Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Anna-Marie (1922)

Informatie terzijde

Titelpagina van Anna-Marie
Afbeelding van Anna-MarieToon afbeelding van titelpagina van Anna-Marie

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.60 MB)

ebook (3.86 MB)

XML (0.33 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Anna-Marie

(1922)–Felix Timmermans–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 58]
[p. 58]

Het geweten.

Een brandende kaars rankte op uit den zilveren kandelaar, en lei een oud-gulden schijn over Anna-Marie, die in haar breed bed met groenzijden gordijnen, met zilver afgestippeld, nog in het roode boeksken las.

Daarstraks was 't boekske als een goede regen geweest aan haar verliefd gemoed, dat als een roze geurig openroemde; nu was het een spiegel voor hare plotseling geworden verboden liefde. Nu las zij de laatste bladzijden, waar Charlotte gehuwd is en Werther maar rust kan vinden in den dood. Het was alsof dit boeksken nu haar ziel was waarin zij schouwde.

O 't was smartelijk! maar juist door het verbod was die liefde in Werther zoo plotselings grootsch, zoo vol aanstekelijk verdriet en menschelijke diepheid; 't was bekorend mysterieus als in de schemering een vijver waarin men gaarne verdrinkt. Ginder hong een schilderij, een Daphnis en Cloé-historie, onder donker boomenloof bij een koele fontein.

't Viel haar op 't verschil tusschen die twee liefdes.

Hoe liefelijk, dartel en luchtig als de lach van een schalmei murmelde de kinderlijke minne van Daphnis en Cloé ondiep, helder haar voorbij. 't Trok haar niet aan, ze zag er moederlijk-belangstellend op neer. De meeslijpende, smartelijke kracht, die in Werther opzwoelde was iets voor haar; van in hare jeugd reeds deed het haar het hart zwellen; het verrukte en 't verweekte haar en 't deed haar uitzien naar de verten. 't Spitste hare ziel met het wonderlijke. Z' had verdriet en liefde noodig. Ze kende Beatrice en Dante, Ronsard en Cassandra, Abelard en Héloise, ze kende Romeo en Julia en Petrarkus en Laura en ze kende Werther en Charlotte; die boeken hadden haar ziel geweven, haar hart gekneed en haar zinnen beasemd en doorwarmd.

In vaag-onschuldig gemijmer toen haar jeugd opstond stelde zij zich steeds verlangend de liefde voor als iets dat

[pagina 59]
[p. 59]

plotseling op haar zou neerploffen, haar onweerstaanbaar opheffen en dan breken en vernietigen.

Een liefde die niet bot gestompt zou worden door het huwelijk, eene waaraan men sterven moest, omdat ze te groot was voor een menschenhart.

Die tijd was heel, heel ver, maar nu onvoorziens, heel anders dan ze het zich ooit had durven denken, nu kwamen de oude stemmen weerom en gleden zingend zwoelig-zwellend om haar heen. Nu had zij op een ongemerkte verrassende wijze een kwetsuur van die groote liefde gekregen, de onbereikbare liefde.

Nu opende die eens-betrachte toestand zijn poorten en lokte haar met zingend licht en slangen van muziek.

En ze wist niet of ze blij of droef moest zijn.

Maar een ding wist ze; ze zou naar de bekoring geen voet verzetten, nooit of nooit; ze zou niet luisteren naar de slepende verzoeking, omdat het zonde was!

Ginder hong het geschilderd portret van hare tante Rachel, zuster van haar vader, hoekig en geel van gezicht, met een mond waarvan de dunne gerimpelde lippen, droog op elkander persten.

Zou zij ook zoo worden; oud van jaren met een likkend hondeken op haar schoot, vergrijzen en verperkamenten zonder ooit de weldadigheid van duizelingwekkende zoenen gekend te hebben van diengene, die de adem van uw ziel is?

Anna-Marie huiverde van schrik.

Ach waarom, kloeg ze in zichzelve, was er vroeger geen man naar haar gekomen, die haar zou gehuwd hebben en veel kinderen gegeven, 't hadde haar gemoed gesloten en verstompt en ze zou geleefd hebben lijk iedereen. Het had niet mogen zijn, nooit had iemand voor haar zijn ziel in zijn oogen gelegd, dan nu een gehuwd man! 't Was een noodlot, voelde ze, een onweerstaanbaar noodlot dat ze met haar eigen droomen en verlangens om haar heen gesponnen had. Ze had nu wat ze wenschte. Toch, nu het daar was, was het heelemaal anders, al verloor het niets van zijn bekoring. En toch zou z' er tegen vechten omdat het zonde was.

[pagina 60]
[p. 60]

Er kwam altijd een zoete geur haar hart doorolieën, als ze de levens der Heiligen in Voragino las, of als zij, gezeten in de schemering van kerken of kapellen, daar gezang hoorde en kaarsen en wierook zag rond het mysterie van God-in-brood. Soms bij groote zielseenzaamheid trachtte zij om in een wit klooster te leven en daar op te smilten en te verteren in de mystieke liefde van den goddelijken Bruidegom. En dat Godsgevoel, dat nu en dan zijn muziek eens door haar wezen zond, had in haar het looden besef der zonde gezet.

Ze wist dat het haar tegenhield te leven, voluit te leven van kop tot teen, een zindering van leven te zijn, lijk een wervelwind door het leven te draaien. Ze kon niet terwille van dit inwendige, geestelijke dreigement.

Z' had dit als een wrat uit haar willen wegrukken, doch 't was in haar gebakken lijk de gist in 't brood.

O, nu geen zonde te kennen, daar niets van te vermoeden en zich in liefdegeluk kapot te kunnen leven! Maar de zonde stond als een recht wit vuur tusschen haar en hem, en dat vuur durfde ze niet door....

Ze sloeg het boeksken weg met de belofte van het nooit meer te lezen, ze verlei haar armen van hier naar ginder. 't Bloed zwol naar haar wit voorhoofd, opgewonden streek ze de weelde der donkre loshangende haren weg, die in kleine golfkens over hare schouders en borsten liepen.

Maar toen gebeurde er iets. Zij sidderde, ze kreeg putten in de bleeke wangen, de grijze oogen werden groot, zij luisterde verrukt en verschrikt.

Buiten in den steenstillen nacht wierd er zoetekens een treurig lied gebromd.

Het was een zachte stem, doordringend, onweerstaanbaar.

‘Dat is hij,’ lispelde ze, ‘dat is het Russisch lied.’

Ze rees recht, luisterde gespannen en overweldigd; een zoete zaligheid deed haar oogen toe. Zij hoorde het geluid stilaan wegwandelen, uitsterven en verslijpen in de verte aan de brug.

En wanneer de groote stilte weer rond de puntige kaarsvlam hong, wierd het weer helder in haar hoofd.

[pagina 61]
[p. 61]

‘Neen, neen het mag niet! het zal niet!’ kreet ze ingehouden met de tanden opeen, en dan, bang van haar zelve smeekte ze: ‘O God laat mijn gedachten stilstaan! laat mij op iets anders denken!’

Ze blies de kaars uit en begon, met de oogen vast opeengenepen ‘onze vaders’ en ‘wees gegroeten’ te bidden om alles te vergeten.

Maar de zoete stem bleef in haar oor hommelen, vaag en broksgewijs; ze zag schoon en geheimzinnig als onder water zijn langen, diepen blik, en allengskes viel zij in 't slaap met een schoone glimlach op haar mond.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken