Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De neger (1966)

Informatie terzijde

Titelpagina van De neger
Afbeelding van De negerToon afbeelding van titelpagina van De neger

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.09 MB)

Scans (20.33 MB)

XML (0.22 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De neger

(1966)–Willem van Toorn–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

XII

Ik bleef nog een maand in het huis en zocht toen een andere kamer, omdat het voor mevrouw Grimm te inspannend werd, een huur der te hebben. Grimm maakte niet de indruk dat hij terneergeslagen was door zijn nederlaag. Voordat ik wegging vertelde hij me van een nieuw idee, het had iets te maken met een schip, waarop je een laboratorium zou kunnen inrichten, zodat je allerlei stoffen zou kunnen produceren terwijl het schip in of juist buiten de territoriale wateren van het vaderland of andere landen lag, wat grote winsten door het ontduiken van invoerrechten mee zou moeten brengen. Hij stelde me niet voor, deelgenoot te worden. Ik had trouwens voorlopig genoeg van de handel. De kamer die ik vond was bij een weduwe, op twee hoog in een lange straat in West. Bij het kantoor ging

[pagina 112]
[p. 112]

ik weg, tot genoegen van Vijlbrief.

Twee jaar later, toen ik bij een scheepvaartkantoor had gewerkt en daarna was terechtgekomen op een kantoor in de buurt van de dierentuin, waar ze handelden in verf en chemicaliën, zag ik Rozeman, toen ik in de motregen op de fiets van kantoor kwam. Hij zat in een sportwagen, die voor een stoplicht stond waar ik ook moest wachten. Hij zag er welvarend uit, dikker en met een mooi pak aan. Mij zag hij niet natuurlijk, maar hij herinnerde me wel aan al dat geld dat Grimm en ik zouden verdienen.

De volgende dag ging ik tussen de middag naar de gracht. Ik herkende het huis haast niet. Het houtwerk was geschilderd en er hingen nette gordijnen voor de ramen. Op de deur zat een bord, waarop stond: Safety First - Assurantiën en Financieringen. Grimm woonde er allang niet meer, maar ze hadden wel zijn adres, want er kwam nog vaak post voor hem, meestal rekeningen. Hij woonde in een villadorp, niet ver van de stad.

 

Toen ik hem opbelde, in een telefooncel bij het station, leek zijn stem nog wel de oude, die van een generaal, maar bij het betreden van zijn straat begon ik te twijfelen. Het was een soort laantje tussen twee rijen wat verveloze, maar keurige huizen met een tuintje voor en achter, hangplanten in de erkers. Aan het eind lag een plantsoentje. Het opgegeven huisnummer zat aan een roestig hek en op de voordeur stond de naam,

[pagina 113]
[p. 113]

H. Grimm, meer niet.

Hij had me zeker zien aankomen; ik had maar net gebeld of de voordeur ging open en hij stond voor me met een krant onder zijn arm en zijn bril op zijn voorhoofd. Het was nog hetzelfde hoogmoedige, onaantastbare gezicht, maar het tegelpad naar de deur en de kale boompjes in het tuintje maakten het in mijn ogen al gewoner, zoals banken en papierbakken in de dierentuin van een wolf al een beetje een hond maken.

‘Zo, De Bel,’ zei hij. ‘Kom binnen. Dat is lang geleden.’ ‘Twee jaar, meneer Grimm,’ zei ik.

Ik gaf hem een hand, veegde mijn voeten, hing mijn jas op en volgde hem naar de voorkamer, waar ik zo in de erker kwam te zitten dat ik de hele tijd die straat zag. Er hing een gefilterd herfstlicht boven de tuinen en zolang ik daar zat was er niet meer leven te zien dan een man die aan de overkant in een tuin scharrelde en een oude vrouw die op een hoge fiets langsreed.

‘U woont hier rustig,’ zei ik.

‘U wilt wel thee,’ zei Grimm en hij verdween door de suite, die op het achtertuintje uitzag.

Er was weinig te zien in de kamers dat ik niet kende: de groene kachel, de honderden boeken, de piano, het kamerscherm met de vogels en waarachtig, op zijn tafeltje in een hoek, de microscoop. Maar het maakte allemaal de indruk, eens in de week afgestoft te worden.

‘En wat doet u nu voor de kost?’ vroeg Grimm toen hij terugkwam met de thee.

Ik vertelde hem van het kantoor.

[pagina 114]
[p. 114]

‘Bent u al iets nieuws begonnen?’ vroeg ik. ‘Dat schip, hebt u daar nog wel eens aan gedacht?’

Maar hij keek me aan alsof hij geen idee had wat ik bedoelde. Hij was niet ontevreden met wat hij nu had, een goede baan op het Instituut voor Volksgezondheid. En hij had zich ingekocht voor het pensioen.

‘Daar moet je wel eens aan gaan denken, De Bel, op mijn leeftijd.’

Het leek even of hij van dat zinnetje net zo schrok als ik. Hij zette zijn theekopje met een klap neer en ging voor het raam staan, nog steeds met die bril op zijn voorhoofd.

‘Vreselijk is het anders wel, De Bel, zo'n instituut met allemaal van die levensvreemde neuroten, die op hun tenen gaan lopen als er een professor in de buurt is. En die elkaar vliegen afvangen om een telefoon op hun bureau te krijgen. Wat een klootzakken.’

Ik vroeg naar zijn moeder. Ze was vorig jaar doodgegaan, zei hij. En ze had verdomd dat geld nog gekregen, u weet wel, van die vent uit Suriname. Hij was het haar zelf komen brengen. Hij was weer hier. Daarginds kon hij niet meer aarden, zei hij.

Dat leek me het moment om hem te vertellen, waarom ik hem weer had opgezocht, na die twee jaar.

‘Ik heb Rozeman gezien,’ zei ik.

‘Zo.’

Ik had hem willen vertellen van die sportwagen en dat ze die auto zeker op maat hadden gemaakt voor dat halve lichaam van hem. En dat het, als hij er zo goed

[pagina 115]
[p. 115]

bij zat, toch wel waarschijnlijk was dat hij nog steeds ons geld opstreek.

Maar Grimm ging er niet op in. Hij liep terug naar zijn stoel en zei: ‘U weet natuurlijk nog niet dat ik getrouwd ben.’

Daarna bleef me weinig anders over dan nog een uur lang zijn verhalen aan te horen over zijn vrouw en die kerels van dat instituut. Aan een uitnodiging om te blijven eten wist ik te ontkomen door te beweren dat ik bij mijn ouders verwacht werd, hoewel ik de goede mensen in geen maanden had gezien en al weemoedig werd bij de gedachte aan hun straat, die wel wat op deze leek, in dit herfstlicht.

Zo gauw ik kon ging ik er vandoor. Op het station moest ik ook nog een half uur op een trein wachten. Ik staarde naar de lichten boven het kleine emplacement en naar een stuk pakpapier dat in de bovenleiding was gewaaid. Ik dacht aan de oude mevrouw en die neger, die haar het geld zelf was komen brengen. Ik had het gevoel dat een verspieder moet hebben, die, plichtsgetrouw uit het gebied van de vijand teruggekeerd, van een oudgeworden generaal hoort dat de oorlog afgelopen is, het leger naar huis.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken