Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Anna-Marie (1922)

Informatie terzijde

Titelpagina van Anna-Marie
Afbeelding van Anna-MarieToon afbeelding van titelpagina van Anna-Marie

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.60 MB)

ebook (3.86 MB)

XML (0.33 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Anna-Marie

(1922)–Felix Timmermans–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 53]
[p. 53]

Regenzondagschemer.

Terwijl het buiten in den Zondagschemer stillekens aan 't regenen was, speelde Anna-Marie, in haar chartreuse-groene zijden kleed, op de vergulde harp.

De glans van de helle zijde sloeg in 't geglim der donkere, gladde meubels. De vleugel van den clavecimbel stond open

illustratie

en liet zien een gepoederden herder, die schalmei blies voor een roosgerokte herderin.

En buiten regende het.

Nevens haar op de peerdsharen canapee sliep het griffoenhondje met zijn snuit op zijn voorste pooten.

Zachtjes, gedempt gonsden de snaren rond het stil-gezongen oude lied. En als een verschuivend tapijt zag ze haar verleden.

[pagina 54]
[p. 54]

Ze stond weer op het koele terras aan de witte marmeren villa in Toskanen.

Ze zag over de cypressen en platanen van den dalenden tuin, naar 't milde riviertje, waarachter druivenheuvelen om oude burchten gekenteld lagen, en de milde eenvoud van pastorale landschappen zich uitspreidde.

De avond zeeg blauw over de verten, blauw als een fijne wierook. Dicht bij haar murmelde het koele kristal van een bronnetje.

Een witte roos geraakte avondvochtig hare koudere wang, en terwijl ze naar de dikke Venussterre staarde, die als een druipende lek goud tegen den diaphanen hemel plakte, beluisterde zij de klanken van een verre herdersfluit.

Dat waren de gevoelige uren, waarnaar ze in den dag verlangde.

Ze verwachtte iets. Heel haar leven, van toen ze begon meisje te worden, was een wachten naar iets wat haar zou doen versmachten van geluk, en zoo had ze vele avonden de verten ingezien en nooit was het gekomen. Jaren gingen voorbij en hare ziel bleef zonder huiveringen. Ze wist met haarzelf geen weg; ze verwachtte iets dat haar traag, eentonig leven zou opslingeren en omsingelen met licht. Ze wachtte en er kwam niets, en de dagen en de nachten regen zich zonder geestdrift aan elkander. Ze glimlachte naar den dood. Haar vader stierf en nu zou het groote, het wonderbare komen, maar alles bleef hetzelfde. En dan opeens om volheid aan haar leven te geven, gaf ze toe aan het gedurig schrijven van Mijnheer Pirroen en sleepte ze zich weg naar het land van haar vader. En nu in die kleine, oude, Brabantsche stad had zich bij den eersten voet, dien zij er in zette, het wonderlijke voor haar oogen gezet. Nu was het gekomen, zoo onverwachts, en overweldigend ineens met den blik van den fijnen Corenhemel. Ze wierd er als van zoeten wijn mee doorvloeid en ze lei het hoofd achterover van geluk.

Ze had juist ‘Werther’ gelezen.

Het roode boekje lag daar open nevens haar, en terwijl de harp nog tusschen hare schoone vingeren stond, en het lied nog niet uitgezongen was, neeg ze schuins het hoofd om

[pagina 55]
[p. 55]

te kunnen lezen, zoodat haar bloote, witte hals grooter wierd en in een gracielijke buiging stond gespannen. Was deze groeiende liefde van Werther de hare niet? Was het leven nu ook niet opengegaan voor haar als een schoone morgen vol goede geuren? En kende er ooit iemand zulke ongerimpeldheid op het vijvervlak zijner ziele?

De avond en de regen vielen en verduisterden de hooge kamers, waar wondere lichtjes op de koperen klinken van de deuren bleven staan.

Buiten wierd het gras blauw, het getiktak van een marmeren uurwerk, waarop twee bronzen tortelduiven minden, was als een luie waterlek.

Er werd gebeld.

Anna-Marie schrikte, en Mastouche, het griffoentje, begost met opgeheven snuit te bassen.

Het was Pirroen.

Pirroen bracht rozen en een gedicht.

Het gedicht was een rolleken papier door Grain d'Or bestrikt met een rood zijden lint, en de rozen waren er witte, vol regendroppels die niet vielen.

Pirroen verschoot van het luid gebel dat hoorbaar was over heel den eenzamen Lindendijk.

De meid, een blozend jong ding, liet hem de voorkamer in. Anna-Marie kwam tot hem en Pirroen dacht: ‘Die wordt schooner met de minuut.’ Terwijl hij tegen haar sprak bezag hij overentweer haar groot voorhoofd en de fijne bloemenmozaiek, die op haar wit borstvleesch blonk.

Zij ontstrikte het lint en ging tot bij de vensters.

Pirroen vertelde haar het ontstaan van 't gedicht, ze glimlachte met wat medelijden in de hoeken harer lippen, en terwijl ze aan Corenhemel dacht en naar zijn diepen blik verlangde, zei ze tot Pirroen: ‘Ik hoop u kortelings allemaal op “den Eenhoorn” uit te noodigen, en zal dan het geluk hebben u allen nader te leeren kennen.’

Pirroen schoot in een blijde lach: ‘Laat ons dat Dinsdags van de kermis doen, dan kan Van de Nast goed weg, anders is zijn vrouw kwaad als hij zijn werk, de beiaard of zijn harmonie in steek laat. Och Gottekes, dat zal schoon worden!

[pagina 56]
[p. 56]

De schoonste Dolfijnendag van ons leven. Ik zal het aan de mannen zeggen. Dien dag leenen wij de harp van Koning David en maken wij psalmen ter uwer eere!’

Hij dopte het zweet van zijn voorhoofd. Zij klopte met het rolleken papier in de palm van haar hand, en als een plotsen inval vroeg ze, terwijl haar kin beefde: ‘Is Corenhemel ook een dichter?’

‘En ne groote!’ zei Pirroen gewichtig, ‘niet met de pen, met het woord. In 't vertellen. Hij heeft veel verdriet gehad en nog, en daardoor is hij een dichter. Soms kan hij ook spotten en ineens van gevoel veranderen.

Hij heeft vroeger in Rusland gewoond en daar iemand bemind. Ge moet hém dat hooren vertellen, een boek!

Hij is rijk en zou gelukkig kunnen zijn, maar 't is al goed dat hij het niet is. Zijn vrouw is ziek. Z' heeft steken in de ruggegraat. Ik geloof dat het merg van haar beenderen melk geworden is. Dat is begonnen drie maanden na hun huwelijk. - Zij moet er van kapot. Daardoor is Corenhemel ineengevouwen, en zoo komt het dat hij een groot heimwee voor Rusland heeft en weer naar ginder zou willen gaan, bij haar. Hij heeft het nu weer, door uw oogen te zien, zegt hij, curieus hé? 'k Vind het ook curieus! En als hij dat heeft dan zingt hij altijd het droevig lied dat hij van haar nog geleerd heeft....’

Anna-Marie waggelde op haar beenen en uitte onwillekeurig van 't verschieten: ‘Is Corenhemel getrouwd?’

‘Gelooft ge mij niet van den eersten keer?’ vroeg Pirroen.

Ze was als een schoone japansche vaas die barst over al haar schoone koleuren. Corenhemel getrouwd! Waarom had ze daar niet eerder aan gepeinsd? Waarom dat niet gevraagd alvorens haar hart en hare gedachten los te laten! Nu wou ze ineens vernietigen wat haar dronken maakte van geluk.

Maar zij voelde pijnlijk en zoet dat het al te laat was; tot in de toppen van haar vingeren was het als een olie doorgedrongen.

Ze was er zoo mee doorgoten en doorzond, dat, nu ze nochtans wist dat Corenhemel getrouwd was, ze toestemde

[pagina 57]
[p. 57]

als Pirroen haar op een feestje in zijn huis noodigde waar al de Dolfijnen zouden aanzitten.

Rillingen trokken over haar schouders, haar knieën trilden, ze vergat Pirroen en zag niet dat het bijna donker was.

Het rood tapijt was hol-zwart geworden en de regen vezelde tegen de ruiten. In de andere kamer stond de donkere silhouet der harp tegen het vaag licht van een venster.

Pirroen had het hondje in 't oog, dat neergekrold lag aan zijn voet.

Hij dacht op zijn twee gebroken pijpen; hij zag naar Anna-Marie, die vaag, wegschemerend, droef naar niets uitstaarde. Het was stil, en wip! Pirroen gaf het beestje een kloppeken van zijn stok tegen zijn billekens, dat het ineens kajietend rechtsprong en luidkeels begon te bassen.

Anna-Marie schrikte op, verschoot dat Pirroen daar nog was en was seffens haastig om uit een met schildpad belegd ebbenhouten kastje gele likeur en kelkglaasjes te nemen, dan schoof ze een hoog citroenhouten doosje naar Pirroen toe, dat met op een knop te duwen zijn deurkens openzwaaide en sigaren aanbood, en medeen begost er van onder in de doos een muziekske ‘Le Carnaval de Venise’ te ritselen.

Het waren korte smalle klankjes, voorzichtigjes gepitst, teedertjes en langzaam als een dun zingend regentje dripselend op een kristallen roemer. 't Was als het muzikale getinkel van den wassenden avond.

Mijnheer Pirroen stak zijn oor nieuwsgierig bij en glimlachte kinderlijk, terwijl de sigaar een zachte streep geurigen rook opzond.

‘Zoo ga ik ook een doozeken koopen,’ dacht hij.

Het verdriet welde naar Anna-Marie haar keel. Was het omdat hij getrouwd was, of omdat hij die van Rusland nog beminde?

Een traan lekte op haar handen, en nog een, en nog een.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken