Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Lees en luister. Deel 9 (1947)

Informatie terzijde

Titelpagina van Lees en luister. Deel 9
Afbeelding van Lees en luister. Deel 9Toon afbeelding van titelpagina van Lees en luister. Deel 9

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.76 MB)

Scans (44.32 MB)

XML (0.21 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen
non-fictie/schoolboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Lees en luister. Deel 9

(1947)–H.J. Tromp–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 79]
[p. 79]

18. Jona's tiende Verjaardag. 3.

Uit een oude, half-ingevallen veestal buiten Bethlehem scheen dezelfde wonder-witte glans, die het koor van hemelingen had omstraald.

Daarheen liep hun weg.

En toen ze de stal bereikten, toen vonden ze, wat de hemelbode had voorspeld.

‘Een kind, in doeken gewonden, en liggende in een kribbe.’

Zij wisten het: dit was de lang-verwachte Verlosser... de Zaligmaker... Christus de Heer.

En eerbiedig naderden zij tot het Kind in de kribbe. Want van dit Kind ging de lichtglans uit, die hun de weg gewezen had.

Bij de kribbe stond een man, gelijk de herders in reisgewaad. Even keek hij op bij hun nadering, en groetend boog hij het hoofd. Toen vestigden zich zijn ogen weer in stille aandacht op het Kind.

Naast de kribbe zat een jonge vrouw. Ook zij keek op, toen de herders de stal betraden. Over haar lieflijk aanschijn spreidde zich een glans van moederlijke tederheid. Uit haar reine ogen sprak het welkom aan wie komen wilde en haar Kindje zien.

Met een gebaar van tedere liefkozing verschoof haar blanke hand de doek, die het hoofd van het Kind gedeeltelijk verborgen hield.

En het Kind sloeg de ogen op... ogen, rein als de sterren aan de hemeltent, diep als de liefde Gods.

De herders, ruwe mannen met wilde baarden en devoot-schuchtere zielen, zonken op de knieën, en een grote vreugde vervulde hun hart.

De schapen waren buiten gebleven. Maar één schaap,

[pagina 80]
[p. 80]

Jona's lam, was mee de stal binnen gegaan. Nu stond het heel dicht bij de kribbe met het Kind.

Naast het lam knielde Jona ben Jona en een arm had hij gelegd om de hals van het dier.

Ook in zijn hart was grote vreugde. Nooit had hij zo'n hemels geluk gesmaakt, als in dit middernachtelijk uur.

En zie: het Kind wendde het hoofdje naar hem om.

Met haar ogen volgde de moeder de blik van haar Kind.

Ook zij keek Jona ben Jona aan.

En op haar gelaat verscheen een glimlach, zo zoet, dat het Jona toescheen, alsof weer de hemel voor hem open ging.

En het was hem, als hoorde hij weer de melodie en de zang der engelen:

‘Ere zij aan God in de hoge, en vrede op aarde aan de mensen, die van goeden wille zijn.’

Hij moest uiting geven aan het groot geluk, dat zijn borst doorstroomde.

Zacht fluisterde hij: ‘Mijn schaapje... het is voor U.’

En weer gleed er een glimlach over het gelaat van moeder en Kind.

En o wonder: het lam vlijde zich neer aan de voeten van de moeder... vlak tegen het kribje aan, als wilde het èn moeder èn Kind beschermen tegen de bittere kou van de winternacht met de wollen witheid van zijn vacht en de warmte van zijn jonge lijf.

‘O,’ dacht Jona ben Jona opeens, ‘als het Kindje maar niet koud wordt... en ziek!’

En toen schoot hem alles weer te binnen... in één seconde alles van deze dag, zijn heerlijke tiende verjaardag.

Alles... ook het doel van zijn reis naar vader: de ziekte van zijn zusje Sara.

Zacht fluisterde hij: ‘Christus de Heer... Lieve Heertje... maak, dat Sara beter wordt.’

En voor de tweede maal glimlachte het Kind tegen hem.

[pagina 81]
[p. 81]

Toen sloot het de ogen, en teder wikkelde de moeder het hoofdje in de doek, die zij te voren had open geschoven.

Nog altijd lagen de herders geknield.

Zacht stond Jona ben Jona op, ging stil naar vader en vatte diens hand.

Nu rees ook Jona de herder op, en met hem de anderen.

Nog een laatste eerbiedige blik op Kind en moeder... een laatste stille buiging ten afscheid, opdat het Kind ongestoord slapen kon... en zij gingen terug naar de plek in het veld, vanwaar zij gekomen waren.

En de schapen volgden hen.

En alleen Jona's lam bleef achter in de stal.

 

Het wachtvuur brandde nog.

Zwijgend lieten de herders zich neer, ieder op zijn oude plaats. Roerloos zaten ze in de stille heilige nacht, verzonken in de herinnering aan mateloos, onverdiend geluk.

Maar toen de oosterkim zich te kleuren begon, stond de oude Jona op. Hij knikte tegen de andere herders, vatte zijn zoon bij de hand, en ging.

Beiden kenden het doel van de reis... hun huis, waar moeder hen wachtte... moeder met haar angst om het doodzieke kind.

En toch: in hùn hart was geen plaats voor zorg of angst. Zij proefden enkel de vrede, door de engel beloofd aan de mensen, die van goeden wille zijn.

Vader en zoon spraken slechts weinig woorden op de urenlange tocht naar huis.

Soms, een ogenblik, kon Jona zijn geluk niet op. Hij moest het uitzeggen... een ander deelgenoot maken van de zalige vreugde, die zijn ziel tot jubelen en juichen drong.

Dan kneep hij vaders hand, en zeide zacht: ‘O vader, we hebben de Verlosser gezien.’

‘Ja, mijn kind.’

[pagina 82]
[p. 82]

‘O vader, de Zaligmaker is geboren... Christus de Heer.’

‘Ja, mijn kind.’

‘O vader... zie, de mensen weten het niet. Wij weten het.’

‘Ja, mijn kind.’

Dan zagen ze elkaar diep in de ogen, waarin zich de blijdschap weerspiegelde, waarvan de engel in Bethlehems velden gesproken had.

Zo kwamen zij in hun geboortestreek aan.

En nu... eindelijk, beklommen ze de laatste heuvelrug.

Het liep tegen het zesde uur, zoals Jona gisteren aan zijn moeder had voorspeld.

Ginds, in de verte, daar lag het huis.

En zie: een vrouw kwam hen tegemoet gesneld... een vrouw met een meisje aan de hand.

Moeder... èn... Sara.

Vrolijk huppelde het kind naast moeder voort.

‘O Jona,’ riep moeder haar man al van verre toe, ‘zie toch eens... zij is genezen.’

En toen ze elkaar begroet en omhelsd hadden, vertelde moeder: ‘Vannacht, het kan omstreeks middernacht geweest zijn, zat ik bij haar bed. Ik dacht, dat zij sterven zou. En toen, eenklaps, heeft de koorts haar verlaten.

Moeder, zei ze, ik hoor zo'n wonder-zoete muziek en zo'n wonderschoon gezang.

Kind, zei ik, het is de koorts. Je droomt. Kom, drink nog eens, en ga slapen.

Maar toen ik haar het kommetje water reikte, voelde ik, en ik zag het aan haar ogen, dat de koorts als bij toverslag geweken was.’

Hier viel Sara haar moeder in de rede: ‘Moeder wil het niet geloven, maar ik heb het werkelijk gehoord. Het was, of de hemel open ging.’

Vader en Jona keken elkander stil-glimlachend aan.

[pagina 83]
[p. 83]

En toen moeder zei: ‘Maar Sara, kind, dat kan toch niet!...’ toen nam vader Jona zijn dochtertje in de armen, en kuste het.

‘Ja mijn kind,’ zei de ruwe herder zacht, en grote tranen rolden in zijn baard, ‘ja mijn kind, wij ook hebben de hemel geopend gezien, en de muziek en de zang gehoord.’

En fluisterend herhaalde Jona ben Jona de schone woorden:

‘Ere zij aan God in de hoge, en vrede op aarde aan de mensen, die van goeden wille zijn.’

‘Ja ja, zo was het!’ riep Sara uit. ‘Weet jij, wat het betekent?’

Jona knikte zwijgend.

 

Thuis aangekomen, vertelden zij alles, wat zij gehoord en gezien hadden in de stille heilige nacht op de velden van Bethlehem, Davids stad.

De kleinere kinderen stonden doodstil aan de knieën van vader en Jona. Ze luisterden met oren en ogen naar het wondere verhaal.

Moeder sprak geen woord.

Maar toen zij even later met Jona ben Jona alleen was, sloot zij haar dappere jongen in de armen, en fluisterde:

‘O Jona, en ik wilde je niet laten gaan. Mijn grote jongen, die met eigen ogen het Heil der Wereld heeft aanschouwd.’

Bladvulling.
 
Een bladvulling wilt gij gaan schrijven,
 
Hier voor dit slecht gevulde blad?
 
Och - 'k zou het maar wit laten blijven!
 
Daar wordt genoeg papier beklad.
 
 
 
P.A. de Génestet.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken