Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Anna-Marie (1922)

Informatie terzijde

Titelpagina van Anna-Marie
Afbeelding van Anna-MarieToon afbeelding van titelpagina van Anna-Marie

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.60 MB)

ebook (3.86 MB)

XML (0.33 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Anna-Marie

(1922)–Felix Timmermans–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 133]
[p. 133]

Brieven.

Anna-Marie aan Corenhemel.

 

mijn groote geliefde!

 

Uw brieven, waarmede de holle boom mij overanderen dag begenadigt, zijn de luister van mijn leven geworden. Ik heb ze zoo noodig! Zonder hen zou ik mij niet meer kunnen recht houden. De dagen, dat ik geen brief halen kan, zijn lang en eentonig, en onrustig tracht ik naar den volgenden morgend.

Als de frischeid nog over de velden hangt, spoed ik mij naar den hollen boom. Ik hoop en ik vrees dan. Als ik bedenk dat ik er geen brief zou vinden, kneedt mijn hart zich reeds samen van verdriet; maar ik hoop ook op den nieuwen brief en koester mij reeds in de weelde zijner woorden.

Voor ik mijn hand in den boom steek, bid ik eerst voor het porcelijnen beeldje van O. Lieve Vrouwke, dat daarin zijn glazen kapelleken hangt. Alzoo misleid ik langs een kant de boeren, die mij zouden kunnen zien, en denken zij wellicht dat ik kom voor een genezing of een belofte, maar ook bid ik uit heel mijn ziel, opdat gij mij altijd zoudt blijven liefhebben, opdat onze liefde stil zou blijven, rein en geestelijk; en ook vraag ik vergiffenis om het kwaad dat ik doe met u lief te hebben. Want dit is een groot kwaad en eenmaal zal ik er erg voor boeten. Maar ik kan niet anders! Rillend gaat mijn hand in de boomholte; ik zou bijna juichen als mijn vingeren het papiertje voelen; dan laat ik mijn brief er in nedervallen en spoed mij dan weg met den uwen op mijn hart. En thuis in den hof, waar mij niemand kan zien of hooren, lees ik hem, lees ik hem tienmaal. Dan is alles weer zoo licht en glanzend in mij. Dan kan ik weer harp spelen en genieten van den dag. In zulken roes schrijf ik dan naar u, en dat duurt lang mijn geliefde. Ik wil ook

[pagina 134]
[p. 134]

zoo schoon als gij, zoo klaar, mijn liefde zeggen, maar ik kan er geen woorden voor vinden. Ik zou maar aanhoudend willen schrijven, duizend keeren achter elkaar: ‘Ik heb u lief, ik heb u lief, ik heb u lief.’

Het is kwaad, laf en oneerlijk tegenover uw zieke vrouw, ik bedrieg haar, maar het is te zoet om er aan kunnen te weerstaan, en toch doet het mij zoo'n pijn! Ik wist niet dat liefde zoo sterk is!

Nu vraagt gij mij om aan de Berkebeek te komen. Ge hebt mij veel te zeggen. Ach neen, vraag het niet meer; laat de liefde zoo over ons blijven, laten wij elkaar niet meer alleen ontmoeten, laat mijn arm hart met rust.

Toen ik voelde, op ‘den Eenhoren’, dat ik mijn camee verloren had, heb ik den dood gesmaakt, en nu durf ik Mr. Pirroen niet meer onder zijn oogen komen. Laat ons slechts brieven schrijven, waarin wij onze liefde zien als gezonken goud in een stillen vijver. En is dat al niet te veel voor een liefde zooals de onze? Wij moeten toch een klein offertje brengen, niet waar? en niet vergeten dat er iemand is tegenover wien wij onrecht doen!

Laat ons zoo probeeren gelukkig te zijn!

Ge weet dat ik zwak ben, dat mijn wil klein is; ik vrees hem en ik bid u van hem onaangeroerd te laten.

Van toen ik u zag is de liefde in mij gevloeid als een zachte schijn; toen is mijn leven eerst begonnen, maar toen is ook de smart gekomen. Ik heb ze gaarne aanvaard omdat ze van u kwam, en nog wil ik lijden om u, veel, heel veel, maar vraag mij toch geen dingen, waarbij ik zal krankzinning worden. Zooals onze liefde nu is, is ze helder en bijna toegelaten; als wij elkaar weer gaan zien onder vier oogen, dan scheurt de strijd weer los, dan tracht ik naar onbewustheid en verdooving, en heb ik het voorgevoelen alsof ik mijn eigen doodshemd weef. Ach en ik ben toch zoo bang van de toekomst!

Lieve Guido, wat ge mij te zeggen hebt, schrijf het mij; gij kunt al de wendingen en huiveringen van uw hart zoo vertellen, dat ik ze meevoel en ze met u onderga. Maar laat de pijn van mijn geweten slapen. Ik smeek het u!

[pagina 135]
[p. 135]

Alle dagen zet ik mijn vazen vol bloemen ter uwer eere! Ik durf niet schrijven: gansch aan u, en toch ben ik het.

 

Uw

Anna-Marie

 

Corenhemel aan Anna-Marie.

 

hoogbeminde!

 

Als ik vraag om bij mij te komen, in de eenzaamheid van den avond, dan is dit niet om u groote dingen te zeggen en geheimen te onthullen, maar om de weelde van elkanders woorden te drinken, en door elkanders oogen in onze zielen te zien.

Ik moet mijn liefde kunnen zeggen, ik moet uw liefde kunnen hooren. Brieven? ach mijn beminde Anna-Marie, daarin zetten wij de woorden gekozen en uitgedacht om schoon te doen, maar woorden, die van de lippen komen, ontwellen spontaan, knallen los uit de diepten der ziel en brengen omhoog haar zachte muziek.

Oogen en woorden, zoete Anna-Marie, met de schoone stilte die daar tusschen zwijgt, dat is het leven van de liefde!

Indien wij ver van elkaar woonden, zouden brieven heel begrijpelijk zijn, doch we wonen geen zes straten van elkaar. De liefde biedt aan onze harten zijn horen van geluk, en wij raken hem niet aan. Beter: gij wilt niet. Laat het mij zeggen, mijn zoete, ge kent de groote liefde niet. Gij kent ze niet. Gij kent ze niet, de liefde die u meesleurt, lijk een reus een kind, meetrekt tegen goesting en begeerte, de liefde die u plat drukt en kneust, en alle vrees voor gevolg verwijdert en ontziet. Gij wilt de liefde als een donzen kussen, waarin ge zacht uw schoon hoofdeken legt. Gij bemint meer den toestand der liefde, dan den verliefde zelf. Verboden liefde, zegt ge telkens.

Liefde is nooit verboden als ze echt is. Liefde kent geen

[pagina 136]
[p. 136]

nuancen. Liefde is groot of klein. De kleine redeneert, zoekt zelfbehoud, genot, geluk. De groote liefde, de andere is er geen, doet u u zelve verliezen, verteert als een vuur, wild en onweerstaanbaar.

Daar schrikt gij van terug. Ik vind ze grootsch, geweldig, vol goddelijken asem. Ik houd nu eenmaal van het grootsche, het volle, het heele; ik houd van uitersten, van hoogten en diepten.

Doorheen uw brieven, uw schoone oogen en uw weinige woorden, heb ik dit gevoel bij U ook voelen sidderen; doch vooroordeel, geestelijke kwellingen houden U mat. Gij durft en kunt niet leven, alleen omdat ge niet wordt voortgeblazen door de groote liefde. Ik verwijt niets, ik bestatig maar.

En nu? Wat gaat er van ons worden? Gaan wij voort in dien valschen toestand blijven staan? Terwijl wij in den grond niets beters wenschen dan onze zielen in elkaar te knoopen, lijk Pirroen het uitdrukken zou!

Ik kan niet meer, ik moet klaarheid hebben en U met gansch uw ziel! Ik moet U kunnen zien en spreken en mijn armen rond uw hals slaan. Ik moet de glorie van uw schoone oogen op mijn oogen dragen, genieten van de gratie uwer witte gebaren, verpletten onder de zaligheid uwer zoenen.

Mijn schoone! mijn koningin! Gij hebt mijn leven uit zijn graf getrokken, en nu prijs ik het leven omdat ik U bemin en omdat gij leeft; nu is mijn vreugde voelbaar omdat ze wordt aangeraakt door uwe liefde. Maar laat mij niet weder ineenzinken. Gij hebt mij gered, stamp me nu niet weerom!

Ik verwacht een duidelijk antwoord, mijn hart zingt reeds dat ge niet weigeren kunt! En ik verwacht U!

Uw

Guido.

 

Anna-Marie aan Corenhemel.

 

mijn groote geliefde,

 

Uw brief was als een zwaard.

Gij hebt mij niet begrepen, ge kunt mij niet begrijpen,

[pagina 137]
[p. 137]

ach ik begrijp mezelve niet. De gevoelens van mijn hart zijn te ingewikkeld. Vandaag denk ik dat ik zoo ben, en morgen ontdek ik een ander mensch in mij.

Ik geef U het recht mij niet te begrijpen, maar ik duld niet dat ge mijne liefde niet de hooge liefde acht.

Noem mij angstig, laf, belachelijk, maar zeg niet dat mijn liefde klein is! Wat ik voor U doorsta in de eenzaamheid van mijn hart, is een echte calvarieberg. Ik wilde dat ik arm kon zijn en lichamelijke pijnen had, maar met een helder, afgeteekend uitzicht op het leven. Hoe zou ik dan met u weg gaan, alle leed voor u dragen, dwalen langs de wegen, honger en kou doorstaan, als ik maar bij u was.

Wat is mij pijn en ellende als mijn hart maar licht van vrede is!

Guido, ik wil voor U alles doorstaan, en ook gaarne sterven. Maar nu, zooals onze toestand nu is, nu uwe vrouw tusschen ons staat, neen nu kan ik niet, nu kan ik U niet dóór liefhebben. Ik wil U beminnen en liefhebben en vereeren in de gedachte, als een God. Meer kan ik niet, O Guido, mijn Guido! Maar voelt ge dan niet dat het niet kan, dat het niet mag! Moet ik dat met bloed en vuur schrijven om U dat doen te begrijpen?

Ach ik bid U pijnig mij niet langer! Waarom zou onze stille liefde niet schoon en rijk kunnen zijn, als ze maar echt is en waarlijk uit het hart komt?

En dat is ze toch nietwaar? Dat is ze bij U en bij mij, nietwaar?

Ach, ge maakt mij toch zoo angstig! En nu stelt ge me als op een keuze. Ik was reeds zoo gelukkig en nu ineens jaagt ge weer de onrust en het verdriet moedwillig op.

Ik kan niet kiezen!

Ach kon mijn verlangen naar U maar rusten en slapen!

Kon ik U vergeten en had ik maar den moed om terug naar Italië te gaan.

En... ja dat begin ik nu ook te wenschen: zachtekens met mijn hoofd op uwe borst dood te gaan en dan voor altijd de rust, de zalige onbewustheid genieten!

Want ik wilde dat er noch Hel, noch Hemel was.

[pagina 138]
[p. 138]

Ik ben kwaad en zenuwachtig om mijn onmacht. Ik bemin U te veel, ik bemin U te veel. Ik weet niet meer wat ik schrijf, alles draait voor mijn oogen.

Schrijf mij een langen zoeten brief!

Uwe Anna-Marie.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken