Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De pastoor uit de bloeyenden wijngaerdt (ca. 1930-1940)

Informatie terzijde

Titelpagina van De pastoor uit de bloeyenden wijngaerdt
Afbeelding van De pastoor uit de bloeyenden wijngaerdtToon afbeelding van titelpagina van De pastoor uit de bloeyenden wijngaerdt

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.42 MB)

Scans (7.86 MB)

ebook (3.78 MB)

XML (0.23 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De pastoor uit de bloeyenden wijngaerdt

(ca. 1930-1940)–Felix Timmermans–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 66]
[p. 66]

IX.

Twee dagen nadien, na de noen, doet mijnheer Van Mol, het kopergepiekt hekken open, en drijft met zijn korte stappekens naar de witte voordeur en belt. Dan hoest hij eens, zet zijn hoogen hoed recht, titst de witte bloem weg van een vlinder die tegen zijn bruine mouw is gevlogen, en zet zich in postuur, den buik gewichtig met de horlogeketting vooruit, en den diklippigen wijnproefmond gesloten. Hij heeft een blauw-geschoren zak-kakig gezicht, en een havikneus edel van lijn.

Sophie komt open doen.

En vol, warm-brommend, vertrouwelijk zegt Van Mol: ‘Dag Sophie! Is mijnheer Pastoor niet 't huis, ik zou hem eens geren spreken, nog heden in zijn huis. En hoe is 't met 't Heilig Graf?’ zoo pleegt Van Mol de wijnkelder te betittelen.

‘Komt binnen, menheer Van Mol! Dat is juist goed dat ge komt, want onze menheer is vandaag triestig lijk ne goede Vrijdag. En met u komt hij altijd op zijnen positieven, als er maar over wijn verteld wordt! Ge kent hem toch wel.... maar 'k moet u zeggen, dat hij in den laatsten tijd er om zoo te zeggen niet

[pagina 67]
[p. 67]

meer heeft naar omgezien. Hij........’

‘Toch niet ziek? Geen doode in de familie?’ klinkt het gemaakt ingenomen. En Van Mol's dikke, zware wenkbrauwen zetten zich in punt omhoog, zijn grijze oogen worden grooter en de vleugels van zijn neus gaan open.

‘Ik weet niet,’ fluistert Sophie geheimzinnig, een oog sluitend, ‘maar er is iets niet in den haak, een vrijagie van 't nichtje, maar ze zeggen mij niets.’

Van Mol voelt zich wat verlicht, 't ligt dus niet aan de wijn. ‘Goed Sophie. Ik laat mij met familiezaken niet in! Ge kent mij toch wel hé. Ik kom maar voor commercie. Hier zie,’ hij geeft haar een frank, ‘en roep nu maar onzen goeden menheer Pastoor.’

‘Ik zal uwen hoed maar aan den kapstok hangen, want als gijlie samen zijt wordt het altijd avond eer ge weg gaat.’

Sophie hangt den blinkenden, zijden hoed voorzichtig aan den kapstok, en laat Van Mol in de kamer. Hij wandelt daar met de handen op den rug, familiair overendweer, ziet eens onderzoekend als een kenner naar de schilderijen; schokschoudert bij het zien der bruiloft van Canaän, en zegt misprijzend: ‘In dien tijd waren er nog geen Brusselsche potten, want Brussel bestond nog niet.’

De pastoor komt stil binnen. Van Mol loopt uitbundig naar hem toe, en prangt de slappe hand van den pastoor in zijn twee vette pollekens.

[pagina 68]
[p. 68]

‘Ah! menheer Pastoor. Hoe gaat het? Goed? Ge ziet er uit lijk een haasje in het veld, zoo fleurig!’

‘Zet u Van Mol,’ noodigt de pastoor kalm uit.

Van Mol zet zich in den grooten leunstoel, slaat de beenen overeen, neemt een cigaar en biedt er den pastoor ook een aan. Afwezig neemt de pastoor ze en legt ze neer.

Mijnheer Van Mol paft zich in blauwen smoor, riekt aan zijn cigaar, en dan beziet hij ineens den stillen pastoor, onderzoekend, trekt zijn kin in, en staat op. ‘Toch niet ziek zeker?’ vraagt hij met gemaakte ingenomenheid.

‘Als 't dat maar was, Van Mol....’

‘Een familielid gestorven?’ Van Mol schijnt meer belangstelling voor den pastoor te hebben dan een moeder voor haar kind.

‘Neen Van Mol.... zet u.... een nietig geval.... maar ge weet ik blaas de dingen met mijn verbeelding op. Zet u Van Mol.’

Beiden zitten weer. ‘Och ja,’ lacht Van Mol filozofisch, ‘iedereen wordt al eens beregend. Ne mensch is lijk ne visch, we moeten zwemmen, zwemmen of verdrinken, want als een visch, niet eeuwig met zijn vlimmekens beweegt dan verdrinkt hij ook.’

De pastoor probeert te lachen, maar het gaat niet.

‘Maar kom!’ gaat Van Mol voort. ‘Alle zorgen op zij! Van Mol is hier, dan wordt er hier van geen verdriet gesproken, maar over het

[pagina 69]
[p. 69]

edel druivensap, den koning van het fruit, de glorie der vloeiende dingen! Ah! Ah! ik heb hier een paar staaltjes bij, en een catalogusken dat met goud zou moeten gedrukt worden! Lees dat eens, en ik raad u aan, koop nu! nu koopen! Want met al die dondervlagen is de jonge druif in Frankrijk naar de knoppen! en 't zal stukken van menschen kosten!’ Ondertusschen ontkurkt hij een klein, zwart fleschken. ‘Geef mij een glas, menheer Pastoor, en proef dees, die wijn is van verleden oogst, en proef al eens wat edel karakter hij heeft, wat zal dit dan na twee jaar liggens zijn? 't Is een creem! om een woord van u te gebruiken, een apostel van wijn! Nectar!’ en hij titst met duim en wijsvinger aan den mond.

‘'k Wil het allemaal wel gelooven,’ zegt de pastoor mat, ‘maar ik zal nu nog geen wijn moeten hebben, Van Mol!’

Van Mol springt als gestoken op, rekt zich, rekt zijn kort lijveken uit. ‘Nu geen wijn? Gij, nu geen wijn? Ik kan mijn ooren niet gelooven. Dat hebt ge mij nog nooit gezegd! Of is dat voor te lachen? Dat is den eersten keer van mijne wijnloopbaan dat ik dat van u te hooren krijg.... En g'hebt die schitterende catalogus nog niet gelezen!’ al sprekende wordt hij meer en meer verwonderd. ‘Menheer Pastoor.... dan zijt ge ziek.... dan zijt ge.... Dat is nu dertig jaar dat ik hier lever, dat ge mijn wijn met lof hebt bekroond.... Of is hij soms tegengevallen, de bloem der wijnen? Of is er per abuis een

[pagina 70]
[p. 70]

verkeerd vaatje ingesukkeld? 'k Wil er twee goede voor geven? Neen? Dan is er iets anders gebeurd, dan is er....’

Van Mol draait, loopt overendweer, zwaait met zijn armen, en ziet smeekend als een verloren man naar den pastoor.

‘Och Van Mol, beste vriend, neem het zoo erg niet op. Uwe wijn is te vereeren.... maar nu staat er mijn kop niet naar.... misschien in October met de nieuwe oogst....’

‘Maar dat is nog nooit gebeurd,’ begint Van Mol opnieuw. ‘De dondervlagen in 't Zuiden, en hem nu koopen! dat is de kunst!.... En zeker zoudt ge koopen, daar hebt ge te veel vernuft en kennis voor om het niet te doen.... maar er is hier kwaad van mij gezegd,.... kwaad, laster, slangentongen!’

‘Denk er niet aan, Van Mol! Er is geen enkel flesch in de kelder of ze komt van u, en er zal er ook geen andere dan van u inkomen,’ zegt de pastoor beslist. ‘Ik kan er mij nu in heelen tijd niet mee bezig houden.... Er is.... och kom.... In October komt ge terug, en misschien bestel ik u dan wel voor twee kelders. Maar nu niet beste vriend Van Mol, en dring nu niet aan als 't u blieft, ge weet dat ik uw vriend ben.’

Van Mol slikt zijn opgewondenheid in, stopt het fleschken terug, en zegt dan weer op zijn vertrouwelijke wijze, heel politiek: ‘Ik waardeer uwe inzichten, menheer Pastoor. Het is misschien wel eens noodig eens op te houden in de dingen

[pagina 71]
[p. 71]

die men beoefent. De boog mag niet altijd gespannen staan, noch bij een schilder of dichter, noch bij een wijnverzamelaar. Er moet eens een leemte komen, om nadien weer met nieuwen ijver te beginnen. Ik heb ondervinding, ziet ge. Dus tot in October, want alhoewel de jonge druif in Frankrijk mislukt, zal mijn oudgekend huis er alles op zetten om zijne achtbare kliënten te voldoen met goede waar en billijke prijzen. Dus tot in October!’

En als Van Mol buiten is, kletst hij woedend zijn slecht-brandende sigaar tegen den grond en grolt purper: ‘Er is kwaad van mij gezegd, kwaad! maar ik zal weten wie het is!’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken