Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Pijp en toebak (1933)

Informatie terzijde

Titelpagina van Pijp en toebak
Afbeelding van Pijp en toebakToon afbeelding van titelpagina van Pijp en toebak

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.80 MB)

Scans (10.78 MB)

ebook (4.28 MB)

XML (0.18 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Pijp en toebak

(1933)–Felix Timmermans–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 107]
[p. 107]

De dinsdagsche heilige



illustratie

Wie is de grootste Heilige? Ssst. We mogen het niet zeggen. Omdat, wij het niet weten. God alleen weet het. De onderpastoor van 't Begijnhof zei me eens: Heilig zijn is gevuld zijn van God. En of een koffiekan tot aan den rand gevuld is, een vat tot aan den rand - zij zijn alevel vol. Zij kunnen niet voller dan ze groot zijn.

We kunnen alleen zeggen: Die of die Heilige trekt mij het meest aan. Voor mij St. Franciscus, de H. Elisabeth en dan Sint Antonius zonder varken, zooals ze hier zeggen. Die Sint Antonius vind ik de curieuste onder alle heiligen. Zoo is er geen een meer. Geen die zoo hard werkt, zijn eigen zoo fel met ons bezighoudt. En die wij ook niet sparen, altijd aan zijn slip trekken.

[pagina 108]
[p. 108]

Het is den duivel-doet-al. Onze knecht, onze meid. 't Is alsof O.L. Heer aan een reeks heiligen zei: ‘Waak van uit den Hemel voor het zielenheil der menschen, geef hun een hand als het donker wordt rond hen en in hen, breng ze naar Mijn licht, onderstut en steun hen als ze inzakken van 't berouw. Ik wacht hen achter de deur.’ Dat zijn de heiligen die wij vereeren en aanroepen als het hart bloedt, als de ziel gepletterd wordt door verdriet en vertwijfeling. Dan steken wij ons handen naar hen uit.

 

Maar de menschen gaan niet alleen met een ziel door 't leven. Ze hebben ook kleederen aan, broek, kousen, hoed, die ze uit levenslust versierd hebben met knoppekes, linten, strikken, franjes, juweelen. Z'hebben een paraplu bij om die kleeren te beschermen, z'hebben geld bij, een treinkaartje, z'hebben alles bij wat ze noodig hebben. Daarbij wonen ze dan nog in huizen die ze dan weer, ieder naar zijn vermogen of lust, gepaleerd hebben en voorzien met hetgene ze gelukkig probeeren te zijn. Dat heeft met de ziel niets te maken, zult ge zeggen. Maar de meeste menschen struikelen over hun kleeren en breken, in 't vallen, hun ziel.

 

Chesterton zegt ievers: ‘de wereld krijgt ons meestal te pakken bij de franjen van ons kleed, de futiele uiterlijkheden van het leven’. En 't is alsof O.L. Heer dat ingezien heeft en gemeend: Ik moet er ook eenen aanstellen die over de kleine dingen van de menschen waakt. Hij koos en wij kiezen Sint Antonius, den minderbroeder, den blin-

[pagina 109]
[p. 109]

kenden Franciscaan, van wie Franciscus in vereering zei: Broeder Antonius, mijn Bisschop.

 

Sint Antonius, die zelf niets bezat, arm als een pier, geen schoenen aan zijn voeten, met niets dan een pij en een koord aan, de bedelaar op zoek om den marteldood te sterven. Die Heilige aanroepen wij om op de sleutels en het nummer van onzen brandkoffer te passen. Hij was daarbij een schittering van verstand, een ontzaggelijke macht van licht. Die Heilige, die sublieme, die ster, dit zonnevurig hart roepen wij om onzen zakdoek te zoeken, als wij die verloren hebben. En hij vindt hem. Ik vind het geweldig. Ik weet niet over wat het meest verbaasd te zijn, over onzen durf, of over zijn heerlijke nederigheid. Hij staat te wachten naar onze vragen, als een bedelaar naar een aalmoes. Vraag hem verloren zielen te zoeken. Hij vindt ze. Natuurlijk dat hij dit het liefste doet. Hij heeft in zijn leven niets anders gedaan. Hij heeft er de pak van weg. Maar toch geven wij hem daarmee niet het meeste werk. Hij heeft maar werk met onze futiliteiten, onze franjen, strikken en linten. Maar dit is ook een weg, alhoewel een omweg, om zielen te winnen. Hij is onze nachtwaker geworden, onze defectief, onze speurder, ons bureel van gevonden voorwerpen, onze reclaam-maker, onze wisselagent, onze apotheker. Sint Antonius kan met al de grillen van ons kleine menschen om. Hij vraagt niet beter dan veel voor ons te mogen doen, al waren het de minste dingen.

 

Zijn beeldeken staat op de schouwen, 't staat in

[pagina 110]
[p. 110]

de winkels bij de kruideniers, bij de beenhouwers. Hij waakt over het vleesch, de siroop, de koffie. Hij heeft handen tot aan zijn ellebogen. Hij is onze meid, onze boodschapper. Hij draagt mee de korf als ge naar de markt om selder gaat, of naar de vischmarkt om visch. - Pas eens op mijnen velo; terwijl gaat gij een pint drinken. Hij past op uwen velo.

Wij gebruiken dien Heilige, wij misbruiken hem. Maar hij glimlacht altijd even goedig. Hij voelt zich niet misbruikt. Ge kunt hem niet kwaad krijgen. Van zoo gauw ge zijnen naam lispelt, van zoo gauw gij aan hem denkt, is hij voor u al bezig. Een elektrieke kracht op zijn Hemelsch. Hij werkt altijd, 't is eender hoe of waarom g'er aan titst. Daardoor zijn we zoo gemeenzaam geworden. We behandelen hem soms als een kind, als een leerjongen. 't Geeft er niets om. Hij werkt. Hij weet waarom.

Ik ken er, die als hij niet rap helpt, zijn beeldje zwart maken of in 't koolkot zetten, of hem omdraaien, hem straffen als een kind.

Een meid bij ons zocht al lang naar een verloren liefdebriefke. Ze had al zooveel paternosters ten beste gegeven. Ten leste razend, sloeg ze zijn beeld van 't schouwberd, het brak in stukken op de kachel kapot. Daar lag het briefken te midden de stukken. Z' had het in het beeld gestoken. Hij neemt affronten voor komplimenten. Hij gaat met al onze grillen en tekorten om, lijk een moeder met haar kinderen. Of gij rijk zijt, arm, geloovig of ongeloovig, noem zijn naam en hij werkt. Ik ken

[pagina 111]
[p. 111]

er die nooit naar kerk of kluis gaan, voor alle religie onverschillig zijn, of er mee spotten, maar Dinsdag zitten zij in Sint Antoniusmis; of thuis, in 't geniept, opdat de geburen het niet zouden weten, brandt een keersken voor zijn beeldje. Ik ken er die zondige zaken doen, maar z' aanroepen Sint Antonius. Fetichisme? Voor buitenstaanders ziet er dat zoo uit. Het is geloof, het is vertrouwen; er schuift een klein geestelijk plaatsken open. Dus er is toch iets meer dan stof, voelen zij. De eerste geestelijke prik is gegeven, en pijnloos brandt hij in de ziel zijn plaats grooter voort. Neen, ze gelooven aan niets wat de pastoors zeggen, ze gelooven alleen aan Sint Antonius. Er is geen God, maar er is toch een Sint Antonius. Maar die leegte rond hem kan ook niet blijven duren. Er is toch nog iets anders dan de mensch en Sint Antonius alleen? Z' aanroepen hem voor de materieelste en belachelijkste dingen en grillen. En zonder z' het weten, treden ze op den dorpel van 't geloof. En 't is zoo dat er op nen schoonen dag de ziel vol bloemen is gegroeid en er klare horizonnen te zien zijn die op den Hemel uitgaan. Ik ken er zoovelen die alzoo tot een dieper leven zijn gekomen. Ze aanroepen hem om de franjen van hun kleed, en hij trekt hen met de franjen het geestelijk leven binnen. Dat is ten slotte het werk van Sint Antonius. Zooals een bloem door regen en zon gedwongen wordt te groeien, zoo kan de mensch er ook niet tegen als hij langs den geest, geloof of gebed, iets verkrijgt. Hij groeit ook. Dat is de wet van krijgen en geven. Een wisselwerking.

[pagina 112]
[p. 112]

Als de visschen tot wie hij spreekt hem verstonden, als bij toover uit hunne eeuwige, domme stomheid ontzwachteld, waarom zouden onze zielen die soms ook zoo diep en stom achter de wereldlijke dingen in 't donker verborgen blijven, hem niet verstaan als hij ons helpt? Zijn hulp is zijn spraak. En als we door zijn toedoen onzen paraplu teruggevonden hebben, dan zegt de ziel vanzelf dank, en de rest gebeurt in de stilte en den donkeren.

Sint Antonius heeft 700 jaar de zielen met heelder wagens het Licht ingereden. En nog. Gegroet en vereerd, o hemelsche werkbij! Sint Antonius, Gij die de lantaren zijt, die ons den verloren postzegel, de stopnaald en den Zondagcent der kinderen doet terugvinden, en de Lantaren die de verloren zielen vindt! Gegroet!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken