Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Lees en luister. Deel 9 (1947)

Informatie terzijde

Titelpagina van Lees en luister. Deel 9
Afbeelding van Lees en luister. Deel 9Toon afbeelding van titelpagina van Lees en luister. Deel 9

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.76 MB)

Scans (44.32 MB)

XML (0.21 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen
non-fictie/schoolboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Lees en luister. Deel 9

(1947)–H.J. Tromp–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 73]
[p. 73]

17. Jona's tiende Verjaardag. 2.

Na het middag-eten trok Jona zijn sandalen aan, snoerde de riemen stevig vast, knoopte zich een koord om het middel, en nam een herdersstok van vader in de hand.

Zo stond hij een ogenblik later voor zijn moeder.

Die sloeg de handen ineen van verbazing.

‘Maar Jona!’ riep ze uit, ‘wat moet dat betekenen? Schoenen aan de voeten, de lendenen omgord, een staf in de hand! Waar gaat de reis naar toe?’

‘Vader halen,’ zei Jona beslist. ‘Ik ga vader waarschuwen. Ik weet precies, waar hij is. Als ik vlug doorloop, kan ik er nog net voor het twaalfde uur zijn. De Arabieren hebben er ook vijf uur over gedaan.’

‘Maar Jona,’ zei moeder bezorgd, ‘jij bent nog veel te klein voor zo'n verre reis. Je bent nooit in Bethlehem geweest. Je kunt vader onmogelijk vinden. Je zult verdwalen. Je zult van kou en honger omkomen... zo'n kleine jongen moederziel alleen in het veld, uren ver van huis, en dat om deze tijd van het jaar.’

‘Neen moeder. Er is helemaal geen gevaar. Ik weet de weg precies. Van Jeruzalem ga ik de weg naar Bethlehem op. Dan loop ik naar het oosten om Bethlehem heen. En dan nog maar een kwartier ongeveer, recht het zuiden in. Heus, ik kan niet verdwalen. Ik zal vader zeker vinden, nog voor de nacht invalt. De Arabieren zeiden, dat ik niet kòn mislopen. En er was gras genoeg daar ter plaatse. De herders zouden zeker nog een paar dagen blijven op dezelfde plek.’

Jona sprak zo beslist, in zijn ogen stond zo'n rotsvast vertrouwen in de goede afloop van zijn onderneming, dat moeder toegaf.

‘Morgen, omstreeks het zesde uur, ben ik vast en zeker met vader terug,’ beloofde de jongen. ‘Vannacht blijf ik bij

[pagina 74]
[p. 74]

de kudde, en morgen, als de zon opkomt, ga ik met vader op weg.’

Toen nam hij een haastig afscheid van Sara en de anderen.

‘Ga met God, mijn jongen,’ zei moeder en kuste hem.

Ze stond in de deuropening, en keek haar dappere zoon na... de hand boven de ogen, zover ze hem zien kon.

Als een kleine stip aan de horizon verdween hij ten laatste in de richting van Jeruzalem.

Met een zucht wendde moeder zich om, en hervatte haar werk.

Intussen stapte Jona stevig door.

Nergens onderweg hield hij zich op, dan alleen, om een koele dronk te nemen.

Omstreeks het tiende uur, na een onafgebroken mars van haast vier uren, bereikte hij de grote stad Jeruzalem. Die kende hij. Enige maanden geleden was hij er met vader geweest, om naar oud gebruik het Paasfeest te vieren in de Tempel.

Graag zou hij ook nu even in de prachtige tempel zijn gaan kijken. Helaas kon dat niet. Door een van de noordelijke poorten was hij de stad binnen gekomen. Hij verliet Jeruzalem weer door de poort naast het paleis van koning Herodus de Grote.

Daar, in de opening van de poort, had hij even een angstig ogenblik, dat zijn hart sneller kloppen deed.

Onderzoekend, met samengetrokken wenkbrauwen, keek de hoofdman van de wacht hem aan. Maar Goddank... hij zei niets, vroeg niets en liet Jona ongehinderd passeren.

Toen hij de stad goed en wel achter zich had, haalde de kleine reiziger weer verlicht adem. Stel je voor, dat hij door de wacht aangehouden was - en gevallen in de handen van de wrede koning Herodus!

Hoe dichter hij naderde tot zijn doel, hoe sneller hij begon te lopen.

[pagina 75]
[p. 75]

Vermoeienis voelde hij niet. Het was, of de voortdurend kwellende gedachte aan de zieke Sara en het verlangen naar de ontmoeting met vader hem onuitputtelijke krachten schonken.

De zon stond reeds met de rand op de westelijke horizon, toen hij Bethlehem bereikte.

Hier versnelde hij zijn schreden nog.

De schemering spreidde zijn grauwe vlerken uit over de velden, en nog liep Jona door, recht het zuiden in.

Geen sterveling ontmoette hij, aan wie hij inlichtingen had kunnen vragen.

Wijd en zijd lagen de hellingen der heuvels eenzaam en verlaten.

‘Ga met God,’ had moeder gezegd. In vast vertrouwen op Gods hulp stapte Jona moedig verder door de invallende duisternis.

In Palestina duurt de schemering maar kort.

Weldra was het donkere nacht om Jona heen. En nog had hij na Bethlehem geen levend wezen, mens of dier, gezien.

Plotseling... was dat niet een licht, een vuur, daar voor hem?

Ja, een vuur! Waar vuur is, daar zijn mensen. Nu begon Jona te rennen, recht op het licht af...

Nu zag hij al duidelijk de opflikkerende vlammen...

Nu hoorde hij reeds het klagend blaten van schapen in de donkere nacht...

Nu vernam zijn oor het geluid van zware mannenstemmen... de herders! Ze zaten in een groep om het vuur, en hielden nachtwake bij hun kudde.

Daar verscheen Jona in de lichtkring van het wachtvuur. Bij zijn aanblik stond een der mannen haastig op, terwijl hij met de hand zijn ogen beschaduwde.

‘Jona!’

‘Vader!’

[pagina 76]
[p. 76]

Vader en zoon lagen in elkanders armen. En nu ging Jona haastig aan het vertellen.

Vaders gezicht betrok, toen hij de reden van Jona's komst vernam.

‘Jongen,’ zei hij verbaasd, ‘en heb jij die lange weg aan één stuk afgelegd? Je zult wel doodmoe zijn. Kom, leg je neer, hier.’

Vlak bij het vuur spreidde Jona de herder een heerlijk zachte, warme schaapsvacht op de bodem uit.

Nu plotseling voelde Jona ben Jona, hoe moe, hoe uitgeput hij was.

Hij zou gevallen zijn, als zijn vader hem niet juist bijtijds gegrepen en zacht op de vacht had neergevlijd.

De herders brachten hem melk... lekkere schapenmelk, gedroogde dadels en vijgen.

Daar knapte hij van op, en viel toen in een diepe slaap.

Hoe lang hij zo gelegen had, wist Jona niet.

Hoe hij wakker was geworden, evenmin.

Of wàs hij niet wakker?

Droomde hij maar?

Het was een schone droom!

Hij keek recht omhoog, de hemel met zijn duizenden en duizenden flikkerende sterrelichtjes in.

En het was hem, of eensklaps de hemel open ging. De lichtende gestalte van een schone jongeling daalde af naar de aarde, en zweefde recht op Jona aan.

De herders, die bij hun wachtvuur hadden zitten dommelen, rezen op, verwonderd - verschrikt. Want plotseling stond in hun midden de schitterende gedaante van een jongeling, blinkend wit gelijk versgevallen sneeuw in de morgenzon.

Van zijn aangezicht straalde zo'n verblindend licht, dat het scheen, alsof de vlammen van het wachtvuur er door werden uitgedoofd.

In eerbiedige houding stonden de mannen sprakeloos.

[pagina 77]
[p. 77]

Ook Jona was opgerezen, klaar wakker nu. Hij wist het: dit wàs geen droom.

Hoor, de jongeling uit de hemel sprak de herders toe. Zijn stem klonk als een klok van zuiver goud.

‘Vreest niet, want ziet, ik verkondig u een grote blijdschap, welke wezen zal voor al het volk: heden is u in Davids stad een Zaligmaker geboren, die Christus de Heer is.

En dit zij u een teken: gij zult een kind vinden, in doeken gewonden, en liggende in een kribbe.’

Nog stonden de herders roerloos, toen andermaal de hemel zich opende. En een grote menigte lichtende gestalten daalden af naar de aarde, voegden zich in een wijde kring bij de hemelse boodschapper, en zongen een schone lofzang, die wijd over de hel-verlichte velden klonk, en de lucht vervulde met zijn zoete melodie.

‘Ere aan God in de hoge, en vrede op aarde aan de mensen, die van goeden wille zijn.’

De herders waren op de knieën gezonken, en hadden het hoofd gebogen in het stof. Ze durfden, ze kònden niet opkijken... zo verblindde hen de glans, die uitstraalde van het aanschijn der zingende hemelingen.

Eerst, toen het gezang verstomd was, waagden ze het, op te zien.

De engelen waren verdwenen. Het vuur brandde als voorheen. Maar de vlammen leken rood en donker na het witte licht, dat over de aarde neergedaald, en weer ten hemel opgestegen was.

Zwijgend keken de herders elkaar aan. Sprakeloos stonden ze daar, als verdwaald in een onwezenlijke wereld.

Maar Jona vatte zijn vader bij de hand, en zei met een stem, trillend van ontroering en vreugde: ‘O vader, de Verlosser is gekomen... de Verlosser, waar u zo vaak van voorgelezen hebt uit de oude boeken.

Kom toch, vader... wij gaan naar Davids stad.

[pagina 78]
[p. 78]

Vervuld is heden de profetie: En gij, Bethlehem, geenszins zijt gij de minste onder de steden van Juda, want uit u zal de Vorst voortkomen, die mijn volk Israël besturen zal.’

En fluisterend voegde hij er bij, als een zucht van verlangen: ‘... een kind, in doeken gewonden en liggende in een kribbe...’

Jona de herder knikte. ‘Ja mijn jongen, wij gaan naar Bethlehem.’

Zonder nog een blik te werpen op het vuur of de schapen, draaide hij zich om, en begaf zich, zijn zoon Jona aan de hand, zwijgend op weg.

Woordeloos volgden hen de andere herders.

Een jong schaap, een lam haast nog, kwam toegelopen uit de kudde en likte Jona ben Jona's hand.

Hij herkende het terstond: het was het lam, dat hij, nu juist een jaar geleden, op zijn negende verjaardag, van zijn vader ten geschenke gekregen had... zijn eigendom.

En bij het lam sloot zich de gehele kudde aan... honderden en honderden trippelende dieren.

En alleen het klikken van de harde hoeven op de rotsbodem was hoorbaar. Anders geen geluid. Ook de schapen zwegen, als wisten ze, dat deze nacht was de nacht der nachten van alle eeuwen en tijden.

Peinzend over het wonderlijk gebeuren in de stille heilige nacht, schreden de herders voort aan de spits van het leger wollige dieren, dat hen volgde op hun bedevaart over de wijde vlakte van Bethlehem.

Zij zeiden niets; ze vroegen niet. Ze geloofden en gingen. Er was geen twijfel in hun hart, geen twijfel ook aan de richting, die ze moesten inslaan.

Het was, alsof een machtige onzichtbare hand hun schreden richtte - onfeilbaar richtte naar de plek, van welke de engel gesproken had.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken