Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Pijp en toebak (1933)

Informatie terzijde

Titelpagina van Pijp en toebak
Afbeelding van Pijp en toebakToon afbeelding van titelpagina van Pijp en toebak

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.80 MB)

Scans (10.78 MB)

ebook (4.28 MB)

XML (0.18 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Pijp en toebak

(1933)–Felix Timmermans–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 113]
[p. 113]

Het geheim

Marjanneke lag op sterven. De weinige familie, drie nichten - gezusters, - en een ouden onkel stonden er bij, en probeerden triestig te zijn. Het gasthuisnonneke hield de brandende, gewijde kaars in de hand en las de gebeden der stervenden. De andere zieken der zaal zagen van uit hun bed Marjannekes dood en fluisterden er over tot elkander.

Ze lag in 't witte beddegoed, grauw, met groote blauwe oogschelen, die niet heelemaal toevielen en een spleetje wit van heur droge oogen lieten zien.

En wat was het toch? Zie hare witte lippen aanhoudend verroeren. Ze wou nog iets zeggen en 't ging niet. Er was een wanhoop, een smeeken in dit verroeren van die lippen; 't waren als handen die iets redden wouën, maar één woord kwam er niet uit.

De familie luisterde naar die bewegende, zwijgende lippen, en vergat te bidden. Voor de drie gezusters, die altijd eender gekleed waren, en steeds hetzelfde dachten, droegen die lippen een geheim. Het geheim van een pot met geld. De stervende wou hun nu zeggen waar die pot ergens stak. Maar

[pagina 114]
[p. 114]

de nonkel dacht niets, die stond daar maar omdat hij ook geroepen was. Hij hoorde niet. En elken keer als hij die lippen verroeren zag vroeg hij aan een der nichten: ‘Wa zee ze?’

De nicht zei hem dan in 't oor: ‘Niks.’ Maar dat hoorde hij ook niet. Hij deed of hij verstond, knikte glimlachend, en zei tevreden: ‘Tiens, Tiens’, om nen oogenblik daarna, bij 't zien van die verroerende lippen weer te vragen: ‘Wa zee ze?’

De nichten fluisterden hun gedacht tegen elkaar. Toen ze een uur daarvoren naar hun stervende nicht wierden geroepen, zouden z'er nooit kunnen aan denken hebben.

Want Marjanneke was een gering burgersmenschken geweest, naaister van beroep, die weinig at en altijd slappe koffie dronk omwille van heur koppige maag. Maar nu wenschten de nichten ineens dat dit mager leven uit gierigheid zou geweest zijn, en Marjanneke daardoor een pot met goud had achtergelaten. Waarom zouden die lippen anders zoo wanhopig verroeren?

De oudste der drie nichten, lijk de andere met een perelenmanteltje om en een bussel hanenpluimen op den hoed, verstoutte zich van met heur oor boven die lippen te gaan liggen, en zoo het geheim uit de stilte op te vangen.

- ‘Zeg het maar, Marjanneke...’ zei de nicht, ‘zeg het maar.’

Marjanneke probeerde een oog open te doen, 't ging niet, en een traan rees stillekens over hare ingevallen, verrimpelde slapen. Och, had die nicht maar gedurfd zelf naar die pot te vragen. De be-

[pagina 115]
[p. 115]

geerte was er wel, maar ze dierf niet voor het nonneken, dat immer bad.

- ‘Zeg het maar, Marjanneke...’ zei de nicht, ‘zeg het maar.’

- ‘Wa zee ze?’ vroeg de bevende nonkel ondertusschen.

- ‘Niks.’

De drie gezusters bezagen al eens elkander en er kwam al meer en meer compassie op hun gezicht te lezen.

Toen Marjanneke nog naaide hadden ze nooit een kleed bij haar laten maken.

Verleden week hadden ze haar nog eens komen bezoeken en z'hadden twee appelsienen en een half pak chocolade meegebracht.

Toen ze weg waren had Marjanneke tegen de zieke daarnevens gezegd: ‘De menschen zijn toch vreemd. Als ge gezond zijt zien z'u nog niet staan, ze gunnen u nog geen goeden-dag, zijn bang dat uw plafond op hunnen kop zal vallen. Maar als ge stijf ligt, plat te bed, en ge niets kunt profiteeren, komen ze u met appelsienen en chocolat bezoeken, als ze goed weten dat g'er geen stuksken van door uw keel krijgt.’ De twee appelsienen en 't pak chocolade lagen nog op 't nachttafeltje.

De nichten waren vroeger altijd jaloersch op haar geweest. Ze waren genichten langs moeders kant. En vroeger in hun jonkheid, terwijl de nichten altijd donkere kleeren droegen met veel knoppekens en hun kleergoed, schrap tot op den draad, versleten, en eens alle schrikkeljaren een nieuw kleed lieten maken, waarvan ze de stof ja-

[pagina 116]
[p. 116]

ren op voorhand hadden gekocht, was Marjanneke altijd lief met een ijlen niet.

De nichten noemden haar jaloersch: ‘Het journalleken,’ en Marjanneke noemde hen: ‘Het Landjuweel.’



illustratie

De drie zusters die steeds eender waren van binnen en van buiten, besloten dan ook van niet te trouwen. Dat was gemakkelijk daar Jan-van-pas toch niet kwam. Ze waren om te bersten als ze wisten dat Marjanneke een lief had. Maar toen z'op trouwen stond, en de jongen haar liet staan (niemand heeft ooit de reden geweten), hebben er de nichten van blijdschap een straffen koffie opgezet. Dat was een leelijke krak in Marjanneke heur leven. Ze vermagerde er van lijk een spiering, maar bleef even modieus. Ze liet zich niet hangen, ze behield den moed en den smaak om schoone kleeren te maken en te dragen.

[pagina 117]
[p. 117]

Ze bleef nog jaren een frisch en aanminnig ding, maar toen kwam die maagpijn, die eeuwig knagende maagpijn, die dag aan dag erger wierd, en niet kalmeerde spijts alle remediën, die in de gazetten vet gedrukt staan.

Ze vergeelde, kreeg putten in de kaken, verschraalde, at weinig, dierf niet meer eten, volgde alle regiemen, elke klant bracht er een ander, maar 't beterde niet en ze moest er hard bij werken. Maar nooit, niettegenstaande de maagpijn heur schoonheid en centen verteerde, zat ze met ijzerkes in heur haar. Ze kwam gekleed beneden, effen en af, en als ze slapen ging was ze nog even zorgvuldig en net lijk 's morgens. In heur smaakvol te kleeden kwam er geen moment vertwijfeling.

De pijnen nepen harder. 't Werk moest al eens blijven liggen, kalanten bleven weg, en ze zat heelder dagen ineengekrompen op een stoel te wiegen van de knaging. Maar heur kleeren waren in orde, en heur blinkend haar lag immer schoon in bekskens.

Stilaan geraakten de centen op. Met de vererging van de pijn kwam ook de nood. Ze wierd oud voor haar jaren, geel, gerimpeld, donker. Toen ze vijfenveertig jaar was, zou iedereen gezegd hebben: 't is er een van zestig.

Tenslotte moest ze naar 't gasthuis voor een operatie, de dokters sneden abcessen uit haar maag weg, maar na tien weken lag ze nu nog in 't gasthuis, onkennelijk, grauw en verschrompeld. Z'had er toch steeds den moed ingehouden, z'had de oude-menschen-slaapmuts niet willen opzetten,

[pagina 118]
[p. 118]

en had er gelegen met schoon gekamde haren en verzorgde nagelen.

's Zondags, na de operatie, waren de nichten, doordat de pastoor van 't gasthuis hen over den ernst der ziekte was komen vertellen, haar komen bezoeken, en toen ze na tien weken nog niet gestorven was, hadden ze twee appelsienen en een pak chocolade gebracht. En nu waren ze dezen morgen rap, rap geroepen, want hun nichtje ging haar ziel loslaten.

Terwijl ze verdrietig keken, verheugden z'er zich in, dat zij blinkend, roos en ongerimpeld waren, terwijl Marjanneke daar zoo afgrijselijk grauw en leelijk lag, en ze verwachtten met spanning het geheim van de lippen, die het maar niet konden gezegd krijgen. Ondertusschen vergat de nonkel niet te vragen: ‘Wa zee ze?’

En terwijl het nonneken aan de laatste regels der gebeden was, terwijl de nonkel glimlachte alsof hij alles verstond, en de nichten met al hun begeerten naar het geheim van de stille lippen wachtten, kwam er een man haastig binnen met een fototoestel. Een nonneken ging hem voor. ‘Hier’, zei ze. Ze kwam met den man naar het sterfbed, en ze fluisterde kort en verontschuldigend tot de familie: ‘Maak eens wat plaats. 't Is voor haar portret, 't moet dienen voor Mr. Doktoor, voor zijn collectie van stervende menschen.’

De fotograaf plaatste het toestel vóór het gelaat van Marjanneke. De stervende doorging plots een huivering, en in een opperste wilskracht sperde zij de oogen open, de witte lippen trilden en 't stootte

[pagina 119]
[p. 119]

wanhopig uit de droge dunne keel: ‘Zuster... neen... neen, zoo niet trekken... 'k Wist dat hij komen moest, ik kon het niet meer zeggen... Maar mijn haar is in de war, kam eens door mijn haar, dan zijn 't weer bekskens... Rap, rap! Jezus... Maria... Al!...’

En het grauwe hoofd viel slap, en ze was dood.

- ‘Te laat,’ zei de fotograaf. ‘Zuster, is er soms niemand anders aan 't sterven?’

De drie nichten bezagen malkander ontgoocheld, voelden zich beleedigd en ineens, raf, de oudste nam rap het pak chocolade onder heur perelenmanteltje.

- ‘Wa zee ze?’ vroeg de nonkel.

- ‘Niks.’

- ‘Tiens, tiens,’ glimlachte hij.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken