Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Anna-Marie (1922)

Informatie terzijde

Titelpagina van Anna-Marie
Afbeelding van Anna-MarieToon afbeelding van titelpagina van Anna-Marie

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.60 MB)

ebook (3.86 MB)

XML (0.33 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Anna-Marie

(1922)–Felix Timmermans–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 62]
[p. 62]

In de kleine stad.

In de groote kerk hong in den schemer van den donkeren zijbeuk, nevens den altaar van Sint Martienus een gouden paneel waarop een O.L. Vrouw van gedurigen Bijstand gemaald was. Zij droeg een zwarte doek over een witten tulband. In haar bruin, glad aangezicht stonden twee lange boloogen waarin blauwe pupillen lui-strak voor zich uitstaarden, over den rechten mond hong 't begin van een glimlach; hare ronde keel kwam als een pilaar uit het matroode kleed, en terwijl ze in de eene langvingerige hand haar veel te klein kind droeg in een bruin kleedje en sandaaltjes, waarvan er een afhong, hield zij de andere open om er de handekens van haar spelend kind in te leggen, dat zijn gezichtje omwendde naar de twee strakke engeltjes die bezijds het hoofd der moeder, de toekomende passieteekens droegen.

Moeder en kind droegen elk een gouden kroon met echte steenen die duister fonkelden, en de schaduw hunner plooien was door gouden streepjes aangeduid. Dit was de beroemde Lievevrouw van gedurigen bijstand, vereerd om hare wonderen en mirakelen. Zilveren ex votos, en kleine wassen lichaamsdeeltjes hongen dik als een kluwen rond het gouden Moeder-Gods paneel dat versomberd was door het smoren der kaarsen, en de adems van lijdende monden, die er voor gebeden hadden.

Voor dit paneel ging Anna-Marie elken dag de zevenuren mis bijwonen. Dat beeld dat ook in alle kerken en kapellen van Toskanen vereerd en aanbeden wierd, was haar seffens een geestelijke toevlucht voor den liefdenood waarin zij gekomen was.

Een toevlucht waarnaar ze uit zag, maar waaraan ze zich niet geven kon. Ze vroeg dat hare liefde zou mogen ophouden en zij van gedachten mocht veranderen. Maar hare wenschen waren lui en bot, ze voelde het zelf; heel haar hart reikte naar hem, heel haar leven was door zijn wezen

[pagina 63]
[p. 63]

gezuiverd als een stoffigen tuin na een malsche regenvlaag.

Ze dierf hare gebeden geen scherpte geven, uit vrees dat ze zouden verhoord worden, en toch bad ze, gedreven door vrees voor de puurheid harer ziel en een namelooze angst voor iets wat ze niet noemen kon.

Zonder bevrediging ging ze telkens heen....

In den morgen, als de zonne mild was, wandelde zij met Grain d'Or, of met Césarinne, langs de wallen, die rond de stad lagen.

De vogelen floten in de boomen, het geurde naar meidoorn en de zonne spreidde hare schoone klaarte over de oude stad langs den eenen kant, en langs den anderen kant over de velden, waar de Nethe kronkelde en het nederig bedrijf der boeren bezig was. Het was voor haar, die nog niets anders gezien had, dan het blauwe warm Italië, een nieuwheid in haar leven, een verjeugdiging, iets wat haar blij ontroerde van kleur en gemoedelijkheid. Het was haar alles zoo aangenaam, zoo hertverfrisschend!

Die molens, die lustig draaiden in den bollen wind, die voortschuivende wolken, wit lijk eerst-communiekanten, dit vochtig blauw voor de verten, die witte hoeven, andere schepen, andere boomen en gewassen. En dan die oude stad met haar trap- en krulgeveltjes, haar roode daken, haar bruine, zompige muren, haar oude poorten, en haar kerken, en dan alle vijf minuten het klokkenspel van den beiaard om lust aan de menschen te geven. 't Was heelemaal iets nieuws; de horizon, de teedere luchten, de morgenden en de avonden met hun nevels, de plezante frissche regenvlaagskens, de regenbogen, de duiven in de lucht en de menschen! De menschen en Corenhemel.

Haar oog stond kinderlijk groot open voor al het nieuwe dat zij tegenkwam, ze hervoelde blijdzaam terug het heimwee dat haar week maakte, toen haar vader over zijn stad vertelde.

Ze dankte inwendig den hemel dat ze naar hier gekomen was, omdat hier haar lui hart door dit alles wierd omwaaid door het frisch vertoon der dingen, en omdat zij hier gevonden had dat wat hare ziele zocht: de liefde.

[pagina 64]
[p. 64]

Ze had haar liefde niet gaarne omdat ze verboden was, maar ze kon er zich niet van lossen om de zoetigheid die er haar mee vervulde.

Ze wandelde als ze naar de wallen ging langs de Groote Markt om, om hem te zien; haar hart haperde dan; zij antwoordde verward op Grain d'Or of Césarinne; ze lonkte van terzij naar zijn schoon huis, doch zag hem niet, en 't was maar als z' in een andere straat kwam, dat er een ontspannende zucht van haar hert viel en ze terug regelmatig van gedachten wierd.

Na den noen schilderde ze wat met waterverf, brodeerde zijden bloemen, of speelde clavecimbel of harp, las boeken en ging naar 't lof. ‘Den Eenhoren’ had ze den derden dag met Grain d'Or en Pirroen reeds bezocht. Eenige rijke dames met Mevrouw de Burgemeester vooraan, kwamen haar vragen of ze de eer mochten hebben dat zij lid wou worden van het genootschap der Fransche Congregatie van het Heilig Hart van Maria. Zij aanvaardde en bood hun koffie aan. De pastoordeken kwam haar een bezoek afleggen, alsook de prior uit de kluis, een dik man met een vrouwengezicht, dien zij nam als haar biechtvader.

Toen zij Zaterdags bij hem te biechten kwam, weifelde ze of ze het hem meedeelen zou dat er liefde in haar roerde voor een gehuwd man, doch toen z' het meende te zeggen, vond ze zich-zelf belachelijk, de prior zou haar uitvragen en bevinden dat het slechts een vaag gemijmer was in haar, en ze zou een slecht figuur maken. Als ze uit den biechtstoel kwam was ze blij dat z' het niet gezegd had.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken