Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Anna-Marie (1922)

Informatie terzijde

Titelpagina van Anna-Marie
Afbeelding van Anna-MarieToon afbeelding van titelpagina van Anna-Marie

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.60 MB)

ebook (3.86 MB)

XML (0.33 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Anna-Marie

(1922)–Felix Timmermans–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 29]
[p. 29]

Silhouetten.

's Avonds ging Pirroen als gewoonlijk naar den Dolfijn. Als hij binnen kwam zaten de mannen met de kaarten te doen. Van de Nast stond er met een glas bier in zijn hand op te zien. Hij hong zijnen hoed aan den kapstok en zette den brief van Anna-Marie uitdagend voor zijn pint kaves.

Pirroen was van zin hen lang te laten raden en dan ineens zegepralend te zeggen, dat ze dan eindelijk kwam diegene waarover reeds zooveel gesproken was. Dat moest een groote dag worden!

De brief stond voor zijn pint, Pirroen smoorde duchtig, wachtend naar hunne vragen. Doch geen enkele vroeg er naar, al zagen zij hem, ze waren te zeer in hun spel. Broederhert alleen bezag eens 't briefje van ver, 't adres was geschreven door een vrouwenhand; neen, dat waren die verlangde huwelijkspapieren niet, hij zuchtte eens en speelde voort.

Pirroen wierd kwaad; hij stond op en wandelde overentweer; hij hulde zich in den rook, knorde, en ineens vroeg hij bevelend: ‘Weet ge wat er in dien brief staat?’

Ze zagen op en met vijven schudden ze onverschillig neen.

‘Dan weet ik het ook niet!’ Schreeuwde Pirroen, en hij nam den brief en zijn hoed, liep verontwaardigd buiten; maar was daar op een weerlicht terug om zijn glas kaves uit te drinken, want hij had er vier centen en half voor betaald. Zonder hen verder te bezien liep hij de herberg door naar buiten.

‘Er zal bij Césarinne weer een haar in de boter gelegen hebben,’ spotte Corenhemel.

‘Neen, hij heeft gedacht dat we heel nieuwsgierig zouden geweest zijn,’ meende Swaen.

‘'t Zal weer wat nieuws zijn van die Anna-Marie, voorzeker,’ zei Livinus een troef inslagend, ‘die hangt mijn keel uit!’

Pirroen stapte rap en kwaad naar huis. Het was zachtjes

[pagina 30]
[p. 30]

aan 't regenen gegaan en de zeldzame lanteerns die aan een dwarse koord in de straten hongen, en de nachtpierkens, voor de O.L. Vrouwenbeelden lieten roode slangen in de plassen ritselen.

Het geluid van den regen hoorde hij gaarne; op de bruggen bleef hij staan om zijn geruisch op 't water te beluisteren.

Pirroen morde maar binnensmonds: ‘nog niet eens vragen wat er in dees schoon briefke staat! De judassen! De zilveren judassen! Maar ze zullen nog andere gezichten trekken!’

T'huis wierd hij milder, als hij het jeugdig, kriekend gezichtje van Grain d'Or zag.

Ze was vandaag een heelen dag met Livinus en Swaen naar de Vierselbosschen geweest, waar de twee mannen de mastebosschen hadden afgeschilderd. Ze geurde nog naar den terpentijnasem der boomen en brodeerde nu sloeffen met een springend hert voor Livinus.

Pirroen was blij haar te zien, zonder haar lachte het huis niet, hij zou haar niet meer willen missen, zoo was hij er aan gehecht geworden als aan een eigen kind.

Hij deed alles om haar blij en gelukkig te maken, schreef alle weken twee brieven naar haar vader en naar notarissen en wethouders van Parijs; niets te doen, de papieren kwamen niet. Eens had haar vader naar Pirroen weergeschreven dat hij niet eerder zijn dochter weer herkende of ze moest voor goed afzien van Livinus, eerder mocht ze ook niet binnen.

't Maakte zelfs geen indruk op Grain d'Or. Zij vond Pirroen veel beter dan haar vader en ze zou dan maar koppig wachten tot ze bejaard was om met Livinus te trouwen, die ze toch zoo fel beminde; de tijd scheen haar wel wat lang, maar des te zoeter zou het geluk zijn.

Ze moest nevens Pirroen komen zitten en vertellen van de Vierselbosschen en dan liet hij haar fier het briefje lezen en zei haar dat ze met die Juffrouw dikwijls moest gaan wandelen, lijk ze nu ook deed met Césarinne.

Grain d'Or die zich om alles verblijdde en ook met de komst van Anna-Marie, maakte Pirroen daardoor zoo gelukkig, dat hij haar van zijn goede oude chartreuse schonk, waar hij anders zoo gierig op was.

[pagina 31]
[p. 31]

Ze namen elk twee borrels van 't plakkend likeurtje.

Alvorens te gaan slapen gaf hij haar een korten kus op haar blozende kaken en trok dan met de keersepan in zijn handen naar zijn slaapkamer.

Grain d'Or bleef aan de sloeffen werken.

Terwijl Pirroen in 't bed lag met de witte slaapmuts over zijn ooren, begost hij den brief nog eens goed door te lezen. Hij hoorde Grain d'Or boven komen en later Livinus naar het tweede verdiep teenen. Ver van elkander, daar had Pirroen voor gezorgd.

Hij wou nu ook slapen, neep de keers uit, die op het rond nachtkommodeke stond en trok de witte gordijnen van zijn bed toe.

Doch hij kon niet in slaap geraken van vreugde, de dochter van zijn nobelen vriend in zijn huis te mogen ontvangen. Wat zou hij haar allemaal zeggen? Hij wist zelf dat hij kort en hoekig als een dol van sprake was; voor haar zou hij lenig willen spreken, lange zinnen met een bevallig staartje aan. Hoe zou hij dat lappen?

Wat later moest Pirroen terug uit zijn bed komen. Hij schoof de venstergordijnen weg en pierde naar buiten om te zien of er nog veel regen in de lucht zat, want hij moest morgen onder Herenthout een pachthoeve gaan verkoopen.

Het regende nog altijd, dunnekens, murmelend op de daken.

‘'t Is een muizepiske,’ troostte hij zich; maar toen trok hij de kin in van verbaasdheid.

Ginder vóor hem zag hij de venster van Grain d'Or's slaapkamer verlicht, met op de gordijn de schaduw van een jongen en een meisje die elkander aan 't omhelzen waren.

‘Schoon, maar eerst trouwen,’ zei Pirroen.

En hij nam een van zijn pijpen, die door heel het huis rondzwierven. Zoo een van die lange, steenen pijpen, met een grooten kop, den steel een beetje gebogen en het mondstuk zwart gepolierd.

Hij brak den nog met asch-gevulden kop er af, trok voorzichtig de venster open, mikte en gooide hem rats door de verlichte ruit.

[pagina 32]
[p. 32]

De omhelzende silhouetten vielen vaneen; in den stillen nacht rinkelde het glas, het licht ging plots uit en dan was er niets meer te hooren dan de regen die zoetjes op de daken kwam, als het geruisch van kostelijke zijde.

‘Nu weet ik dat ze niet meer bij elkaar zijn,’ dacht Pirroen.

Hij kroop terug in zijn bed en begost opnieuw te verzinnen aan wat hij tot Anna-Marie zeggen moest.

Hij zou daarvoor eens Fénélons gesprekken doorbladeren over de welsprekendheid.

 

Den anderen dag, aan de morgendkoffie had de stilte zich op de tafel gezet. Pirroen at zwijgend de boterhammen met pruimenspijs, terwijl hij de titels der hoofdstukken las uit ‘Corinna’ om wat op de hoogte te komen over Italië.

Hij las niets anders dan de titels, de rest rook hij.

Livinus deed alle moeite om een bete brood te eten en moest veel koffie drinken om iets door zijn keel te krijgen. Grain d'Or loerde van tusschen haar lange krullen beangstigd naar Pirroen.

Livinus zocht met zijn voet onder tafel naar een voet van Grain d'Or, maar vond er geen. Een rijtuig hield stil voor de deur.

Mijnheer Pirroen maakte een kruisken, stond op en ging naar de deur.

Tegelijkertijd rees er uit de twee een blijde zucht. Er zou niets gebeuren, de pijpekop was misschien door een straatjongen gegooid en over het huis heen in hare kamer terecht gekomen.

Maar als Pirroen de klink vast had, draaide hij zich om en zei doodgewoon: ‘Livinus van af dezen avond slaapt ge bij Van de Nast. Er staat bij hem een beddeke leeg, zijn zoon is soldaat. En ge zult mij vijf stuivers geven voor een nieuwe ruit. Tot vanavond in den Dolfijn.’

De deur ging open en toe en Pirroen was weg.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken