Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Pallieter (1916)

Informatie terzijde

Titelpagina van Pallieter
Afbeelding van PallieterToon afbeelding van titelpagina van Pallieter

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.63 MB)

Scans (31.74 MB)

ebook (3.68 MB)

XML (0.33 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman (populair/bestseller)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Pallieter

(1916)–Felix Timmermans–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 244]
[p. 244]

De kruisen en de zegening der velden.



illustratie

HET weer was terug slecht geworden, heelder dagen mot- en plasregens, grijs, triestig en gesloten. Niettemin werkten de boomen neerstig voort, alleen op eigen kracht. Zij bloemden toch! en de eene na de andere boom hulde zich in bruidsgewaad, en de bloemen openden hunne lippen om al de weelde van hunnen reuk uit te spreken. De zalvende zon bleef weg, en in plaats van dat de bloei uit den grond lossprong, zot en wild en overtollig, gulzig naar licht en leven, kroop hij er uit, langzaam en voorzichtig.

‘'t Zal betere,’ zei Pallieter, ‘as de kruise zulle gaan.’ Want zij zijn het toch, de kruisen, die de

[pagina 245]
[p. 245]

poorten opendoen voor de schoone, vaste dagen en den grooten zomer. Al het schoon weer dat vroeger komt is maar schijn en misleiding. En een ieder werkte voort, wist dat het niet anders kon, en wachtte geduldig naar de kruisen.

En juist vandaag, als de kruisen moesten gaan, was er met den nieuwen dag een blijde, bolle wind opgestaan, die dansend over de aarde vaarde en al de waterlagen uit den hemel joeg.

De Kruisen gingen. Pallieter en Charlot gingen mee. Pallieter reed achter de processie aan, op Beyaard, en overzag alzoo den stoet en het land. Ze kwamen nu in het volle veld. De wind sloeg de roode vanen vooruit, speelde en drukte in de rokken der vrouwen en der priesters, en wierp het latijnsch gezang als zaad uiteen over het veld.

Heel de hemel was zilver, van verre witte opeengestapelde worstwolken, die langs alle windstreken rond de aarde wandelden. Het licht kwam van de wolken.

Het zaad barstte in de aarde.

En het klonk in het latijn, het waaide gebrokkeld over de bruine velden, over het schittergeel rapenzaad, langs roos-en-blank bloemende boomgaards en riekende hoven: ‘Uyt de diepten heb ik geroepen tot u, Heere! Laet uw ooren luisterend wezen naer de stemme mijns biddens. Is 't dat gij de boosheden gade slaet, Heere, Heere, wie zal 't verdragen?’

De roode misdieners rinkelden de bel en zwaaiden den geurigen, blauwen wierook weg. De pastoor in gouden-purpel koorhemd, waarboven blinkend zijn

[pagina 246]
[p. 246]

kletskop, sprenkelde met grootsch gebaar het wijwater zegenend over heel de schoone, groeiende streek.

De boeren en boerinnen hielden hunnen paternoster vast, en lazen halfluid voor hunne vruchten, de beesten en den grond.

Heel hun leven lag daar schamel en bloot onder Gods grooten hemel. Van den hemel hing het alles af. De Hemel vol dood en leven, kwaad en goed, vuur en ijs, hitte, zon en lavende waters.

En zij vroegen onderdanig, als tolk voor de sprakeloosheid van 't zaad, de boomen en de vruchten: ‘Heere, verhoor mijn gebed met uwe ooren, neem mijn klagelijk bidden in uwe waarheid, verhoor mij in uwe rechtveerdigheid.... Want de vijand heeft mijn ziel vervolgd, hij heeft in de aarde mijn ziele vernederd.’ 't Was de smeeking van de vruchten en het zaad en de boomen na den langen winter, den vijand: ‘Hij heeft mij gesteld in 't donker, gelijk de dooden der wereld. Om uwen naam, Heere, zult Gij mij levend maken. Gij zult mijne ziel van de tribulatie uitleiden en mijne vijanden geheel vernielen. Gij zult vernielen allen die mijn ziel verdrukken; want ik ben uw dienaar!’

Het gebed der gewassen des velds! De wind danste over de aarde en nam de woorden op. Onze Lievevrouw en heel de lichtende rij van al de engelen en de heiligen, die den hemel verhelderen, die macht hebben om donders tegen te houden, wateren doen stil staan en wind te keeren, al de heiligen, maagden, martelaren, pausen, zondaren, apostelen en belijders, tot zelfs de duizende onnoo-

[pagina 247]
[p. 247]

zele kinderen, ze werden allemaal als wachters gesteld over de menschen, de hoornbeesten, en de vruchten en de boomen.

En herhaaldelijk klonk het melodie van zware mannenstemmen ‘Ora pro nobis’ en ‘Ora te pro nobis’.

Pallieter bad innig mee. Hij was vol licht en leven. 't Kraakte in hem van geestelijken wellust. Hij had willen vlaggen zwaaien en mede rollen in den wind.

Het bidden was hem te stil en hij verhief zijne stem en zong mee zoo luid hij kon met de priesters: ‘De profundis clavissima mea Dominum!’ En als de processie de velden was omgegaan en terugkeerde, reed hij voort het schoone landschap door.

Het was heerlijk al dat bloeiende wit op de boomen! ‘'t Is het zog der aarde dat omhoog komt en overloopt,’ zei Pallieter. ‘De zon zal er boter van make!’ De groote, blijde wind zoefde door de lucht en bromde in de boomen. Hij schudde het peerd zijn manen en zijn steert, en rukte Pallieters klak van zijn kop, dat zij omhoog vloog lijk een vogel en in 't tintelende water van de Nethe viel.

Doch Pallieter zag niet om, hij reed maar voort, wild en dwaas, zonder teugel, om al het geweld van den jongmakenden wind over hem te laten gaan. Mannelijk genot! Ver gingen de kruisen, wit en rood, langs de blonde wegen, en overal sloegen de molens lijk de priesters kruisen over 't veld, en ginder wapperde de wind een boerenmeid haar rokken omhoog, zoodat Pallieter haar bloote, roze

[pagina 248]
[p. 248]

billen zag. De zon tuimelde ineens door de wolken en dat gaf een taal aan al de koleuren des velds, dat alles sprak en juichte!

‘De kruise late elle al gevoele!’ riep Pallieter...

En nog den eigensten avond was de wind gaan liggen, kwam er over het land een zoete zoelte, en begonnen de perelaren bedwelmend te geuren. De hemel was zuiver lijk kristal, de sterren schenen klaar in de maagdelijke, versche blauwte, en laag aan de lucht hong het eerste sikkeltje van de rijpende maan.

Pallieter lag met Marieke nog door het venster hunner slaapkamer. Zij waren reeds half ontkleed om slapen te gaan, maar de goedheid van den nacht weerhield hen uit het bed.

Marieke hield haar hoofd gelegen op Pallieters schouder, en hij had zijnen arm om haar heupen.

Ze zwegen en luisterden naar een nachtegaal, die alleen in de verholenheid van een bloeiende kerseboom zijn gouden hart liet roeren. Maar daar, als niet opeens begonnen, klonk er van op het Begijnhof het diepgevoeld gestreel van een cello.

‘'t Is de pastoer,’ zei Pallieter.

‘Spijtig dat 't Begijnhof gesloten is,’ zei Marieke.

‘Wacht,’ wedervoer hij verheugd, ‘we zullen er mè het schuitje henegaan. Kom!’

Ze kleedden zich haastig aan en gingen in het schuitje.

Langs het smalle Hemdsmouwken dreven ze het Begijnhof op.

[pagina 249]
[p. 249]

Terwijl klonk almaardoor de zoete gemoedelijke stem van den gevoeligen cello.

Stil vaarden ze, en aan 's pastoors hof, die met planten-bekleed-traliewerk van het waterken gescheiden was, hielden ze stil, en bleven rechtstaande in het schuitje luisteren.

De pastoor zat buiten, onder een bloeiende perelaar. In den donkeren zag men alleen zijn grooten kop en zijn bleeke handen. Hij speelde de diepe ‘droomerij’ van Schumann. Het was lijk een gebed. De pastoor bad met zijne muziek.

Als 't uit was bleef er een lange stilte. 't Was voor Pallieter zonde in deze geurige stilte zijn stem te laten spreken; maar hij liet een grooten vollen zucht, de pastoor zag op en vroeg: ‘Zijn er daar mensche?...’

‘Ikke!’ zei Pallieter.

‘Oe komt dan algijkes binne!’ en hij kwam gauw afgeloopen en opende het traliepoortje, dat slechts open ging als de meid moest water scheppen. ‘'t Was zeë goe werke,’ zei de pastoor, ‘en ik zit zoe mor wa te striele en te strijke; kom binne!’

‘'k Hem 'n ander gedacht,’ zei Pallieter, ‘nemt oewe cello mee oep ons schuitje, en we zullen al spelend 'n toerke naor 't hof Van Ringe doen!’

‘Aangenome,’ zei de pastoor en hij kwam met zijn speeltuig op het schuitje. Zij vaarden terug naar de Nethe, en als de open velden rond hen lagen, begon hij weer te spelen, terwijl Pallieter riemde en Marieke roeide.

De cello sprak; 't was innig lijk een zingende

[pagina 250]
[p. 250]

menschenstem, 't klonk lijk uit de waterdiepte omhoog. 't Droeg de ijlheid van den hemel en jongheid van de lente. 't Was Beethoven, Benoit, Wagner, Palestrina en Grieg. Zoo dreven ze schoon als in een droom over het water weg, en over het nachtelijke, stille land wandelde de galm van de heerlijkste muziek der aarde. 't Was alsof God zijn voeten op de wereld had gezet.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken