Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De pastoor uit de bloeyenden wijngaerdt (ca. 1930-1940)

Informatie terzijde

Titelpagina van De pastoor uit de bloeyenden wijngaerdt
Afbeelding van De pastoor uit de bloeyenden wijngaerdtToon afbeelding van titelpagina van De pastoor uit de bloeyenden wijngaerdt

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.42 MB)

Scans (7.86 MB)

ebook (3.78 MB)

XML (0.23 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De pastoor uit de bloeyenden wijngaerdt

(ca. 1930-1940)–Felix Timmermans–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 159]
[p. 159]

XXVI.

Het is twee dagen later, dondertorens verrijzen wit achter den molen en ze hoort de bediening weg gaan in de schemering. Ze weet dat er nu menschen in het deurgat komen knielen, en voor haar bidden.

De hooge aanwezigheid van God in haar spreidt plots zon en warme kleur over heel haar verleden: Over de groote stadspleinen waar zij speelde; langsheen de witte schoolmuren en over de herdersdoozen; over het wit kleed harer eerste communie, en de eerste boeken waarin van liefde wordt gesproken.

En als gouden vijvers onder een Paaschdag liggen de liefdedagen met Isidoor te blinken.

Over alle uren schuift zon, over de zoete, bedeesde en toch jagende neigingen, als de liefde nog geen liefde is; als er nog geen woord gesproken, ieder in zijn hart en in elks oog het nieuwe leven raadt; in het orgelmuziek en in de brandende kerkramen in de kerk over haar deur; goudene druiven de brieven en de zoenen. Zon valt zelfs in de kamers waar het donker en triestig was, over de bekentenis aan haar vader, het afscheid van Isidoor, de groote zielenood in de Vijf Wondekens. Haar leven is een gouden muziek geweest, beluisterd in 't murmelend

[pagina 160]
[p. 160]

licht van d'aanwezigheid Gods in haar. Ze leeft voor de helft al in den hemel.

En ze zou willen de handjes vouwen van dankbaarheid.... maar de vingeren blijven staan. Ze durft niet, één draad is nog niet doorgeknipt, als Isidoor niet komt, zal weer alles donker worden. En ze wacht.

Hem nog ééns te zien, en zich spiegelen, heel kleintjes in zijn donkere oogen.

En zijn handen voelen, die haar gestreeld hebben; zijn lippen zien blinken en trillen, die haren mond gezoend hebben.

Hem nog een keer zien, dien ze zoo danig lief heeft gehad dat z'er heur leven heeft voor vermorzeld als goed brood, en dan los van de aarde lijk een geurig bloemenbladje naar den hemel te waaien.

‘God, mag het? God, mag het?’ bidt ze bij elken ronde harer gedachten.

Alle uren kan hij gaan komen; want ze weet als Isidoor den brief ontvangt, staat hij op, en zal hij niet wachten, desnoods te voet door hitte of door nacht, naar de heuvelen te komen.

‘Zou hij den brief al ontvangen hebben?’ wil ze vragen aan Heer-oom, die nevens haar gezeten, de nachtwake zal houden; doch zij ziet zijne lippen in den schemer verroeren en zij eerbiedigt zijn gebed.

God weet komt hij nu niet van op een heel verren weg naar haar toe, verloren tusschen koren en avondeenzaamheid. 't Is of ze hem ziet naderen, een heele kleine stip in d'oneindig-

[pagina 161]
[p. 161]

heid, en 't is of hij niet vooruit komt; zijn beenen gaan, gaan, maar de verte is te groot, en hij is te klein om er in vooruit te komen. Ach, als hij maar op tijd komt, want de engelen heffen meer en meer het hoofd op naar de deur, en hunne plooien verroeren.

‘Hoe laat is het?’ zou ze telkens willen vragen, maar ze durft Heer-oom niet storen.

Als de trap kraakt luistert ze, en houdt den asem in.

Als de torenklok haar schaarsche uurslagen over het vredig dorp laat klinken, peinst ze: ‘Al een uur minder te wachten.’

Maar de uren zijn zoo traag, zoo lui; en de nu en dan kleine slaappoozekens, die lang toonen, een vijf minuten oogensluiten, doet den tijd nog trager schijnen. Het wordt avond, en ze ziet bij de opkomende maan de dondertorens van daarstraks, nog altijd even roerloos achter de heuvelen staan.

De drie vensters staan wagenwijd open. Een laffe broeiwarmte weegt in de kamer. Zwoel en tergend muggengegons wiegt in den klaren maneschijn.

De nacht duurt lang.

Eindelijk ziet ze de molen licht worden in het versche morgenkrieken. De wolken staan er nog, purper, loodgrijs met vuilgele koppen. Er is iets angstigs donker in de verte; er is geen nevel - alles staat lauw en droog, mat en moe.

En als de angelus luidt begint het ineens

[pagina 162]
[p. 162]

malzig te regenen met bruisend, frisch geluid; er slingeren eenige roode bliksems achter den molen, de donderhamer rammelt aan de lucht, de heuvelen verechoën den rommelenden bolder en d'aarde smoort onder een smakkenden regen. Geen ander geluid dan regen, met nu en dan een donder, mat van geluid door de dikte van den regen.

De angst blijft hangen.

Tot opeens de snijdende klaarte van een fellen bliksem de wolken doorspiest; en 't weer slaat om, als heeft het van zich-zelf verschoten.

Een mollige wind, koel als een peer, verroert de lekkende boomen, en trekt de wolken lichter open. De regen verdunt tot fijne zilveren koordekens. Er is iets als een milde verlossing in de lucht te rieken en te voelen.

De wind wroet een gat in de wolken, en als een knal van licht, valt er een zonnekolom op een groen veld, dat plots als een stuk kerkraam opsmaragdt. En ginder een goudprocessie wandelend over het koren, en dan een enorme regenboog boven den molen.

Leontientje heeft het allemaal gezien met kinderlijke belangstelling. Ze snuift den regengeur op, die door het venster naar binnen drijft; de klimrozen buiten op den muur rond het venster, rieken zoet en vochtig, en 't land ligt glanzend, zonnig en als nieuw gemaakt. De vogelen zingen kloek, en 't spietje vijverzilver weerspiegelt vinnig het turkooisen blauw van den hemel.

[pagina 163]
[p. 163]

Sophie brengt een andere roos, 't zal wel de laatste zijn, en 't is een roode.

‘Het is nu een schoone dag om te sterven, Heer-oom,’ zegt ze vol verlangen.

De witte molen begint te draaien.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken