Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Anna-Marie (1922)

Informatie terzijde

Titelpagina van Anna-Marie
Afbeelding van Anna-MarieToon afbeelding van titelpagina van Anna-Marie

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.60 MB)

ebook (3.86 MB)

XML (0.33 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Anna-Marie

(1922)–Felix Timmermans–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 139]
[p. 139]

De nacht.

Ze is dan toch gegaan.

Waar een root berkeboomen schemert nevens de grillen van een beek, zitten zij neder in het hooge klamme gras.

Zij heeft haar hoofd op zijn schouders gevleid; hare handen liggen los in haren zijden schoot, en zij luistert naar het brommen zijner woorden. Hij bemint haar lijk hij nooit bemint heeft, deze liefde vaart lijk een gulden roes over zijn hart. Doch telkens schudt zij kalm-bewust haar hoofd al prevelend. ‘En toch mag het niet zijn.’

De sterre Sirius glanst plechtig boven de donkre bosschen.

En Corenhemel zoent haar, zacht en lang. Ze weert zich niet af, ze siddert zelfs al eens van een vluchtige zaligheid, maar te groot is haar verdriet om begeesterd en verrukt te zijn.

De passie, die zij achter zijn woorden en zoenen voelt zoeven, kwetsen haar, 't vernedert hem in haar oogen.

En hij laat zich met zijn woorden en zijn zoenen meeslijpen; zijn zoenen worden harder, hij zoent haren hals, de schelpen harer ooren, het vleesch boven de sleutelbeenen; zijn tanden glimmen tusschen zijn donkere lippen, zijn gelaat is bleek, en in een wilde opbruising, trekt hij haar tot zich, prangt haar ruw tegen zich aan, en drukt zijn heeten mond op haren mond dat elkanders tanden zich raken. Ineens schiet zij op, verschrikt, en waar hij booze woorden verwacht zegt ze zacht: ‘Nu is onze liefde niet meer mogelijk.’

Vlug wipt hij op: ‘Wat wilt ge zeggen; 'k begrijp U niet!’

‘Als er een van ons gedrieën niet sterft, worden wij slechte menschen.’

‘Neen, neen, alles, maar dat niet, sterven niet, O mijn Anna-Marie, heb ik U beleedigd?... Zie ik wil...’

Ze laat hem niet voortspreken en zegt bijna gemoedelijk: ‘Het is de eenigste oplossing, mijn Guido. Voor mij is deze liefde mijn dood. Uwe liefde is mijn leven en zonder die liefde valt het, maar ik kan ze niet dragen zoolang uw vrouw

[pagina 140]
[p. 140]

leeft en ik wil niet dat ze om mij sterft; ik kan ze niet dragen de liefde, als ze zelve niet door zuivere geestelijke liefde gedragen wordt. En die hebt ge niet, dat weet ik nu...’

‘Maar ik begrijp niet waar ge dat van daan haalt?...’ zegt hij in de war.

Ze neemt zijn kloppende handen, prangt ze in de hare en zegt voor alle antwoord: ‘Ik heb liever met U te sterven dan met U te leven.’

Dat woord slaat hem heelemaal wakker, vlug neemt hij haar vast, bijna wanhopig. ‘Neen, neen, wij moeten leven, laat ons weggaan, de wijde wereld in, naar 't zuiden en alles vergeten, vergeten in de liefde...’

‘Onze toestand blijft overal hetzelfde,’ lispelt ze beslist.

‘Sterven dan?’ vraagt hij smeekend, ‘U nooit meer te zien? U nooit meer bij mij te kunnen voelen. Dat wil ik niet! Zie, als de dood ons vereenigde zou deze plaats ons graf mogen zijn, maar de dood verwijdert, vernielt. Nu voel ik U, nu zie ik U, van oog tot oog, van ziel tot ziel; nu hoor ik uw bloed slaan, ik raad uwe gedachten, ik zie de ontroering in uwe vingeren, ik onderga een hemel door uw bestaan alleen reeds; en dan is 't de dood, de onbewustheid, het ledige, het niet, neen, blijf bij mij, laat mij uw adem voelen, de geur van uw haren genieten, laat ons weggaan, 't is eender waar naar toe. Ik wil u omhullen met al mijn vroomheid en al mijn reinste toewijding, maar laat ons leven!’ En zij was weer mak en week geworden en liet zich de tranen van hare lange wimpers kussen.

En haar hoofdje lag weer op zijn schouders, hare handen in zijn handen, en zijn zoenen gingen weer als pluimkes over haar gelaat.

En zij bezag de sterren, die in al hunnen luister in de nachtelijke stilte aan den hemel trilden.

Zij kende nu haar lot, de sterren zeien het haar niet, maar haar eigen hart. Zij zou ondergaan in de liefde. En zij aanvaardde het met open handen, als een verlossende genade....

Het beekje gaf soms een zilveren geluidje in de stilte.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken