Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Ik zag Cecilia komen (1938)

Informatie terzijde

Titelpagina van Ik zag Cecilia komen
Afbeelding van Ik zag Cecilia komenToon afbeelding van titelpagina van Ik zag Cecilia komen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.38 MB)

ebook (2.84 MB)

XML (0.08 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Ik zag Cecilia komen

(1938)–Felix Timmermans–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 41]
[p. 41]

XII

Tegen den schemer, als de maan uit den grond kruipt, staat de schoolmeester in 't midden van den weg naar de verte te zien. Ik kan hem niet vermijden en schuw ga ik er naar toe. Hij legt zijn hand op mijn schouder en samen zien wij naar de maan, die stilaan verzilvert en ook het land verzilvert.

Na een heelen tijd zegt hij: - Ge moet eens op een avond terugkomen, dan zal ik zelf wat uit mijne gedichten voorlezen.

- Dezen avond nog als ge wilt, zeg ik bevrijd.

- Kom, antwoordt hij, dan gaan we nu.

En terwijl ik vast besloten ben alles aan Cecilia te belijden, wensch ik geen gelegenheid te vinden om haar alleen te spreken...

De deur staat open op den avond, de bijenkorven hijgen in den maneschijn. Binnen bij

[pagina 42]
[p. 42]

het licht van de lamp leest de schoolmeester zijn gedichten voor. Zijn stem is dieper dan anders.

Dat is nu het ‘Everzwijn’. De man met zijn veel verdriet, en die toch naar het leven glimlacht. Maar is zijne woede op school soms niet zijn verdrongen verdriet, dat hij uitwerkt op den rug van de kinderen? Ach een mensch is een raadsel.

Waarom ben ik nu naar hier gekomen? Om mijn opstijgend geluk wetens en willens te vernietigen.

Ben ik het nu die handel of is het iemand anders in mij?

Ik kan aan mijzelf niet meer uit. Het is alsof ik op een hoog huis sta waarvan ik ga afspringen, waar ik afspringen moet.

Cecilia luistert met de vingeren op het voorhoofd, de ellebogen op de tafel gesteund. Nu en dan ziet ze eens naar mij, en dan weer naar de lippen van haar vader.

Soms ziet ze ook naar den maneschijn, die door de open deur valt als de vleugel van een grooten vlinder; en soms luistert ze ook naar de nachtelijke stilte, die elk blad en stengel vast houdt, en de oogen van de dieren groot maakt van het luisteren.

[pagina 43]
[p. 43]

Wat is zij schoon. Als uit maneschijn en stilte losgepereld. Iets dat niet meer menschelijk is, en wat niet lang zal duren.

Wat is ze schoon.

Het is om te wenschen van plots blind te worden en alleen met haar beeld in de donkere oogen verder door het leven te gaan.

En toch zal ik haar seffens alles bekennen.

De angst slaat op mij neer als een stad in watersnood.

Tusschendoor vang ik hier en daar een zin op van wat het ‘Everzwijn’ voorleest:

‘Uw lied zingt over ons zooals de morgen op de toppen der bergen. De ziel rekt zich omhoog uit den donkere, en proeft reeds den honing van den komenden dag. Zooals iemand achter de duinen de zee nog niet ziet, maar met de tong reeds haren zouten asem van de lippen likt...’

‘Wie stil is zal U hooren en zal zich zelf erkennen als een klank van Uw lied.’

Hij houdt even op. Ze luisteren getweeën. Er gaat een doffe stap voorbij, tegen den donkeren boschkant, van iemand die niet te zien is, en een zware stem bromt: ‘Goeden avond’.

Cecilia en haar vader roepen ‘Goeden

[pagina 44]
[p. 44]

avond’ terug. Ik bezie hen verwonderd, maar het Everzwijn leest verder.

En ineens begin ik een voorwendsel te zoeken om met Cecilia alleen te kunnen zijn.

Na een gedicht over de sterren, begin ik opzettelijk over de sterren te spreken, en over het sterrenbeeld den Schorpioen.

- Dit nu het beste zichtbaar, zegt hij, als er geen nevel hangt. We zullen eens buiten gaan zien.

Ik wenk Cecilia in stilte. Aarzelend komt zij achteraan.

Er hangt iets klam in de lucht en tusschen de boomen, met een geur van grond en eikenblad. De herfst komt aan.

Wij gaan door den hof waar de late boonen aan staken mager opkruipen; dan een dennenbosch door, en op een open plek wijst hij naar het beeld van den Schorpioen dat laag aan de lucht staat. Het is als een vraagteeken van briljanten.

Hij staat voor ons en spreekt over afstanden om van te duizelen. Dan zwijgt hij, bewondert, en schijnt te luisteren.

De stilte hangt als een vogel over de wereld. De maan ritselt in een plas als het zichtbaar geluid van een zilveren fluit.

[pagina 45]
[p. 45]

De maan zoekt en voelt naar teedere klanken.

Ik zal vandaag geen gelegenheid vinden om met Cecilia alleen te zijn. Doch ineens op een afstand is er een pijnlijk geschreeuw en nadien een gerekt klagen.

- Misschien een fazant of haas in een klem, zegt de vader, ik ga eens met de rapte zien.

Hij gaat het bosch in...

Onze hoofden nijgen naar elkander. De maan schijnt in haar oogen, ik kus haar voorhoofd, zoo kan ze niet in mijn oogen zien, en dan zeg ik het: - Cecilia... ik moet u iets bekennen... ik ben niet eerlijk geweest... er is nog een andere... De woorden breken in mijn mond.

- Waar gij mee op trouwen staat, voegt zij er bij. - Ik wist het...

Ik buig haar hoofd achterover, maar zij beziet mij niet. - Gij wist het? Waarom hebt ge dan niets gezegd toen ik u kuste?

- Ach ik weet het niet, zegt ze met de oogen toe, het is als een ongeluk over mij gekomen... als een groot vuur...

- Houdt ge dan zooveel van mij? vraag ik fier.

[pagina 46]
[p. 46]

Ze beziet mij beleedigd, maar dan smeekt ze: - Niets vragen,... ik vraag u ook niets... laat ons daarover zwijgen...

Mijne handen streelen door heur haren. Ik weet geen woord te vinden om haar op te beuren. Ach mijn eigen hart valt als in een donkeren put. Ik hoor stappen aankomen en met de rapte vraag ik haar waar ik haar kan zien. - Ik moet u spreken en u veel vertellen..

- Morgen, na den noen, zegt ze, ginder aan die eiken strunken, aan dezen weg... maar over die dingen niets vertellen, niets, anders kom ik niet. En daarmee gaat ze een eindje van mij afstaan.

De vader komt terug met een dood vosje.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken