Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Lees en luister. Deel 9 (1947)

Informatie terzijde

Titelpagina van Lees en luister. Deel 9
Afbeelding van Lees en luister. Deel 9Toon afbeelding van titelpagina van Lees en luister. Deel 9

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.76 MB)

Scans (44.32 MB)

XML (0.21 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen
non-fictie/schoolboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Lees en luister. Deel 9

(1947)–H.J. Tromp–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 109]
[p. 109]


illustratie

28. Guido de Fontgalland. 1.

Op 24 Januari 1925 stierf te Parijs een jongen van elf jaar, die van zichzelf getuigde: ‘Ik heb nooit een leugen verteld.’

Indien een van ons dat beweerde, zou men hem op zijn woord geloven?

Ja, als we zeiden: ‘Een enkele maal, vroeger, toen ik klein was... maar nu, nu ik groter en verstandiger en flinker word, nu niet meer,’ - ja, dan zou niemand twijfelen aan ons woord.

[pagina 110]
[p. 110]

Maar nooit... nooit?

En toch: millioenen mensen, verspreid over de hele aarde, geloven zonder moeite de mooie getuigenis van Guido: ‘Ik heb nooit een leugen verteld.’ Want zij kennen zijn levenshistorie, die in meer dan veertig talen in boekvorm is verschenen.

En als wij het korte uittreksel uit zijn geschiedenis, dat hieronder volgt, gelezen hebben, zullen ook wij het beamen.

‘Inderdaad, deze engelachtige jongen heeft zich nooit aan een leugen, zelfs niet aan de kleinste bewuste onwaarheid, schuldig gemaakt.’

En we zullen tot een merkwaardige ontdekking komen bovendien. De kleine Guido, hoe lief, hoe teer, hoe zacht hij was naar het uiterlijk - in de omgang met zijn broertje, zijn ouders, zijn vriendjes, met Jezus en zijn lieve Moeder in de Hemel - deze kleine Guido was in wezen sterk en onverzettelijk. Dit blijkt niet alleen uit de heldhaftige moed en het engelachtige geduld, waarmede hij het vreselijk lijden van zijn laatste ziekbed aanvaardde en zonder klagen verdroeg - dit blijkt evenzeer uit zijn: ‘Ik heb nooit een leugen verteld.’

Immers: hij heeft dit zelf geconstateerd - met nadruk en met rechtmatige trots. Wie van ons zou er niet trots op zijn, als hij dat eveneens van zichzelf kon getuigen? Wie van ons is er niet trots op, wanneer hij naar waarheid zeggen kan: ‘In het laatste jaar heb ik geen enkele keer gelogen.’

Want dat betekent: ‘Ik heb mezelf overwonnen op een heel belangrijk punt.’ En de overwinning van onszelf - dat is nog altijd de moeilijkste, maar de mooiste ook. Dat is nu eens echt een overwinning, om er trots, maar niet hovaardig op te zijn.

Zo was het met Guido. Hij ook heeft de leugen gekend.

Niet alleen bij anderen heeft hij de leugen gezien. Ook aan zijn eigen hart heeft het fluisteren van de leugen geklonken. Maar hij heeft het van den beginne af herkend als een lelijk,

[pagina 111]
[p. 111]

vals duiveltje. En nooit heeft hij het toegang verleend tot zijn smetteloos reine ziel, waarin Jezus altijd troonde. Slechts als bekóring heeft Guido de leugen gekend, en steeds heeft hij de verleiding weerstaan.

Guido is overwinnaar gebleven in zo menige veldslag, waarin andere kinderen bezwijken - de strijd tegen de duivel van leugen, oneerlijkheid en bedrog. Dat zijn smetteloos blanke kleed van het H. Doopsel door geen enkel leugentje, hoe klein ook, ooit bevuild werd - daarop was hij trots, en daarop mòcht hij trots zijn.

‘Ik heb nooit een leugen verteld.’

Kunnen we het hem, helaas, niet nazeggen - wij willen ons best doen, eerlijk, flink en sterk, om in de toekomst mèt hèm te kunnen getuigen van onszelf: ‘Ik heb sinds toen en toen nooit meer een leugen verteld.’

 

De kleine Maria-ridder.

 

Guido aanschouwde op 30 November 1913 te Parijs het levenslicht als de oudste zoon van graaf en gravin de Fontgalland. Reeds bij zijn geboorte wijdde zijn moeder hem toe aan de H. Maagd. Zij beloofde aan Maria, dat haar jongen gedurende de eerste drie levensjaren gekleed zou gaan in háár kleuren: wit en blauw.

 

Wat de bisschop van Valencia, die de kleine doopte, van hem zei, toen hij het kind, schoongewassen van de erfzonde, teruggaf aan de gelukkige moeder.

Toen Mgr. de Gibergues een weinig later de gelukkige moeder kwam bezoeken, zei hij tot haar: ‘Wij brengen u een lieve kleine engel; hij is heel zoet geweest en heeft rouwmoedig het zout der wijsheid ingenomen; toen, aan het altaar van O.L. Vrouw gekomen, heeft hij heel opmerkzaam en stil naar het aangestoken lampje gekeken... Van ganser

[pagina 112]
[p. 112]

harte wens ik onze kleine Guido, dat hij een dapper Christen mag worden en een groot minnaar van O.L. Vrouw!’

 

Guido als kleine dreumes.

Zo groeide kleine Guido zienderogen op... in wijsheid en in kleine kinderdeugden, maar toch nog niet in braafheid en gehoorzaamheid!... Hij was een kleine wilde kapoen, woelig, vrolijk, opvliegend en zeer levendig van aard; maar openhartig, en eerlijk als goud!... Gebeurde het, dat hij bij het spel per ongeluk iets gebroken had, dan wist hij heel goed, dat hij bebromd of bestraft zou worden. Toch kwam hij altijd onverschrokken zeggen: ‘Ik heb het gedaan!’ zonder zich ooit te verontschuldigen. Als hij gestraft werd, en hij na het eten geen dessert zou krijgen, kroop hij vóór het einde van de maaltijd van zijn stoel.

‘Waar ga je naar toe?’

‘Wel, ik mag geen dessert hebben!... Dan wil ik het ook niet, omdat ik er geen recht op heb!’

 

Hoe de kleine Guido de schepping leerde zien als Gods werk.

De heldere nachthemel was met pinkelende sterren bezaaid, en in het midden blonk de vriendelijk-zachte maan.

De meid nam het kind op haar armen, en bracht het voor het venster. Kleine Guido, die voor het eerst van zijn leven zo'n heerlijk schouwspel te zien kreeg, was buiten zichzelf van bewondering en kraaide van de pret!... Er werd hem verteld, dat de maan en de sterren, dat het allemaal geschapen was door de kleine Jezus.

‘O!’ riep het ventje uit, ‘Guido is blij, dat al dit moois van Jezus is!’

Enige maanden later, toen zijn nieuwe broertje was aangekomen, zei Guido eens heel zacht tegen hem:

‘Wanneer je kunt lopen, zal ik je het maantje laten zien en de sterren, het speelgoed van kleine Jezus!’

[pagina 113]
[p. 113]

Hoe de kleine Guido leert, dat zijn lichaam een tempel is van de H. Geest.

Langzamerhand werd kleine Guido een geestig baasje, oprecht, en toch een dwaze rakker; doch van jongsaf met zijn hart op zijn handen.

Op zekere dag, toen hij op visite was bij zijn grootmoeder, maakte Guido het wat al te bont; en, moe van al zijn kindergrappen, zei zij tegen hem: ‘Hoor eens liefje, kleine Jezus woont in de hartjes van de brave kinderen; maar wanneer ze stout en wild zijn, dan verlaat Jezus hen en trekt weg uit hun hartjes!’

Deze woorden hadden kleine Guido diep getroffen. Toen hij 's avonds zijn gebedje had gedaan, moest hij zijn moeder uitleg vragen.

Zou dan de kleine lieve Jezus, tot wie hij elke morgen en avond bad, die in de Hemel woonde, en in het kleine huisje in de kerken, achter het mooie gouden poortje, en die soms, onder de gedaante van een blanke hostie, in het hart van de grote mensen nederdaalde... zou die dan ook in Guido's hartje zijn?

‘Ja zeker lieveling!’

‘En van wanneer af, mama?’

‘Vanaf je doopsel!’

‘O!... En in het hartje van kleine Markus ook?’

‘Zeker!’

En van pure vreugde begon Guido te dansen en te springen!

's Anderendaags, bij zijn ontwaken, verklaarde hij: ‘Ik heb de hele nacht van Jezus gedroomd!’

Sedertdien gebeurde het dikwijls, dat midden onder zijn spel, zijn maaltijd, of zelfs terwijl hij luchtig aan het springen was, hij plots stil hield, ‘om goed te luisteren, of Jezus nog wel in zijn hartje was!’

Op een keer had hij te dikwijls zijn moeder in de weg

[pagina 114]
[p. 114]

gelopen om, verscheiden malen achtereen, haar te laten luisteren naar zijn hartje. Ongeduldig geworden door het gedurig aandringen van haar ‘grote jongen’, zoals zijn mama haar Guido noemde, zei ze tegen hem:

‘Neen, deze keer zeker niet. Je bent een echte wildeman geweest! Je hebt je broertje wakker gemaakt met je trompet; kleine Jezus is weg uit je hartje.’

Guido scheen aan de grond genageld; hij wierp zijn speelgoed aan kant en ging enige ogenblikken stil zitten... Er kwam al gauw een traan blinken in zijn mooie blauwe kinderogen.

Jezus was weg!... Jezus, zijn kleine Jezus, van wie hij zoveel hield! Zijn liefste, zijn beste Vriendje... O neen, Hij moest al weer terug zijn!

‘Mama, hé ma,... luister nog eens!’

En hij klampt zich vast aan zijn moeder, klimt op haar schoot en trekt haar bij de arm, hoewel zij aan het schrijven is.

‘Luister eens, mama... maar luister dan toch!’

Zij legt haar hoofd tegen zijn borst...

‘Neen maar! Jij kleine schelm, je bent echt lastig vandaag. Je stoort me ieder ogenblik... neen, kleine Jezus is niet terug. Ik hoor Hem niet.’

Toen ging Guido een pas achteruit, zeer geroerd door deze woorden; hij balde zijn kleine vuistjes en antwoordde vinnig-weg:

‘Jawel mama, kleine Jezus is er tòch weer. Hij is toch terug in mijn hartje... U hoort Hem niet, maar ìk... ik voel Hem!’

 

Guido bij de H. Theresia van het Kindje Jezus.

In Januari 1917 mocht Guido mee naar Lisieux. Hij bad heel lief op het graf van de ‘kleine Heilige Theresia van het Kindje Jezus’ en bracht haar bloemen... Het was toen bitter

[pagina 115]
[p. 115]

koud, en bij het verlaten van het kerkhof dwarrelden de witte sneeuwvlokken lustig naar beneden, tot groot vermaak van Guido die, evenals de engelachtige Karmelites, heel veel van de sneeuw hield.

Eensklaps riep hij uit:

‘Oh!... op deze weg ruik ik niets meer!... en er was zo'n lekkere geur op het graf van zusterke Theresia. Oh! zo fijn, zo heerlijk!’

Toen men enige ogenblikken later het klooster was binnengegaan, liet men hem rozen ruiken en wierook.

‘Neen,’ zei hij, ‘het rook veel fijner, veel fijner dan dit!’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken