Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Lees en luister. Deel 9 (1947)

Informatie terzijde

Titelpagina van Lees en luister. Deel 9
Afbeelding van Lees en luister. Deel 9Toon afbeelding van titelpagina van Lees en luister. Deel 9

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.76 MB)

Scans (44.32 MB)

XML (0.21 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen
non-fictie/schoolboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Lees en luister. Deel 9

(1947)–H.J. Tromp–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 31]
[p. 31]

7. Gulliver in Brobdingnag. 2.

Over het negenjarig dochtertje heb ik tot nu toe gezwegen. En toch heb ik het aan dit lieve kind te danken, dat mijn leven in Brobdingnag - zo heette het land, naar ik later vernam - heel draaglijk, bijna gelukkig, werd.

Zij kreeg mij namelijk ten geschenke op haar verjaardag, die juist de volgende dag gevierd werd. Onmiddellijk maakte zij de wieg van haar allerkleinste pop gereed. Hoewel die nog heel wat groter was dan enig bed, waarin ik ooit in Engeland had overnacht, beviel deze slaapplaats mij heel wat beter dan het rattenslagveld. Tevens verzocht zij haar vader, een passende kamer voor mij te laten maken. De vader stond het verzoek toe. Een huisvlijtkunstenaar wist met behulp van zijn figuurzaag het vertrek, dat uit een houten naaidoosje werd gefabriceerd, van ramen en een deur te voorzien. Boven op het deksel bracht hij een grote koperen ring aan, zodat het meisje mijn kamer, die ongeveer zo groot was als een villa bij ons te lande, aan één vinger kon vervoeren.

En dat was wel nodig. Want de boer was op de inval gekomen, mij in het hele land tegen entree ten toon te stellen. Zo reisde ik in mijn huis, bengelend aan de vinger van mijn meesteres, het land Brobdingnag door.

Het meisje had mij de taal geleerd, zodat ik mij weldra verstaanbaar in het Brobdingnags kon uitdrukken, en allerlei grappen verkocht tegen de mensen, die naar mij kwamen zien. De reis werd voor de boer een geweldig succes, en schatrijk keerde hij naar huis terug.

Maar ik ging niet mee. Want de koning had van mijn bestaan vernomen, en toen hij duizend goudstukken, groot en dik als molenstenen, voor mij geboden had, durfde mijn meester niet weigeren. Zijn dochtertje begon echter zo bitter te wenen, en tranen als luchtballonnetjes te storten, dat de koningin, die medelijden met haar kreeg, haar ook aan het

[pagina 32]
[p. 32]

hof behield, en haar voortaan als een echte prinses opvoedde en behandelde.

Ik zal mijn geduldige lezers niet langer vervelen met de opsomming van de avonturen, die ik in dit merkwaardige land beleefde. Het zij genoeg te vermelden, hoe het mij gelukt is, Brobdingnag te verlaten, en heelhuids in Engeland terug te keren.

Dat zit zo. Op een keer stond mijn woning in de tuin van het paleis op een grasperk. Het was die dag prachtig weer, maar zeer heet. Mijn meesteres, de prinses, was naast mij op het gras in slaap gevallen, en ook ik voelde mij slaperig en loom.

Plotseling hoorde ik boven mijn dak een ontzettend gedruis. Ik snelde naar een der ramen, en leunde zo ver mogelijk naar buiten. En wat zag ik? Een arend was vanuit de hoogte neergedaald, en zweefde nu op breed uitgespreide vleugels boven mijn huis. De lezer kan zich het best een voorstelling vormen van de geweldige grootte van dit beest, als ik hem vertel, dat ik de oppervlakte van iedere vleugel op ongeveer twee hectare schat.

Op het gezicht van dit vreselijke monster trok ik snel mijn hoofd terug, en liep naar de tegenovergestelde zijde van mijn kamer, om door kloppen tegen de wand mijn meesteres te wekken. Maar het was te laat.

Plotseling voelde ik een ruk. Mijn huis werd opgelicht, en toen ik een moment later weer uit het venster keek, zweefde ik reeds honderden meters boven de veilige aardbodem. De arend had met zijn kromme snavel de koperen ring op de daknok aangevat, en mij zo meegenomen naar hoger regionen.

Het behoeft nauwelijks vermelding, dat ik doodsangsten uitstond, en water en bloed zweette van angst. Ik wist, dat de arenden de gewoonte hebben, hun prooi eerst op de rotsen te pletter te laten vallen, en daarna te verslinden.

In deze uiterste nood viel ik op de knieën neer, en zond

[pagina 33]
[p. 33]

een vurig gebed voor mijn redding ten hemel op. Nu begreep ik eerst goed de betekenis van het spreekwoord: ‘Nood leert bidden.’ Nooit had ik mij in zo'n hachelijke toestand bevonden, een toestand, waaruit alleen God mij als door een wonder zou kunnen verlossen.

En Onze Lieve Heer was mij genadig. Hoe het precies kwam, wist ik niet, en weet ik nu ook nog niet. Waarschijnlijk is de koperen ring door de scherpe randen van de arendssnavel doorgebeten. In ieder geval, dit is zeker: het beest liet mij met huis en al vallen. Dat voelde ik duidelijk. De val was zo hoog, dat ik gelegenheid had, mijn maatregelen te nemen. Ik stond op uit mijn knielende houding, en klom ijlings in de hangmat, die heerlijk verend in mijn slaapvertrek was opgehangen. De vering had op aarde gediend, om mij voor al te ruwe schokken tijdens de reizen te paard te behoeden. Dit kwam mij nu uitstekend te pas. Want mijn huis sloeg met een geweldige klap op de aarde neer - niet op de rotsen, maar op de spiegel van de zee. Wel kreeg ik een ontzettende schok, maar de veren van mijn hangmat hielden het uit, en met slechts enkele blauwe plekken betaalde ik dit laatste avontuur in Brobdingnag.

Mijn woning schoot eerst meters diep onder water, kwam toen weer boven, en bleef drijven, zachtjes wiegelend op de golven van de Oceaan.

Tot mijn geluk bezat ik ook een provisiekast, die altijd uitstekend van eten en drinken was voorzien. Zo kon ik het wekenlang uithouden, tenminste, indien er geen storm opstak. Gelukkig echter bleef de zee kalm, maar mijn voorraad levensmiddelen raakte uitgeput. Daarom stelde ik mijzelf op rantsoen. Zo wist ik mijn leven nog dagenlang te rekken, tot eindelijk de laatste kruimel van mijn proviand, de laatste druppel drinkwater was verteerd.

In die uiterste nood, de wanhoop nabij, wendde ik mij om uitkomst tot de Heer van leven en dood. En God, in

[pagina 34]
[p. 34]


illustratie
Een vaartuig - een trotse driemaster.


[pagina 35]
[p. 35]

Zijn aanbiddelijke goedheid, verhoorde mijn vurig gebed.

Op een nacht lag ik in mijn hangmat. Knagende honger en brandende dorst verscheurden mijn ingewanden. Ik voelde, dat ik aan het einde van mijn krachten was, en dat ik, eenmaal ingeslapen, niet meer ontwaken zou. Alle hoop op redding had ik opgegeven, en, berustend in Gods heilige wil, liet ik voor de laatste maal mijn ogen weiden over de onmetelijke oceaan.

Het was, alsof de aarde, vóór ik haar verliet, mij nog eens haar hoogste schoonheid tonen wou. De hemel schitterde in de luister van millioenen sprankelende sterren, en zover mijn blik reikte, straalde de zee met een geheimzinnig fosforiserende glans.

Plotseling - waakte ik en was dit werkelijkheid? - verscheen in mijn gezichtsveld een vaartuig. Als een spookbeeld - maar een lieflijk spookbeeld voor mij - doemde het op uit de eenzaamheid van het wijde watervlak. Meer en meer naderde het op de vleugelen van de wind.

Ja, het was werkelijkheid - een trotse driemaster, op weg naar Engeland. De uitkijk in de mastkorf had mijn noodsein waargenomen... mijn hemd, dat ik bij gebrek aan beter uit het raam had laten wapperen.

De kapitein zette een boot uit, bemand met twintig stoere matrozen, die mijn huis op sleeptouw namen. Met inspanning van alle krachten roeiden ze naar het schip terug, namen mij door het geopende venster op, en legden mijn woning met een sleeptros aan het schip vast, omdat ze geen kans zagen, het gevaarte aan boord te hijsen.

Deze kapitein was ook een zeer beminnelijk man. Hij moest het relaas van mijn wederwaardigheden wel geloven, hoewel hij er enige moeite mee had.

Wanneer ik een spottend lachje in zijn ogen las, nam ik hem bij de arm, en bracht hem naar de verschansing, waar ik dan met uitgestrekte arm op mijn drijvende villa wees.

[pagina 36]
[p. 36]

Na een stormachtige nacht wilde ik dit weer eens doen, omdat de kapitein mij enigszins ongelovig aankeek, toen ik hem aan het ontbijt, als naar gewoonte, vergastte op een Brobdingnags avontuur.

Maar wie beschrijft mijn schrik, toen ik tot de ontdekking kwam, dat mijn huis spoorloos verdwenen was.

De golven hadden het in de nacht verzwolgen.

Daar stond ik nu met mijn arm uitgestrekt naar... niets.

En daar stond de kapitein. Ik zie nog zijn ene oog, dat guitig lachte - het andere had hij met een knipoogje gesloten. Mijn uitgestrekte arm boog zich, en mijn wijzende hand balde zich tot een vuist. Zo woedend was ik om de ongelovigheid van mijn gastheer, die trouwens Thomas heette.

Het is misschien een gebrek van mij, maar ongelovige mensen kan ik niet uitstaan.

Daarom zeg ik ook altijd de waarheid, en niets dan de volle waarheid, en nog nooit heeft één mens ter wereld mij kunnen betrappen op een uitlating, die ook maar enigszins met de waarheid in strijd is.

 

Uit: Gulliver's Reizen.

Vrij naar Jonathan Swift.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken