Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Karel en Elegast (1921)

Informatie terzijde

Titelpagina van Karel en Elegast
Afbeelding van Karel en ElegastToon afbeelding van titelpagina van Karel en Elegast

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.51 MB)

ebook (2.93 MB)

XML (0.14 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

ridderroman
hertaling


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Karel en Elegast

(1921)–Felix Timmermans–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 27]
[p. 27]

IV.

DE avond was mild als een zalf.

De maan stond t' halven den hemel als een blikkerend gebutst schild en overspreidde de streek met haar zachte zilveren stralen.

De nieuwe Lente die over de wereld kwam broeide voelbaar onder d'aarde en in alle levend hout; er dreef een zoelheid en een zoete reuk als geklasten balsem, die men sedert 's winters binnenkomste niet meer gewaar geworden was.

Het nieuwe leven kwam weerom aangeschoven, en scheen opgestaan te zijn in de dunne, zilvere reinheid van dezen nacht, onder de lavende maneschijn.

't Weer was als opzettelijk voor Paschen gemaakt, voor het feest van de opstanding van God en d' opstanding van het nieuwe groene leven.

Als Koning Karel gegeten had, en orders

[pagina 28]
[p. 28]

gegeven voor den anderen dag, en aan den Bisschop van Aken zijn zonden had gebiecht om morgen volgens kristen zede zijn Paschen te kunnen houden, begaf hij zich naar zijne slaapvertrekken, die hoog van blauwe-marmeren muren waren, behangen met groote wandtapijten waarop bleeke vrouwen met groote oogen rondstaarden. De kostelijke olie brandde in de platte, bronzen zetlamp en verlichtte zachtbruin de wandtapijten, de onderste balken van het labyrintisch dakgeraamte, de goud-mozaieken boven den fluweelen voorhang, de tapijten op den blauwen vloer, en de bedsponde die omgeven van purpere schuifgordijnen opzwol van zachte pelsen en malsche schapenvachten.

Maar bij dit weemoedig licht stond als helle watergeuten, de groene mane klaarte door de ramen; 't waren als balken van zilver.

Zij stootten op de kostelijke schitterende wapenrusting, die nevens de sponde klaar en vaardig stond, en verwarden hun helheid in al het goud dat uit den openstaande

[pagina 29]
[p. 29]

koffer glansde. 't Was den koninklijken mantel, waar de bewerkte bloemen een hand dik oplagen en stijf als een kegel rond zijn schouders stond als hij hem aanhad; hij was van binnen gevoerd met hermelijn, en afgezet met een rivier van kleurige gesteenten. Daar rustte ook den handbal van puur goud en de weelderige keizerskroon. Terwijl Karel zich van zijn lederen hozen ontdeed zag hij die weelde en medeen ging er een blijde klop door zijn hart.

Hij voelde weer eens door en door, wat soms in de drukte der staatszaken en krijg niet goed-aandoenend genoeg kon gevoeld worden, dat hij de heerscher van de wereld was.

Het doortintelde hem van geluk en hij ging over en weer, en ging voor de ramen, waardoorheen den zoelen, geurigen asem de lentelucht binnen vloeide.

Hij zag de streek blauw-donker in de nacht, maar klaar verzilverd door de milde maneschijn, en hij zag heel, heel ver de heuvelen met hun bosschen en velden wegkentelen naar daar waar het land verzopen

[pagina 30]
[p. 30]

lag achter de manestralen. En den Rhijn was glinsterend van maneschilfers als spartelden er duizend zilveren visschen omhoog.

En hij wist dat tot heel, heel ver, dagen reizens, langs de vier windstreken al het land het zijne was; dat al de gronden die valleidden naar den Rhijn, den Donau, de Maas, de Schelde, de Seine en nog anderen, dat die allemaal de zijne waren, met al wat er op was; hoeven, burchten, kloosters, kasteelen, kerken, dorpen en steden. 't Was allemaal 't zijne en van hem; 't was zijn goed en zijn eigendom; was er heer en meester, beslisser en beschikker over en beheerschte het alles met de twee kronen van Koning en van Keizer.

Nu zijn baard verzilverd was en de vrede over de landen lag, en de vijanden zich stil hielden; overzag hij zijn werk en zijn eigen stand, en was kinderlijk blij zoo hoog verkoren te zijn boven de menschen, die hij regeerde voor de liefde Gods.

Om dien vrede te bestendigen, de orde te handhaven en zijnen lof en zijn roem te bevestigen en te vermeerderen, zou hij mor-

[pagina 31]
[p. 31]

gen weer hof houden met op het hoofd de zware kroon die beroemd was tot in de landen van overzee.

Ze droeg de grootste en zeldzaamste edelgesteenten die er op de wereld te vinden waren. Ze was vervaardigd uit acht rechtstaande gouden platen, bezet met steenen en opgeluisterd met émaillen heiligen figuren; de platen waren van boven rond, en de voorste droeg een parelen kruis, dat langs achter gesteund wierd door een ronden brug, een kam, die op de achterste plaat rustte.

Ze was doorzegend van den Paus van Rome zijn gewijde vingeren, en het was het juweel waar heel de wereld naar opzag, en als het symbool van geestelijke en wereldlijke macht over de menschen straalde.

Morgen zou hij ze dragen, en allen, wie ze ook waren en hoe rijk ze ook mochten zijn, zouden voor hem hun hoofd buigen en hun knieën vouwen.

Hij zou alsdan hunnen raad aanhooren, hunne vragen overwegen, twisten beslissen, grond en bosschen uitdeelen aan kloosters

[pagina 32]
[p. 32]

en edelingen, mannen in rang en stand verhoogen, en feesten en steekspelen bij-wonen, en alzoo in aanzien en macht stijgen tot meerdere eer en glorie van God van wie hij deze landen in leen had en voor wie hij ze regeerde.

Zoo dacht de Koning van geluk doorzoeld in zijn gemoed.

En voldaan over zooveel macht en genade, ging hij zich te ruste begeven. Hij deed zijn bovenkleed uit, doofde de lamp, bad op zijn knieën zijn avondgebeden, en lei zich dan op de zachte dikke schapenvachten gerust lijk een volgezogen lam te slapen.

De maan schoof voort in haren tragen gang en lei hare klaarte over des Konings edel aangezicht waarvan de baard glinsterde als pasgegoten zilver.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken