Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Ik zag Cecilia komen (1938)

Informatie terzijde

Titelpagina van Ik zag Cecilia komen
Afbeelding van Ik zag Cecilia komenToon afbeelding van titelpagina van Ik zag Cecilia komen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.38 MB)

ebook (2.84 MB)

XML (0.08 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Ik zag Cecilia komen

(1938)–Felix Timmermans–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 68]
[p. 68]

XVIII

De slepende ziekte doet al meer dan twee weken de koortsen op en af branden.

Als het weer het toelaat ga ik het Everzwijn bezoeken. De vrees en de bezorgdheid hebben den man oud gemaakt. Zijn vrede is weg. Hij is zenuwachtig, kent rust noch duur, wandelt over en weer, naar boven, naar beneden.

Dan ineens wordt hij opgejaagd, neemt zijn stok, wil ver weg gaan, ver, ver, om tegen den avond weer te komen. Doch hij is nog geen honderd met er gegaan of angstig keert hij weer.

Ik heb Cecilia niet meer gezien. Mocht ik haar nog eens zien! Ik durf er niet naar vragen en het Everzwijn stelt het mij niet voor. Cecilia weet dat ik hier dikwijls kom. Ze laat mij al eens groeten door Marie, de dochter van den boterboer, die hier tijdelijk helpt en

[pagina 69]
[p. 69]

waakt, maar die laat ook niets hooren dat Cecilia naar mijn bezoek verlangt.

We hebben immers voor altijd van elkaar afscheid genomen.

Ik snak er naar om haar te zien; ik heb een dorst naar die oogen, er is een zoeken in mijn vingeren naar hare klare haren en hare dunne handen. Ik beef als ik er aan denk. Zal ze mij niet verwijten dat ze door mij ziek is geworden en sterven gaat?

Ach, ik zelf ben er geestelijk ziek van; belast en bedrukt met de schuld, een jong leven geknakt te hebben, dat zich oprichtte in den morgen.

Ik ben te laf om vergiffenis te vragen. Al weet ik op voorhand dat ze me alles zal vergeven.

Dat ze me liever geesele met verwijten, mijn gemoed verschroeie, met blikken van haat en verachting.

Dan zal ik wat kwijtgescholden zijn, dan kan er misschien berusting komen. Elke ziel eischt zoowel hare straf als haar loon.

 

Op een avond zit ik met het Everzwijn te luisteren naar boven, waar nu en dan een droge hoest knettert.

[pagina 70]
[p. 70]

Hij komt als harde balletjes van de trap gerold. We bezien elkander. We lezen in elkanders oogen een langzaam naderend ongeluk, maar onze mond vertelt over dagelijksche dingen, en 't gesprek breekt telkens af als een dorre tak.

Marie zit met hare dikke, roode handen ijverig in een zwaar prentenboek te blaren.

Er wordt op de deur geklopt en meteen wipt een vinnig oud boerken binnen, die komt vragen hoe het met het ‘schaapken’ is.

Hij schuift bij, aan de tafel, slaat zijn beenen overeen en stopt zijn pijp. Het Everzwijn vertelt hem hoe ze achteruit gaat, en Marie zegt dat zij dit enkel het beste ziet.

- Maar waarom luistert gij dan toch niet naar goeden raad, roept het boerken, meester, meester, gij die anders zoo geleerd zijt, gij speelt met uwen kop. Ik zeg en ik beweer, en ik haal er honderd getuigen bij, dat die borstsiroop, van dien dokter aan de Maas, alleen dat arm schaap genezen kan. De Wannes van aan den Eikenhoek had al den smaak van den dood in den mond, als hij nog met die siroop genezen is. Daarmee zal ze zienderoogen op-

[pagina 71]
[p. 71]

fleuren zoo dat ze in twee maanden weer springlevend is.

En hij begint op te noemen wie er in de buurt en in de dorpen van den omtrek, door genezen zijn.

- Kwakzalverij, grolt het Everzwijn.

- De naam is niets, als 't maar geneest, meester. Gij die zooveel van planten houdt, denkt gij dat O.L. Heer ook geen kruiden en bloemen laat groeien tegen de ziekte aan de longen? De kwestie is van ze te vinden. En die dokter aan de Maas heeft dat geheim gekregen van een ouden kluizenaar...

- Dwaze klap om de menschen het geld af te truggelen. Waarom bestaan er dan hoogescholen? Waarvoor dienen de dokters dan?

- De doktoren lezen in de boeken wat andere doktoren geschreven hebben, die het dan weer van andere hebben gelezen. Hebt gij ooit onzen dokter, die nochtans een brave mensch is, in 't veld een kruid zien plukken?...

- Och, komt Marie er tusschen, ik heb het den schoolmeester met handen en tanden uitgelegd, dat die siroop het kind genezen zal. Maar hij luistert niet. Ik spreek er niet meer

[pagina 72]
[p. 72]

over. Hij moet het nu maar zelf weten.

- Ik zou in uw plaats niet willen zijn, meester, dreigt het boerken... dat is een groote verantwoording... Ik zou daar zoo danig niet op aandringen, meester, maar het is omdat gij een mensch zijt, die al veel ongeluk zijt tegengekomen... en als dit schaapken u nu ook nog moest verlaten...

Zoo iets had die man niet moeten zeggen...

De schoolmeester zit daar met zijnen wilden, harden kop in de handen te wiegen.

Het boerken pinkt naar mij, Marie heeft de tranen in de oogen. De hangklok tikt heel het huis bijeen van op den zolder tot in den kelder, en van boven rolt een droog hoestgekuch.

- Kom, moed houden, meester, herneemt het ventje troostend en eenigszins verlegen... Probeer het met die flesch, man. Ik zou ze zelf wel eens willen halen, maar ik kan geen twee dagen tijd verliezen. Men moet met den eersten trein vertrekken, ginder wel twee uur te voet gaan... daar ergens overnachten...

- Ik wil het gaarne doen, zeg ik aarzelend.

Het Everzwijn heft het hoofd op en beziet mij dankbaar, maar ook als wou hij zeggen: laat u toch niets wijsmaken.

[pagina 73]
[p. 73]

- Ziet ge hoe verstandig menheer is, zegt het boerken... en tot mij, ja haalt gij de flesch, jonge menheer, ik zal u met de speelkar tot aan de statie brengen... 't is morgen zondag, dan gaat het niet, maar overmorgen...

- Wat zal het kind blij zijn, als ik haar dat vertel, zucht Marie opgelucht.

- Ik maak haar niet kapot, zegt het Everzwijn beslist...

Hij luistert naar buiten. Daar klinkt een doffe hoefslag, een belgerinkel...

- Zwijgen en geen woord daarover, als hij er bij is...

De dokter komt binnen, een korte oude heer met lange haren, rozig en gladgeschoren.

Hij gaat met Marie en het Everzwijn naar boven.

Het boerken legt mij ondertusschen uit welken weg ik nemen moet, ginder. De borstsiroop aanziet hij voor een mirakel. Als anderen er mee genezen zijn, waarom zou dit bij haar dan ook niet helpen?

Mijn hart is ineens losser. Mijn gebed zal verhoord worden. Cecilia zal genezen!

- Hebt ge ooit zoo een koppigen kei geweten, meent het boerken. Het zou mij niet

[pagina 74]
[p. 74]

verwonderen dat hij de flesch door 't mozegat uitgiet.

De dokter komt terug met den schoolmeester.

De dokter peinst, wrijft in zijn handen.

- 't Gaat niet erg vooruit. Ze wil niet mee. 't Is net of ze blij is dat het niet betert. Eigenaardig. We zullen nog enkele dagen die heete, natte doeken rond de borst blijven leggen. Marie doet dat goed. Betert het dan nog niet, dan denk ik met brandglazen te beginnen. Dat is natuurlijk heel pijnlijk, maar harde middelen zijn doorgaans de beste.

- Brandglazen zetten, fluistert het Everzwijn ontzet. Hij wordt kalkwit; zijn witte lippen trillen, ze willen iets zeggen, 't komt er niet uit. Het is alsof hij in een groote donkerte ziet. Het zweet drijft van zijn voorhoofd. Hij bijt op zijn onderste lip, en hij beziet mij goedig en tevreden. Het boerken stoot in 't genipt tegen mijn arm. Wij hebben hem verstaan.

- Wacht er nog eenige dagen mee, dokter, smeekt het Everzwijn, misschien zal ze wel beteren met die doeken... 't Is toch zoo'n vreeselijke marteling die brandglazen.

[pagina 75]
[p. 75]

- Goed, we zullen 't nog eens eenige dagen aanzien, betert het dan nog niet, dan zet ik brandglazen, marteling of niet.

 

Overmorgen, maandag vertrek ik om den wonderen borstdrank, die Cecilia genezen zal!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken