Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Roze Kate (1893)

Informatie terzijde

Titelpagina van Roze Kate
Afbeelding van Roze KateToon afbeelding van titelpagina van Roze Kate

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (11.09 MB)

Scans (58.40 MB)

ebook (11.44 MB)

XML (1.66 MB)

tekstbestand






Genre

drama

Subgenre

tragedie/treurspel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Roze Kate

(1893)–Nestor de Tière–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 949]
[p. 949]

Tachtigste-hoofstuk
Als de nood het hoogste is.....

Daar zijn ze!

- Waar?

- Ginds in de stoofstraat.

- Ze komen!

Een onbeschrijfelijk rumoer onstond op de Groote Markt, en de keizerlijke soldaten liepen een oogenblik gevaar overrompeld te worden.

Eenige platte sabelslagen echter brachten de woelende menigte weldra weêr in bedwang, en het verschrikkelijk gedrang naar dien kant der Markt, langs welke de ter dood veroordeelde verschijnen moest, hield op.

[pagina 950]
[p. 950]

Kinderen en vrouwen waren in dat dringen half verpletterd, versmacht geworden, toch bleven zij.

Ze wilden het schouwspel niet missen een mensch te zien radbraken!

Des te nieuwsgieriger waren ze, daar de doodsklok, hen voor het aanbreken van den dag, reeds uit hunnen slaap gewekt had en hen naar de Groote Markt gedreven had.

Het was geene gewone halsrechting die plaats grijpen zou.

Zij waren belust bloed te zien vloeien, die honderden saâmgepakte ‘vreedzame’ lieden, die in het dagelijksch leven geen musch zouden hebben kunnen zien dood doen.

- Hoe oud is hij? vroeg eene vrouw, uit het volk, wie het aan te zien was dat zij vol verlangen reikhalsde naar het oogenblik der foltering.

- Heel jong nog, naar men zegt, antwoordde een man die naast haar stond.

- Hij is geen twintig jaar, zei een ander, ik ken hem eel wel want hij kwam met patatten naar stad, die hij in De Bonte Koe afleverde, waar ik elken morgen mijn bittertje ga drinken.

- Twintig jaar, riep de vrouw, wat een moordenaar!

- Ze zeggen dat hij onschuldig is, verbeterde de man die eerst gesproken had.

- Ja, ja, ze zijn allemaal en altijd onschuldig, als het zoo ver komt dat ze in de handen van het gerecht gevallen zijn, riep de vrouw zich kwaad makend. Geen twintig jaar, ging ze jammerend voort, en dat heeft zijne eigene moeder vermoord!

Men is er veel te goed mee!

Men moest hem tweemaal de hand afkappen!

- Ha, Ha, zei de man die naast haar stond.

- Ja, riep de vrouw, steeds driftiger wordend, men moest hem twee maal radbraken.

- Ze moesten ééns uw tong afsnijden en dat ware genoeg, zei de tweede man, en uithundig gelach begroette zijn gezegde.

- Gij neemt gij partij voor de moedermoorders, zei de vrouw bits; elk zijn goesting, maar de vrienden van zulk galgenaas staan bij mij niet hoog in aanzien.

- Ik draag mij uw aanzien weinig aan, lachte de man, maar ik herhaal nog eens dat die jongen onschuldig is.

- Hij is plichtig en hij zal gestraft worden riep de vrouw voor goed driftig wordend; waar zou het heengaan als de kinders straffeloos hun eigen ouders mochten vermoorden?

[pagina 951]
[p. 951]

't Gaat zeker nog niet slecht genoeg op de wereld?

- Ta, ta, zwijg, wijf, zei de eerste man, gij gaat de gansche Markt in rep en roer brengen.

- Ja, riep de tweede, daar slaat haar bladje rap genoeg voor!

Nieuw gelach barstte los.

- Vader, zei op dit oogenblik een tienjarig knaapje, ik kan niets zien.

- Wacht, mijn jongen, ik zal u opheffen, zei de man, een als schrijnwerker gekleed persoon, die achter in het gedrang stond.

En, de daad bij het woord voegend, nam hij den knaap op en plaatste hem op zijn schouder.

- Ziet ge nu?

- Ja, vader, ik zie alles, riep de knaap vroolijk.

- Kijk dan goed toe, mijn jongen.

- Ik zal goed toezien, vader.

- Ja, en let wel op den veroordeelde. Gelijk hij hier eindigt, eindigen al de kinders die vader en moeder niet eeren en beminnen.

- Ik hoor ze komen, vader! riep de knaap.

- Inderdaad, ik hoor de trommels dot roffelen - Zit dan toch wat stil, jongen, ik kan u haast niet houden.

- Daar zijn ze, daar zijn ze!

- Voor wat geld zijne moeder vermoorden, ge moet geboren monster zijn! mompelde de vrouw vol verontwaardiging.

- Wat weet gij daarvan, zeg? vroeg eensklaps eene toornige stem naast haar, waart gij mischien erbij toen de moord gedaan werd?

- God beware! riep de vrouw.

- Laat God met vrede en beschuldig uwen evenmensch niet als gij geene bewijzen tegen hem hebt, hernam de stem.

- De justitie heeft uitspraak gedaan en heeft hem plichtig gevonden.

- Kan de justicie zich niet bedriegen?

- Neen ik bedrieg mij niet, ik heb bewijzen!

- Bewijzen, riepen nu verschillige stemmen, terwijl zich de omstaande personen bijeendrongen rond den jongen man die er als een op zijn zondags gekleeden boer uitzag.

- Ja bewijznn, riep Bert, want het was inderdaad éen der smidsknechtten, ik weet en ik zweer dat Everard Dirix onschuldig is!

[pagina 952]
[p. 952]

- Ja, dat zwoer de jonge Dirix voor de Vierschaar, zei de schrijnwerker.

- Maar, die man hier spreekt van bewijzen... zei de vrouw.

- Kent men de plichtigen misschien? vroeg weer een ander.

- Ja, die kent men.

- Wie zijn het dan?

- Ze zijn dood..

- Dood!

- Ha ha! zei de vrouw, die er volstrekt scheen aan te houden dat Everarad als ‘plichtig’ zou worden gehalsrecht.

- Wat wilt ge beduiden met uwen ha ha! vroeg Bert driftig weet gij wat er gisteren avond te Audergom is voorgevallen?

Weet gij dat de twee broêrs van Everard Dirix zich hebben dood geslagen? Weet gij dat zij alvorem te sterven, bekend hebben dat zij de schuldigen zijn, zii, en niemand anders?

Weet gij 't niet, stop dan uwen bek en bemoei u verder niet met Everard Dirix.

- Zwijg, fluisterde de tweede smidsknecht, die naast Bert stond, dezen in 'toor.

- Zwijgen! Neen ik zwijg niet!

Wat hier gaat gebeuren, dat is een moord een afschuwelijke moord, riep Bert opgewonden.

Ware het niet dat wij naar stad gekomen waren omdat het toch Zondag is, en om dat wij tijding wilden hebben van Roze Kate en Walkiers, wij zouden al eens niet geweten hebben dat het voor vandaag was.

Daar steekt iets onder, dat niet zuiver is...... Ze willen hem van kant maken eer de waarheid in volle klaarte doorbreekt... Maar ons lieve Heer is rechvaardig! Hij zal toch niet toelaten dat Everard als slachtoffer valle, nu de ware plichtigen zich zelven reeds ‘gerecht’ hebben.

De woorden van Bert maakten op allen, zoo als licht te begrijpen is, den diepsten indruk.

Zelfs de vrouw die zoo even nog met halstarrigheid Everard's onschuld fel betwistte, stond daar nu met vochtige oogen.

- Ja, ja, de rechters zijn toch ook menschen, sprak ze ontroerd, zij kunnen ook al missen en ware het dat de jongen onschuldig stierf, 't ware verschrikkelijk, och arme!

[pagina 953]
[p. 953]


illustratie
Het Huwelijk van Roze Kate


[pagina 954]
[p. 954]

- Maar, zei de schrijnwerker, is bij het gerecht dan geen aangifte gedaan van het gebeurde te Auderghem?

- Ik zei reeds dat Roze Kate - dat is de bruid van den veroordeelde - sedert gisteren avond reeds naar Brussel vertrokken is; Walkiers, de opperknecht, die heeft haar opgevolgd.

Ik ben wel zeker dat het dappere meisje die tot nu toe alles alleen bewerkt heeft om de onschuld van haren Everard te bewijzen, ook alles zal ingespannen hebben om tot den vorst door te dringen en van hem genade af te smeken.

- Maar, beste kameraad, zei de schrijnwerker, ze gaan hem halsrechten, het is te laat.... De stoet komt aangegaan. Binnen een half uur is alles afgeloopen.

- God is rechtvaardig en almachtig, zei Bert, hij zal niet toelaten dat de heilige rustdag van heden door eene misdaad bezoedeld worde.

- Daar zijn ze! Daar zijn ze!

Die kreet weergalmde nu ten allen kant.

Inderdaad, langs de Heuvelstraat trok de sombere stoet langzaam voorwaarts.

Voorop ging eene sterke afdeeling gewapende grenadiers.

Daarachter kwam de provoost met zijne boogschuters, die op hunne beurt gevolgd waren door den procureur - generaal in plechtgewaad en de deurwaarders van den Raad, allen te paard. Eene kar volgde.

Dat was de noodlottige kar waarmede Everard naar het schavot gevoerd werd.

De jongeling, de handen op den rug gebonden, zat met den rug naar het paard gekeerd, wellicht om aan zijn oog het noodlottige schavot zoo lang mogelijk te onttrekken.

Voor hem, op een laag knielbankje, zat een E. pater van het orde der Prodikheeren, die den ter dood veroordeelde het beeld van den gekruisigden Zaligmaker voor de oogen hield.

Daarna kwamen de drossaard van Brabant met zijne wapenknechten deels te paard, deels te voet.

De beul en zijne helpers omringden de kar, het gelaat onder hunne wijde kapmantels verborgen.

Eene tweede afdeeling sterk gewapende soldaten sloot den treurigen stoet die langs de Houtmarkt, de Putterijstraat en de Grasmarkt getrokken was.

Alom heerschte eene drukkende stilte.

[pagina 955]
[p. 955]

De vensters van het Stadhuis waren gesloten, evenals die van het Broodhuis welke op de Groote Markt uitzicht gaven.

De soldaten dreven het volk dat zich ditmaal ter Heuvelstraat saâmpakte, met veel moeite en tamelijk geweldig achteruit, zoodat het ruime Marktplein weldra gandsch vrij werd.

De kar houdt bij den hoek van de Markt stil.

Twee beulsknechten hebben de kar beklommen.

De priester is reeds afgestapt.

De beulen nemen Everard nu elk bij een arm en helpen hem insgelijks afstijgen.

Te voet wordt het overige gedeelte van zijn calvariegang afgelegd.

Everard ziet dadelijk het schavot.

Dat gezicht echter schokt hem weinig.

Meer indruk maken op hem de nieuwsgierigen die tegen de huizen aangeprest reikhalzend de hoofden uitstrekken om den veroordeelde te zien.

Houden al die lieden hem voor schuldig?

Is er onder hen geen enkel die gelooft aan zijne onschuld?

Niet een die zegt:

- Neen, die jongeling is geen moedermoorder!

Dan denkt hij aan Roze Kate.... Aan haar verraad........

Verraad?

Neen, zij is onschuldig, zij verraadde mij nooit!

Zij is een engel!

Zou ze hier wezen?

Neen, zij weet niet dat de halsrechtting vervroegd werd.....

En 't is wellicht beter ook.

Als zij later de tijding vernemen zal dat alles is afgeloopen, dan zal z j gewis doodbedroefd zijn, zijn rampzalig einde beweenen, doch zij zal getroost worden door de gedachte dat alle lijden voor het ongelukkige slachtoffer heeft opgehouden....

Zij zal berusten in het onvermijdelijke.

De stoet vordert langzaam, zeer traag.

Rond het schavot scharen zich de magistraten, vertegenwoordigers der wet.

De krijgslieden vormen de haag en hebben het blanke wapen getrokken.

- Moed, Everard! Moed! klinkt, midden de plechtige stilte, eensklaps eene schelle stem.

[pagina 956]
[p. 956]

Die stem, hij herkende ze. Het was de stem van Bert, den smidsknecht, die zich niet bedwingen kon, toen hij zijn jongen meester zag opleiden.

- Stilte, bevool de aanvoerder der soldaten die in de nabijheid het bevel voerde, of gij wordt aangehouden.

- Aangehouden, riep Bert, gij moogt mij aanhouden, maar ik zeg dat Everard Dirix onschuldig is.

Een hemelsche glimlach verhelderde het gelaat van den veroordeelde, die alles gehoord had.

Verrast heeft de aangeroepene, het hoofd gewend naar den kant van waar de stem weêrklonk.

Hij keerde nogmaals het hoofd naar de zijde waar de knecht stond, en wierp hem een blik van de diepste erkentenis toe.

Er waren dus toch nog lieden die aan zijne onschuld geloofden,

Een gelukkig toeval had Bert hierheen gevoerd om hem dien oppersten troost te verschaffen.

Na zou hij met veel meer kalmte sterven....

Men naderde het schavot.

Aan den voet van het bloedige verhoog, links naar de Markt toe, stelde zich de Procureur-generaal met den griffier.

Achter hem schaarden zich de deurwaarders.

Vergezeld van den geestelijke, en gevolgd door den beul en de beulsknechten, beklom Everard het schavot.

Links stond het noodlottige kapblok waarvóór hij nu door den Beul geplaatst werd.

Everard had eerst het hoofd gebogen, en liet het op de schouders zinken.

Eensklaps echter komt hij tot het bewustzijn van zijn toestand terug en heft het hoofd fier omhoog.

Hij hijgde diep en zag daarna het volk kalm en roerloos aan.

Terwijl Everard de trappen van het schavot beklom, had zich, vlak vóór de trede, een man van forsigen libhaamsbouw vooruitgedrongen.

Hij stond nu in de voorste rangen der nieuwsgierigen, doch het was hem aan te zien dat het niet alleen bloote nieuwsgierigheid was die hem hierheen gedreven had.

Hij was ten prooi aan de felste ontroering, en men zag hem dreigend de vuisten ballen.

Toen Everard vóór het kapblok geplaatst was, kon die toeschouwer, waarin wij Jan Meerlo herkennen, niet langer zijne

[pagina 957]
[p. 957]

opgewondenheid bedwingen.

Met eene donderende stem die midden de drukkende stilte losbarstte als een alarmklok, riep hij eensklaps, tot het volk terwijl hij Everard aanwees:

- Goede lieden, ziet aan die: mensch kan geen moordenaar zijn, kan niet gedood hebben!

- Zwijgen! bulderde een der oostenrijksche soldaten.

- Hij is onschuldig, herhaalde Jan Meerlo met nog krachtiger geroep.

Een der wachters hief nu dreigend zijn wapen tegen hem op, doch in de menigte kon men een beweging gadeslaan die aanduidde dat er velen met de meening van Jan Meerlo instemden.

Elke poging tot stoornis der halsrechting, riep de Beul met luider stemme, nadat de procureur-generaal hem een teeken gegeven had, zal volgens de strengste voorschriften der wet beteugeld worden.

- Doorsteekt mij met uwe bajonnetten, riep Jan Meerlo vol drift, maar ik zeg nog eens dat die mensch daar onschuldig is!

Oogenblikkelijk werd hij door twee soldaten vastgegrepen, die hem elk bij een arm vasthoudend, de verdere bevelen van hunnen hoofdman afwachtten.

Het werd nu echter stil onder de volksmenigte.

De vrees in de handen der justitie te vallen die te dien tijde nog met ijselijke strengheid werd toegepast, voor de nietigste overtreding, beving eenieder.

Dat justicie geschiede! riep de procureur - generaal.

- Broeder, bid, zei de eerwaarde pater.

- O God, en gij menschen die mij hoort, sprak Everard met innige hartelijkheid, ik herhaal de bede, die ik reeds voor mijne rechters verhief, met een zuiver geweten:

O God, o moeder, mijn jeugdig leven, mijn onschuldig bloed breng ik ten offer voor hen die schuldig zijn.

Zie neer! Zie neer! op mij!

Ik ben het zoenoffer!

Genade, schenk genade o God, aan hen die plichtig zijn, en gij, o lieve moeder, vergeef hun even als ik, die sinds lang vergiffenis geschonken heb!

- Die mensch is onschuldig! riep Jan Meerlo nogmaals terwijl de tranen hem uit de oogen sprongen en overvloedig over zijne wangen stroomdeu.

[pagina 958]
[p. 958]

Op dit oogenblik liet de beulsknecht, die rechts naast Everard stond, de plooien van zijn wijden mantel wegvallen.

Men bemerkte nu eene groote blinkende bijl die hij in de hand hield.

Hij reikte deze aan zijn meester over, die reeds de rechterhand van Everard had gegrepen en op het kapblok gelegd.

De beul had zijn mantel afgeworpen, en de zware bijl thans nemend, zwaaide hij het vreeselijke wapen omhoog.

Een angstschreeuw, snijdender dan het scherpe beulswapen, sneed door de lucht!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken