Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De pastoor uit de bloeyenden wijngaerdt (ca. 1930-1940)

Informatie terzijde

Titelpagina van De pastoor uit de bloeyenden wijngaerdt
Afbeelding van De pastoor uit de bloeyenden wijngaerdtToon afbeelding van titelpagina van De pastoor uit de bloeyenden wijngaerdt

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.42 MB)

Scans (7.86 MB)

ebook (3.78 MB)

XML (0.23 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De pastoor uit de bloeyenden wijngaerdt

(ca. 1930-1940)–Felix Timmermans–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 59]
[p. 59]

VIII.

In den frisschen morgendauw, die zijn melkige wolken over den tuin trekt, is een merel, die van uit de witheid, zijn jongensvreugde openfluit.

De pastoor heeft niet kunnen slapen van 't eeuwig denken en bidden, is vroeger dan anders opgestaan en gaat den hof in, om ruimte aan zijn benepen hart te geven. De frischheid doet hem van binnen deugt, en hij asemt nog eens diep om daarmee de zwellende zorg uit zijn gemoed te blazen. Maar ze zit er in genageld; hij voelt zich als ineen vouwen en zou willen plat uitleggen in het kille, natte gras en er allemaal niets meer van voelen.

Leontientje heeft sedert dien Paaschdag zijn zingend hart overschaduwd, en wie weet, wat straks Isidoor nog zal vertellen! Hoe lang gaat die benepenheid nog duren, en wat zal er nog gebeuren als de jongen geen goed woord zal zeggen? De pastoor heeft een onrustig voorgevoelen en ziet smeekend met zijn blauwe oogen naar de lucht. Waar anders de pijp hem in het rillerig morgenuur zulk een gemoedelijken smaak geeft, heeft hij er nu nog niet aan gepeinsd. Hij ziet brons-roode vlieren staan en ze rieken zoo goed als nardus uit den bijbel.

[pagina 60]
[p. 60]

‘Hoe onschuldig staan ze daar te kleuren en te geuren,’ murmelt hij. ‘De bloemen behooren heelemaal aan God, nog altijd lijk den gouden tijd van 't Paradijs, maar in ons zitten sedertdien kwade, donkere, rotte machten. Och zoo een bloem te zijn, zonder strijd en mankementen, gelukkig zijn bloemengeluk uit te geuren!’ Hij zucht en wandelt verder. Hij verschiet ineens, ginder ziet hij door den mist, Isidoor, op een bank zitten met het hoofd in zijn handen.

Vol stekende nieuwsgierigheid en verdonkerd door vrees, gaat hij haastig en toch aarzelend er op af, legt zijn hand op Isidoors schouders en vraagt bevend: ‘Goed geslapen?’

Isidoor ziet eens weemoedig op. ‘Toen er nog sterren stonden zat ik hier al.’

‘Een schoone morgend,’ uit de pastoor, op een toon waarachter een heel gesprek schijnt te volgen.

Maar Isidoor antwoordt niet, en zit met het hoofd in de handen.

‘Een Franciskaanschen morgend,’ zegt de pastoor bedeesder.

‘Ja Sint-Franciscus!’ zegt Isidoor bewonderend, maar weemoedig, als voor iets dat men verlangt maar niet kan bereiken.

‘Schoon hé?’ jubelt de pastoor, met dezelfde gevoelens, want nu eerst voelt hij, wat een Franciskaansche geestdrift er noodig is om ongeloovigen te bekeeren: ‘Een vat van witten wijn, een gespannen snaar van boete; alle uren dronken van den Hemelschen geest, altijd in

[pagina 61]
[p. 61]

verrukking naar den voorhof. Een bieënkorf van vlammende bieën. Een vuur in zijn borst dat door zijn mond de zielen van anderen verzengde. De koorts van den H. Geest kookte in hem, een delirium van gevende liefde....’ en plots:

‘Ewel Isidoor.... is er wat van Sint-Franciscus dezen nacht in u gedauwd?’ De pastoor beeft, nu gaat hij het groote woord hooren.

‘Hoe wilt ge zeggen?’ vraagt Isidoor, duidelijkheid verlangend.

‘Wel ja.... waar we gisteren van gesproken hebben.... kunt ge ons geloof aanvaarden?’

De pastoor beeft, zijn woorden beven, en het zweet perelt kil boven zijn opgetrokken wenkbrauwen.

Isidoor beziet de pastoor en zegt met droeve overtuiging: ‘Neen.... neen.’

De pastoor doet zijn oogen toe, en moet zich aan de bank vasthouden. Zijn geluk duizelt. En terwijl hij daar zoo staat zegt Isidoor, met een bitteren klank: ‘Ik heb mijn hart omgeschud als een beurs, uitgewrongen, er als met een hamer op geklopt, maar er is niets in mij dat er met overeen stemt, niets dat mij overreedt.... Ik heb er met geweld aan gewerkt, met geweld! Ik vind niets, niets. Uw geloof is iets buiten mij, wat ik niet kan aanvoelen, wat ik niet bemin, waar ik nooit een glimp zou aan denken als men er mij niet van sprak, er is geen hout voor die vlam in mij. Ik kan er zelve niet aan doen. Ik ben de woorden verloren om dat ge-

[pagina 62]
[p. 62]

voel uit te drukken, daar straks wist ik ze nog.... Het is alsof ik duikel in een zee zonder water.... 'k ben op.... 'k kan niets meer zeggen.... Ik kan het niet gelooven.... zelfs de liefde voor haar doet het mij niet gelooven. Ik weet nu ook wat mij te wachten staat.... Ik ga weg.... Ik dank u....’

Isidoor staat op. De pastoor opent de oogen, en ziet Isidoor rats in het wit van zijn oogen. Hij beziet hem lang, eerst laat Isidoor zich bezien, zonder wil, bitter bijna. Maar 't is dan dat in de pastoor zijn ziel recht staat het almachtig gebed zonder woorden; zijn wil, zijn wensch, zijn verlangen Isidoor gered te zien. En 't is alsof zijn geloof, door zijn oogen in Isidoor loopt.

‘Gij zijt gelukkig,’ zegt Isidoor belemmerd, en ontwijkend, dien vreemden zachten, dieperborenden blik.

‘En gij moet gelooven,’ zegt de pastoor, ‘en ge zult!’

Isidoor strekt zijn hand uit: ‘'k Had u zoo gaarne blij gemaakt, menheer Pastoor. Ik had u dezen morgen rijker willen maken.’

‘De moment is nog niet gekomen.’

‘Hij komt nooit, menheer Pastoor, dat heb ik dezen nacht gevoeld.... Arm Leontientje. Maar als ik dan toch niet kan, niet kan!’ en Isidoor stampt om zijn eigen onmacht op den grond.

‘En ik heb gevoeld,’ zegt de Pastoor, hijgend. ‘Ik heb gevoeld, dat het komen zal! ik heb het

[pagina 63]
[p. 63]

gezien! Het komt als ge wacht! Maar gij zijt een versteende ziel, versteend door onzen grollenden tijd. Woorden, boeken of menschen, kunnen niets op u. Gij moet een klets van God zelver krijgen! En die verwacht ik! daar zal ik voor bidden!’ En zijn vinger staat bevend op Isidoor gericht, zijn woorden sissen, zijn oogen ketsen licht. Isidoor sluit zijn oogen, ongeloovig; plots richt hij zich op. ‘Ik ga.’

En hij gaat naar het huis toe, gevolgd van den pastoor.

De merel fluit gewonnen verloren.

Isidoor komt met zijn valiesje beneden; de pastoor is aan den trap blijven staan.

‘Leontientje niet meer zien?’ vraagt de pastoor, haast smeekend.

Isidoor wordt bleek, dan ziet hij zoetverlangend naar boven den trap, maar zegt plots, wegwillend: ‘Neen, neen, zegt gij het maar....’ Hij steekt zijn hand uit.

‘Dat vind ik schoon van u,’ zegt de pastoor bewonderend. ‘Houdt die sterkte, Isidoor’; hij neemt de uitgestoken hand. ‘Ik heb daar juist uw grooten strijd bemerkt om Leontientje nog eens te zien. Ge hebt het gewonnen. Heel het leven is strijd, en vallen is te vergeven, als men maar eerst gestreden heeft. Vallen zonder strijd is verrotting van de ziel. Ik ben blij 't zoo sterk gezien te hebben, voor u en voor Leontientje. Isidoor er is daar een schoone bekoring nevens u gegaan.... Zoo sterk moet ge hier eens weerkomen....’ maar de pastoor krijgt een krop in

[pagina 64]
[p. 64]

de keel. Ze zeggen niets meer, ze staan een beetje hand in hand. Isidoor trekt de zijne zoetjes uit die van den pastoor, en gaat weg.

Hij gaat weg te voet over de heuvelen.

De zon schuift en wroet de witte nevels weg, lijk een wakker wordend koningskind, de tullen en de kanten van zijn beddeken stampt.

De bloemen worden zichtbaar, er komen straten van licht over de heuvelen liggen, de klokken galmen den eersten lui voor de mis, en de bieën duikelen gonzend van honingvreugden in den rozen appelbloesem.

Angstig, nog blinkend van de zeep, komt Leontientje beneden, recht naar Heer-oom. Heer-oom zit stil en peinzend in de kamer.

‘Heer-oom,’ roept ze al naar zijn rug. ‘Wat heeft hij gezegd, Heer-oom? Is hij al wakker?’

‘Goeden morgend, kind.’ Hij kust haar op haar blinkend voorhoofd en zucht. Medeen voelt z' het verdonkeren....

‘Heer-oom!’ krijt ze.

‘Isidoor is weg, kind.’

‘En?....’

‘Kom,’ hij streelt zoet haar blonde, gladde haren. ‘Probeer nu maar sterk te zijn. 't Is God die het zoo wil....’ komt het er slap en gebogen uit.

‘Ah!’ het snijdt door de nieren, en zij valt op heur knieën, met haar hoofdje op zijn knieën, en weent luid, en gerekt, heel de stille pastorij dooreen.

De pastoor zit daar met vertrokken mond en

[pagina 65]
[p. 65]

zijn losse hand, streelt maar over heure zachte haren, en prevelt verlaten en droef in zichzelve de woorden die onder het crucifix kleuren: ‘In uw voetspoor, o mijn welbeminde, loopen de jonge dochterkens met lichten tred....’

Sophie, gereed om naar de mis te gaan, met het kort manteltje aan, en den dikken kerkboek onder den arm, luistert muizestil achter de deur, en loert nieuwsgierig door het sleutelgat.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken