Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Lees en luister. Deel 9 (1947)

Informatie terzijde

Titelpagina van Lees en luister. Deel 9
Afbeelding van Lees en luister. Deel 9Toon afbeelding van titelpagina van Lees en luister. Deel 9

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.76 MB)

Scans (44.32 MB)

XML (0.21 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen
non-fictie/schoolboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Lees en luister. Deel 9

(1947)–H.J. Tromp–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 68]
[p. 68]

16. Jona's tiende Verjaardag. 1.
Een kerstlegende.

Het is lang, heel lang geleden... bijna twee duizend jaren.

Toen woonde in Palestina, nabij Bethel, ongeveer vier uur gaans ten noorden van Jeruzalem, een kleine jongen.

Jona was zijn naam.

Zijn vader heette ook Jona... Jona de herder. Daarom luidde de volledige naam van de jongen: Jona ben Jona, d.w.z. Jona, zoon van Jona.

 

Het gebeurde op Jona's tiende verjaardag.

Hij werd 's morgens wakker, veel vroeger dan anders en met een blij gevoel.

Het was midden in de winter, nog donker en bitter koud. Dat voelde Jona goed, toen hij het dek van zich afwierp en stil opstond... stil, om de andere kinderen en moeder niet wakker te maken.

Hij had een plannetje. Iedere jarige jongen verwacht de een of andere verrassing. En nu wilde hìj omgekeerd zijn moeder verrassen, als vergoeding bij voorbaat voor de verrassing, die hem van haar te wachten stond. ‘Wat zal ze kijken, als ze opstaat, de waterkruik opneemt, om er mee naar de bron te gaan, en dan de kruik boordevol helder fris water vindt!’

Zo dacht Jona, toen hij op zijn tenen het woonvertrek binnen sloop.

Voorzichtig pakte hij de hoge aarden kruik naast de vuurplaats, duwde onhoorbaar de deur open en stond weldra buiten.

Even huiverde hij en liep er een rilling over zijn rug. Vinnig koud was het op de boomloze vlakte, waarover de winterwind, de kille adem van het noorden, blies. Maar Jona was

[pagina 69]
[p. 69]

een flinke gezonde knaap, die wel tegen een stootje, ook van de winter, kon.

Met vlugge stap ging hij op weg naar de bron. De hoge slanke waterkruik droeg hij dwars over de schouder. De lichte last hinderde hem weinig, en na een vlotte mars van een kwartier bereikte hij de bron.

Die bron was een wijde put in de rotsbodem. Men kon er langs een uitgehouwen trap in afdalen.

Op de onderste trede vulde hij de kruik met het heldere water, tot boven aan de rand.

Maar nu deed zich een moeilijkheid voor. Hoe zou hij zijn vracht de trap op en naar huis krijgen?

Met inspanning van al zijn krachten hief hij de zware kruik op, hoog, zo hoog hij kon. Het was zijn bedoeling, hem op het hoofd te zetten, zoals moeder en de andere vrouwen dat gewoon waren te doen.

Maar zijn armen waren te kort. Hij kon de kruik onmogelijk boven het hoofd heffen.

Dan maar op de schouder.

Per ongeluk hield hij de boordevolle kruik een weinig schuin, zodat een scheut van het ijskoude water over zijn hoofd, bij straaltjes in zijn nek, en langs zijn rug omlaag liep.

Brrr! Dat was lang geen prettig gevoel. Maar Jona liet zich de verjaardagsstemming niet bederven door zo'n kleinigheid. Dapper beklom hij de hoge smalle treden van de trap, en weldra stond hij boven op de vlakte.

Onder het lopen drukte de scherpe onderrand van de kruik hem gevoelig in het vlees van de schouder, maar hij verbeet de pijn, en stapte moedig voort.

‘Voor moeder,’ dacht hij in zichzelf. ‘Wat zal ze blij zijn! Ik ben nu groot en sterk... tien jaar. Ik kan moeder al helpen met water dragen. In het vervolg sta ik altijd zo vroeg op, om de kruik te gaan vullen aan de bron. En overdag, als het water op is, laat ik me dat niet meer door moeder

[pagina 70]
[p. 70]

uit handen nemen, ook, al lachen de andere jongens mij uit, en zeggen, dat water halen werk voor vrouwen is.’

Toen hij met zijn volle kruik in het woonvertrek terug kwam, was moeder juist opgestaan.

Zij lachte dankbaar tegen hem, beurde de zware vracht van zijn schouder, en zette hem naast de vuurplaats.

Toen nam zij zijn hoofd tussen beide handen, kuste hem, en zei met bewogen stem: ‘Mijn grote jongen van tien jaar.’

En toen kwàm de verrassing... een gloednieuw opperkleed van fijne wollen stof, warm en zacht. Nu wist Jona, voor wie moeder weken lang druk bezig was geweest met spinnen, en weven, en verven van de mooie licht-blauwe lap, de hij zo vaak onder haar handen bewonderd had.

Hij trok het geschenk dadelijk aan, en aan zijn gezicht kon moeder wel zien, hoe blij hij er mee was, en hoe dankbaar.

Nu kwamen de broertjes en zusjes ook voor de dag. Allen bewonderden ze de oudste broer in zijn verjaardagskleed.

Plotseling vroeg moeder: ‘Maar waar blijft Sara toch?’

Sara was Jona's negenjarig zusje.

‘Sara ziek,’ zei een van de kleinere meisjes.

Gauw ging moeder kijken. Jona volgde haar op de voet.

Sara lag nog te bed. In haar ogen stond een ongewone glans en ze had een hoogrode kleur.

Medelijdend vatte Jona haar hand. Wat was die hand vreemd-warm!

‘Koorts,’ zei moeder zacht en met bezorgd gelaat.

‘Dorst... ik heb zo'n dorst,’ klaagde het zieke meisje.

In een wip was Jona weg. Even later kwam hij terug met een kommetje van het frisse water uit de bron.

‘Ik heb het zelf gehaald,’ zei hij trots, terwijl hij zijn zusje het kommetje aan de droge lippen hield.

Gretig dronk het kind de inhoud uit.

Toen, met een zucht en een dankbaar lachje, viel haar

[pagina 71]
[p. 71]

gloeiend hoofdje achterover op het kussen, en lag ze stil te kijken naar Jona's hel-blauwe tunica.

 

De verjaardag werd voor Jona een grote teleurstelling. Er was in het geheel geen feestelijke stemming in huis.

Moeder ging zwijgend af en aan. De kinderen zaten bedrukt en stil bijeen.

Want Sara was heel erg ziek, dat begrepen ze wel. Soms ijlde het kind. Dan praatte ze in zichzelf... en fantaseerde alles door elkaar. En ze kreunde in haar slaap. Dan weer schrok ze wakker, en gaf een luide gil. Die klonk zo naar door het stille huis.

Anders was Sara de vrolijkste van allen. De hele dag trok ze met de jongere broertjes en zusjes op, zorgde voor hen, en bedacht allerlei leuke spelletjes.

Nu lag ze daar, half bewusteloos, en ze kènde zelfs de kinderen niet.

‘Wist ik maar, waar vader is,’ zuchtte moeder angstig. ‘Dan kon ik hem laten weten, dat hij thuis moet komen.’

Een week geleden waren vader en de andere herders uit de buurt met al hun schapen weggetrokken. Het gras in de omtrek was geheel afgegraasd, zodat de mannen wel andere weidegronden moesten zoeken, wilden ze de schapen, hun voornaamste bezit, niet van honger laten omkomen.

‘Zal ìk vader gaan zóéken?’ vroeg Jona gretig.

‘Maar jongen, dat gaat toch niet?!’ antwoordde moeder bang. ‘Je zou dagenlang ronddwalen, voor je vader gevonden hebt. En dan zou ik over jou ook nog zorg en angst uitstaan. Neen neen, jij moet bij me blijven.’

Ja, dat was zo. Dat zag Jona wel in. Hij bleef, en hielp moeder, zoveel hij kon.

Het koren wreef hij fijn in de handmolen, een zwaar en langdurig karwei.

[pagina 72]
[p. 72]

De kleine kinderen hield hij bezig, dat ze zich niet verveelden, en dat ze niet hinderlijk voor het zieke zusje waren.

 

Tegen het zesde uur... twaalf uur, zeggen wij... gebeurde er iets heel bijzonders.

Buiten klonken luide stemmen van mannen... vreemde stemmen, die riepen en spraken in een onbekende taal.

Jona ging kijken en zag, dat een karavaan Arabische kooplui met zwaar-bepakte kamelen voorbij trok.

Toen de kooplui hem zagen, informeerde een van hen naar de woonplaats van Jona de herder.

‘Hier!’ riep de jongen verrast uit, ‘en ik heet Jona ben Jona.’

‘We hebben van morgen in de vroegte je vader ontmoet,’ vertelde nu de koopman, die de landstaal machtig was.

‘O, dan roep ik moeder even!’

En wèg rende Jona.

‘Moeder, daar zijn Arabieren! Ze hebben vader gezien!’

Nu vernam moeder van de kooplui, dat ze die morgen, ver in het zuiden voorbij het dorp Bethlehem, haar man getroffen hadden. Jona de herder had van de Arabieren een prachtig Perzisch kleedje gekocht voor een schaap, en gevraagd, of zij het kleedje op hun reis naar het noorden bij hem thuis wilden bezorgen. Tevens had hij hun de groeten meegegeven, met de boodschap, dat alles wèl was met mensen en vee.

Toen moeder met vaders geschenk weer naar binnen was gegaan, leidde Jona de karavaan naar de bron, waar de kooplui hun lastdieren drenkten.

Maar vóór ze de reis vervolgden, informeerde Jona nauwkeurig naar de plaats, waar ze zijn vader hadden ontmoet. En de leider van de karavaan was zo vriendelijk, hem volledig in te lichten, en hem ook de weg er heen te beschrijven.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken