Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Pijp en toebak (1933)

Informatie terzijde

Titelpagina van Pijp en toebak
Afbeelding van Pijp en toebakToon afbeelding van titelpagina van Pijp en toebak

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.80 MB)

Scans (10.78 MB)

ebook (4.28 MB)

XML (0.18 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Pijp en toebak

(1933)–Felix Timmermans–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 59]
[p. 59]

In 't Kruis, café chantant

Aan den hoogen gevel van de herberg ‘In 't Kruis, café chantant’ hangt er een grooten Kruislievenheer. Hij is dik gespierd, en bleek, met duizend bruine druppels bloed. Van in d'herberg klinkt

illustratie

zatte praat, gezang en gevloek, en plots begint er een tiengeltangelorgel brutaal te spelen. Er wordt gedanst, en ook vóór de deur komen straat-
[pagina 60]
[p. 60]

jong dansen. Jefke Jezus waggelt de herberg uit en ziet met lamme oogen naar Jezus boven hem. Hij neemt zijnen hoed af en gromt vereerend: ‘Ons Heer!’ Hij zet zijn beenen uiteen om niet te vallen, frutselt in zijn vestzakken, en haalt er drie centen uit, die hij in 't slippeken van den ijzeren offerblok steekt. ‘Dat is voor U’, hikt hij. ‘De prijs van een borrel. Ik mis mijn laatste borrel voor U... G'hebt Gij ook veel dorst geleden... misschien nog... Dag ons Heer!’

Hij groet het kruis, en waggelt verder, naar zijnen kruip-in, in 't Zwaddershof. Hij laat zich gekleed op zijn voddenbed vallen, en hij begint een weesgegroet te lezen ‘voor mijn ongekende moeder, die mij in de sneeuw onder het kruis heeft te vinden gelegd.’ Hij geraakt maar tot aan ‘bid voor ons’ en valt dan in slaap.

Meer dan vijftig jaar geleden in dat schrikkelijk hongerjaar met zijnen strengen winter, lag er rond Kerstmis veel sneeuw. En 't was in een van die klare maannachten dat Soo Plus en De Mol, arm aan arm, danig bedronken naar huis zwijmelden.

't Waren buildragers en scheepslossers van beroep, gekend voor hun sterkte en gevreesd voor hun vuisten. Al was de Mol enorm als een beer en twee koppen grooter dan Soo, Soo kon even gemakkelijk als den andere met twee zakken terwe op den rug over de scheepsplank loopen.

't Waren dikke vrienden die samen nog gelot hadden, en die zich voor malkander zouden laten doodslaan. Als ze nuchter waren zoudt ge dat niet gezegd hebben, dan was 't een vloek van hier en van

[pagina 61]
[p. 61]

ginder. Maar als ze te veel in hadden konden ze over hun vriendschap niet zwijgen. G'hadt ze moeten hooren. Soo: ‘Mol gij zijt een stuk van mijn hart, en wie u raakt, raakt mij!’ en Soo streek uitdagend over zijn gelen knevel.

En de Mol: ‘En wie er in mijn presentie, één scheef woord van u durft titsen, Soo, die stamp ik met mijnen kop op zijnen buik dat de darmen uit zijn ooren zullen spuiten.’

‘Voor u spring ik in 't water’ zei Soo.

De Mol kreeg de tranen in zijn oogen en riep, swenst hij Soo tegen zijn pilarenlijf drukte:

‘Daar ben ik zoo gelukkig mee, dat ik voor u, als 't ijs gesmolten is, en de schippekes weer varen, voor u een souper geef van konijn.’

‘En ik eenen voor u van schellevisch!’ riep Soo. Ze kwamen onder den Kruislievenheer die scherp door de maneschijn wierd verlicht. Ah, hoe spijtig, dat z'in 't Kruis niet meer op waren! Daar hadden ze zoo een kloeke genever, eenen met een groen schijntje in! Ze hielden malkander vast en zagen spijtig naar de donkere ruiten.

- Dat is niets, zei Soo. W'hebben toch geen centen niet meer. We gaan naar huis. Ik doe u tot aan uw deur.

- En ik dan tot aan uw deur! riep de Mol.

- En dan ga ik weer mee naar u!

- En ik weer terug naar u!

Dat bleef zoo een tijd duren, en dat kon nog lang geduurd hebben. Maar ze hoorden aan hun voeten kerste-kindergekreun.

- Daar! zei de Mol heesch en gezind. Tegen den

[pagina 62]
[p. 62]

muur, daar onder den Kruislievenheer, lag in een geruite sjaal gerold, een kind te schreeuwen.

- Wat voor ne flauwe heeft dat gelapt! zei Soo, Mol laat mij eens los. Soo bukte zich voorzichtig.

- 't Is serieus een kind! zei hij, en hij kraakte drie vloeken aaneen om het zeker waar te maken.

- Kust nu mijn voeten, zei de Mol, ook niet zonder vloeken.

Ze wierden er half nuchter van.

- Soo, raap het op, zei de Mol op een bevelende manier.

Soo raapte het op, en wou het aan de Mol geven. Maar de Mol weerde af:

- Weg! zulle! zei hij. Geen vieze kuren. 't Moest lange Wapper eens zijn!

- Hoe lange Wapper?

- Wel ja, lange Wapper, die zijn eigen klein maakt om ons te foppen.

- Zeever in pakskes, zei Soo. 't Is een kind, zie. Hij deed de sjaal wat opzij, en ze zagen een leelijk, schreeuwend gezichtje.

- Een vuil affaire, zei de Mol, leg het terug Soo, en laat ons rap naar huis gaan. W'hebben met ons eigen jong al genoeg.

Soo bezag de Mol. Soo kon zijn eigen niet gelooven: die groote, baldadige Mol, die er tien ineens kon vloeren, ineens bang van een schreeuwend kerstekind.

- Allee toe Mol, speelt de flauwe niet. Dat kind is van armoe verloren gelegd, het heeft honger. Laat het ons mee naar huis nemen.

[pagina 63]
[p. 63]

- W'hebben geen melk, zei de Mol, neemt gij het maar mee, als ge zoo zot wilt zijn.

- Ik ben niet zot, maar ge kunt toch zoo 'n schaapke niet van honger en kou laten sterven? En morgen draag ik het naar de politie.

- Doet er mee wat ge wilt Soo. Gij hebt het vast. Ik ga naar huis. Of weet ge wat Soo. Klop den baas uit het Kruis op, 't is aan zijn deur gevonden. En die hebben van alles om het kind gerust te stellen, melk, suiker, bed en stoof.

- Ge hebt gelijk, zei Soo, en hij was van zin op de deur te stampen, maar hij bleef ineens de Mol lachend bezien.

- Wat krijgt ge? vroeg de Mol.

- Mol! riep Soo, geld! Ik geloof dat ik een beurs met geld voel steken!... ja! geld... en veel!

- Geef dat kind hier! vloekte de Mol.

Soo bezag hem achterdochtig.

- Geef dat kind! en rap!

Soo doorzag de bedoeling van de Mol. Soo ging sluw tegen den muur staan. - Ei, zei hij, nu ineens wilt g' het kind, nu ge van geld hoort. Dat haalt ge niet levend uit mijn handen, Mol.

- 't Is van mij, zei de Mol, ik heb het eerst gezien!

- Ik heb het opgeraapt!

- Omdat ge moest van mij!

- Gij hebt het niet gewild. Ik heb seffens gezegd het mee te nemen.

- Omdat g'het geld al voelde!

- Waarom zou ik dan op de deur hebben willen stampen?

[pagina 64]
[p. 64]

- Comedie! riep de Mol, genoeg! geven, rap of dood.

- Maar dan gij ook!

En ieder zette zich in houding. Voor den eersten keer van hun leven gingen die twee gezworen kameraden tegen elkander vechten.

De Mol deed zijn frak uit, maakte zich klein; zijn kikvorschoogen wierden kleine spleetjes. Soo kende dat.

De Mol zou zijnen gekenden sprong doen, met den kop op den buik van zijnen tegenstander, om de darmen uit het lijf te doen spatten. Soo hief zijn rechtervoet op, om hem op het gezicht van de Mol te ploffen. Maar toen de Mol dan sprong, veranderde Soo ineens van gedacht, sprong op zij, en de Mol knotste met zijnen kop tegen den muur en bleef in gehuil en in zijn bloed liggen spartelen. En Soo de donkere straatjes in.

Het venster nevens den Kruislievenheer wierd opengetrokken: - Wat is dat daaronder? vroeg den baas Cyriel.

- Ik ben het, de Mol! Soo vermoordt mij.

- Daarom kunt ge wel een beetje minder lawijd maken, hé Mol!

- Ik vond een kind, met een beurs geld!... Hij pakte het af. Gij zijt mijn getuige. Ga mee naar den komissaris!

- Verrekt, zei den baas, die reden genoeg had om zoo weinig mogelijk onder d'oogen van den kommissaris te komen, en hij sloeg het venster terug toe...

 

* * *

[pagina 65]
[p. 65]

Het kind dat ze Emmanuël van der Kruisen noemden, groeide mee op in 't slordig werkmansgezin van Soo Plus. De driehonderd franken waren rap geblazen aan schoenen, en wollen sjaal voor de vrouw, een costuum voor Soo Plus en aan eten. De eerste dagen kwam er iedere noen vleesch en bier op tafel. Na een goede drie weken schoot er van de driehonderd franken niets meer over voor Manuëlleken. Maar ze hielden zooveel van het kind als van hun eigen kinderen. Het kreeg lijk de anderen, op tijd zijn hebbing en zijn kletsen. Geen verschil van behandeling. Maar heel gauw zaagt ge dat het van een ander soort was. Manuëlleke was veel stiller, zoo wild en zoo grof niet als d'ander, die als iets van 't bezinksel van genever in zich droegen. En Manuëlleken was vroom van aard. Hij kende rap zijn catechismus, zat heel stil in de mis, en ging soms vanzelf in de week de kerk al eens in. Hij was er fier over dat hij onder den Lievenheer gevonden was, en nogal met Kerstmis!

Nu zou hij later zeker in den Hemel komen, en elkenkeer hij het kruis passeerde deed hij eerbiedig zijn klaksken af. In een deftig huishouden zou daar misschien een pastoor uit gegroeid zijn. De brutale omgeving rolde hem met de anderen een donker leven in, maar den eerbied voor die Kruislievenheer ging uit hem niet weg. Zelfs als hij soldaat was, sloeg hij er voor aan, tegen zijn kepi met hanepluimen op. Hij trouwde, had veel kinderen en nog meer tegenslag, ziekten en ellende. Hij begon er op te drinken ‘om dien knagenden worm hierbinnen te versmachten.’

[pagina 66]
[p. 66]

En als hij dan zat was bofte hij, dat hij een rijke menschenkind was, dat hij zijn moeder kende, maar dat hij het geheim moest houden, en hij sloeg er een klad soldatenfransch tusschen, om zich weerdiger te maken. En viel het dan voor dat hij in 't Kruis kwam of er voorbij ging, dan offerde hij altijd een van zijn borrels aan den Kruislievenheer. Zijn vrouw stierf, de kinderen trokken er uit, en de minste tegenslag, en hij kende bijna niets anders, was een reden om die worm te versmachten. De drank wierd zijn leven. 't Wierd een openbare zatlap, die met pakskes dragen, strooibriefjes rondbrengen, aan zijnen kost, zijn huishuur en zijn genever kwam. Een vod van een mensch.

Toen kwam die vreeselijke ziekte: de keelzweer, die zooveel menschen onder d'aarde stopte. Die ziekte kwam zoo ineens, die stak de keel in brand, 't was om de muren op te loopen van de pijn, en daar was geen kruid voor gewassen. Op een nacht sloeg zij bij Manuëlleken ook in de keel. In zijn hemd liep hij al huilend de straat op. ‘Ik heb het! Ik heb het!...’

Ze vonden hem 's morgens krinselend onder den Kruislievenheer. Ze droegen hem met de zwarte wieg naar 't gasthuis.

 

* * *

 

Swenst hij daar lag, met den dood op het lijf, bleef er een glimlach op zijn bevenden mond.

De oude pastoor die hem al eens was komen troosten met schoone spreuken, had ook gezegd: ‘Troost u vriend. De Weg naar den Hemel loopt voorbij

[pagina 67]
[p. 67]

het Kruis.’ Manuëlleken nam dat letterlijk op. Want de weg naar het kerkhof ging ook voorbij ‘Het Kruis’, de ‘café chantant’. En 's nachts zou hij van uit den grond als een witte gedaante naar omhoog stijgen. Daarom glimlachte hij. En toen hij sterven ging, nam hij al zijn krachten bijeen om aan den pastoor te vragen: ‘Ik ben onder het Kruis gevonden... de weg loopt langs daar... laat mijn kist daar een half minuutje stil staan? Een half, klein minuutje?...’

 

* * *

 

Maar toen ze twee dagen daarna met den zwarten wagen daar voorbij moesten, was de straat opengebroken voor het gerij.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken