigen persoon onvindbaar te maken, als maar iemand geld op hem bood.

- Dat is zoo, zei Schele Jan.

- Als die zaak op de Kolenmarkt mislukte, was het alleen de schuld van dien Rossen Dirk die de meid het roepen niet belet heeft......

- De vent is niet voor den stiel geboren.

- Dat heb ik altijd gezegd, veel te weekhartig, zei de Platte.

- Geen praatjes thans, bemerkte Schele Jan, en kommet uw plan voor den dag,

- Wel, dat komt in hoofdzaak op hetzelfde neer. Ik klop aan. Natuurlijk wordt er open gedaan.

- Ja, zei de Platte. want er staat geschreven: klop, en er zal u opengedaan worden.

- Zwijg, zei de Schele, en gij, ga voort.

- De meid komt dus voor en ik vraag, heel beleefd naar den officier van justitie.

Ik grijp haar dus niet in de ribben, zooals de kameraad hier voorstelde, en stel mij dus niet bloot het schepsel als een speenvarken beginnen hooren te schreeuwen.

Daar de officier van justitie afwezig zijn zal op het oogenblik

[pagina 777]
[p. 777]


illustratie
Drie personen zitten in een hoek blz 775


[pagina 778]
[p. 778]

dat ik mij aan zijne woning aanmelde, zal de meid mij met een ‘Mijnheer niet t' huis, morgen terugkomen’ afschepen.

- Maar dat gaat natuurlijk zoo gemakkelijk niet.

- Ik zeg tegen de meid dat ik kom om de papieren af te halen, die Mijnheer de officier van Justitie voor mij op zijn lessenaar moet hebben gereed gelegd.

- Daar ik natuurlijk heel beleefd en zelfs vriendelijk tegen de meid ben, gaat deze in de schrijfkamer van Mijnheer, en komt een paar oogenblikken later terug met de boodschap dat er geen papieren te vinden zijn.

De korte afwezigheid van de brave meid heb ik mij ten nutte gemaakt - natuurlijk - om, rap als de wind, de voordeur te openen en u beiden, die op loer staat, binnen te laten.

Gij verbergt u ergens onder den trap of achter een of ander schap. Ik zeg goedenavond aan de meid en een poosje daarna, als de meid in hare keuken te spinnen zit, of misschien al naar bed is, dan maakt gij mij, op uwe beurt, de deur open en ik kom terug binnen.

- Verder? vroeg De Plekker, toen de Platte met spreken ophield

- Verder? wel dat zullen wij zien.

- Ik vind dat goed, zei de Platte, maar, als die meid nu eens terugkomt onderwijl gij de deur opent, wat dan?

- Wel mij dunkt, dan is er geen gevaar dat de menschen op straat haar zullen hooren, zei de Platte, en een akelige beteekenisvolle grijnslach kwam over zijne lippen.

- Ik vind dit plan het allerbeste dat wij maken kunnen.

- Zeg Platte, sprak het schrale manneken dat ze de Plekker, noemden. met geheimzinnige stem, waarom zou die vreemde zoo vet betalen om dien officier van Justitie om 't hoekje te krijgen? Heeft hij u daaromtrent iets gezegd?

- Hoor eens, magere filosoof, zei de Platte, nieuwsgierigheid is een leelijke ziekte. Voor lieden van onze soort vooral is zij gevaarlijk.

Elk zijne zaken.

De Vreemde betaalt, wij werken: is dat niet perfekt? Daarbij, wat kan het ons schelen?

Elk vier honderd kronen, daar zit het hem! Dat klinkt, he? Laat nu dat onbescheiden vragen van kant en houd u gereed.

[pagina 779]
[p. 779]

- Weet gij ten minste zijn naam niet? vroeg Schele Jan, die er insgelijks op stond iets meer te weten.

- Ja, dien weet ik!

- Ha! ha! ik ben nieuwsgierig, zei de Plekker.

- Leelijk gebrek, antwoordde de Platte.

- Hoe heet hij? drong Schele Jan aan.

- Zwijgen kan niet verbeterd worden! Zijn naam zult gij kennen als het tijd is. Nu, motus.......

- Ge zijt gesloten, zei de Schele Jan..........

- Te erg, meende het schrale ventje.

- Ik ben vooral niet nieuwsgierig, ik, en dat is eene gaaf die ik aan vele lieden toewensch.

- Aan de maréchaussée, bijvoorbeeld: die kerels steken overal hunnen neus in.

- Zwijg nu van die kerels, zei de Plekker; ik kan zulk volk niet uitstaan.

- Gij zegt het goed, 't is gemeen zoogje, zei de Platte, ik kan ze voor mijne oogen niet zien.

Als ik er van verre één van die soort zie afkomen, maak ik altijd dat ik in eene zijstraat kom.

- Ik ben dan nooit meester van mij zelven, ik zou een ongeluk kunnen doen.

- De kerels zijn er maar altijd op uit geslepen andermans zaken te bespieden.

- Onze stiel is al moeilijk genoeg, zei De Plekker, zonder dat dit Janhagel hem nog moeilijker make met zijne buitengewone bemoeiingen.

- Voortaan zullen ze ons wat geruster laten.

- Hoe?

- Ze hebben andere katten te geeselen, zei Schele Jan.

- Zoo, weet gij dat?

- Natuurljk.

- En wat voor katten zijn dat?

- Het zijn er twee die onzen begunstiger in de zaak van den Justitieofficier in den weg loopen!

- Hoe?

- Ja, ik vernam dat dezen morgen op de Groote Markt, waar

[pagina 780]
[p. 780]

ik zoo wat rondslenterde. Er werd daar eene proclamatie afgelezen waarin een fraai sommeken werd uitgeloofd aan degenen, die twee vluchtelingen opsporen zouden die in den afgeloopen nacht ontsnapt zijn.

Drie duizend ducaten werden uitgeloofd voor den baas, honderd kronen voor den gast.

- Een aardig duitje, zei De Plekker.

- Kunnen wij dat niet verdienen?

- Misschien, vond De Platte met een geheimzinnig lachje.

- Zoudt ge de twee vluchtelingen herkennen als gij ze zaagt? vroeg Schele Jan, want dat is het bijzonderste.

- Geen nood dat ze mij ontsnappen zouden! zei De Platte.

Op dit oogenblik kwam Heinke Bult, gelaarsd en gespoord, de kleine gelagkamer binnen!



illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken