Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De erfgenaam in Amerika (ca. 1910-1920 )

Informatie terzijde

Titelpagina van De erfgenaam in Amerika
Afbeelding van De erfgenaam in AmerikaToon afbeelding van titelpagina van De erfgenaam in Amerika

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.49 MB)

Scans (31.89 MB)

XML (0.38 MB)

tekstbestand






Vertaler

Simon Jacobus Andriessen



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De erfgenaam in Amerika

(ca. 1910-1920 )–Mark Twain–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 46]
[p. 46]

IX.

De graaf en Washington gingen de deur uit om den treurigen plicht te vervullen en voerden onderweg het volgende gesprek:

‘'t Is als gewoonlijk gegaan.’

‘Wat, kolonel?’

‘Er waren er zeven in dat logement. Actrices. En allen natuurlijk door den brand verjaagd.’

‘Allen verbrand?’

‘Och, zij zullen wel gevlucht zijn; dat doen ze altijd; maar er is er nooit een onder, die slim genoeg was om haar juweelen mee te nemen.’

‘Dat is vreemd.’

‘Vreemd? 't Is het vreemdste, wat ik ooit gezien heb. De ondervinding maakt ze niet wijzer; ze schijnen niets te kunnen leeren dan uit een boek. In sommige gevallen is het noodlot er blijkbaar bij in 't spel. Neem bijvoorbeeld eens Hoe-heet-ze-ook-weer, die zulke overgevoelige rollen speelt. Ze heeft eene ontzaglijke reputatie gekregen - en dat is alleen daaraan toe te schrijven, dat zij uit brandende logementen ontkomen is.’

‘Maar hoe kan dat haar eene reputatie als actrice geven?’

‘Dat deed het ook niet; het maakte haar naam alleen algemeen bekend. De menschen wilden haar zien spelen, omdat haar naam algemeen bekend is, maar zij wisten niet, wat dien algemeen bekend heeft gemaakt. Eerst stond zij aan den voet van de ladder en was volstrekt niet in tel - met een loon van dertien dollars in de week en wat zij er zelf bij wist te verdienen.’

‘Wat dan?’

‘Wel, allerlei dingen om zich zelf aantrekkelijk te maken. Zij is eens uit een hotel gevlucht en verloor daarbij 30,000 dollars aan diamanten.’

‘Zij? En waar had zij die dan vandaan?’

‘Dat mag Joost weten - zeker wel aan haar gegeven door verliefde jonge melkmuilen en scheutige oude knarren uit de stalles. Al de kranten waren er vol van. Zij vroeg verhooging van traktement en kreeg het. Welnu, zij vluchtte weer uit een brandend logement en verloor al hare diamanten, en dat bracht haar zóó vooruit, dat zij nu onder de eerste starren aan den tooneelhemel behoort.’

‘Welnu, als branden in logementen het eenige zijn, waardoor zij naam kan maken, dan is het nogal een vrij onzeker soort van reputatie, zou ik denken.’

‘Voor haar niet. Omdat zij zoo gelukkig is, onder een gelukkig gestarnte geboren te zijn. Telkens als er brand in een logement is, is zij er in. Zij is er altijd in - en als ze er zelf niet in kan zijn, dan zijn hare diamanten er in. Nu kan je wel zien, dat zij voor geluk in de wieg gelegd is.’

‘Ik heb nooit van zoo iets gehoord. Zij moet dan wel schepels diamanten verloren hebben.’

‘Schepels? Ze heeft wel mudden verloren. 't Is zoo ver gekomen, dat de logementen bijgeloovig omtrent haar geworden zijn. Ze willen er haar niet meer in toelaten. Ze denken, dat er dan brand zal komen; en bovendien, als zij er in is, dan betaalt de assurantiemaatschappij niet uit. Zij is in den laatsten tijd wat achteruit geraakt, maar deze brand zal er haar wel weer bovenop helpen. Zij heeft vannacht 60,000 dollars verloren.’

[pagina 47]
[p. 47]

‘Ik vind, dat zij een gekkin is. Als ik 60,000 dollars aan diamanten had, zou ik ze niet in een logement vertrouwen.’

‘Dat zou ik ook niet; maar men kan dat eene actrice niet aan 't

illustratie

verstand brengen. Deze ééne is al vijf en dertig malen bij brand een logement ontvlucht. En toch ben ik er zeker van, dat als er vannacht te San-Francisco weer brand in een logement ontstaat, zij hare diamanten weer zal verliezen. Zij zegt, dat zij in ieder hotel in de omstreken diamanten heeft.’

Toen zij op het tooneel van den brand aankwamen, sloeg de oude graaf een blik op de reeks van dooden en wendde zijn gelaat af, diep getroffen als hij was over dit schouwspel. Hij zeide:

‘'t Is maar al te waar, Hawkins - herkenning is onmogelijk, niet één van de vijf kan door zijn naasten bloedverwant geïdentificeerd worden.

Doe jij maar een keuze: 't is mij niet mogelijk.’

‘Wie zou ik bij voorkeur...’

‘Och, neem er maar een. Kies den besten!’

Toch gaven de beambten den graaf de verzekering - want zij kenden hem, iedereen te Washington kende hem - dat de plaats, waar deze lijken gevonden waren, het onmogelijk maakte, dat een daarvan dat van zijn jeugdigen bloedverwant zou kunnen zijn. Zij wezen de plaats aan, waar hij, als het bericht in de krant juist was, den dood moest gevonden hebben; en op een verren afstand van deze plaats wezen zij hem, waar de jonkman moest omgekomen zijn, ingeval hij in zijne kamer gestikt was; en zij wezen hem nog eene derde plaats, nog verder, waar hij mogelijk den dood kon gevonden hebben, indien hij wellicht eene poging gedaan had om door de zijdeur te ontvluchten. De oude kolonel wischte een traan weg en zeide tegen Hawkins:

‘Zooals nu blijkt, was er iets profetisch in mijne vrees. Ja, t is een zaak van asch. Wil je zoo goed zijn, naar een winkel te gaan en mij een paar manden te halen?’

Eerbiedig vulden zij eene mand met asch op iedere van de hun aangewezene plaatsen en brachten deze manden naar huis om te beraadslagen over de beste manier om ze naar Engeland over te zenden en aan die stoffelijke overblijfselen tevens gelegenheid te geven om ‘op

[pagina 48]
[p. 48]

een praalbed te liggen,’ - een bewijs van eerbied, waartoe de kolonel zich verplicht achtte, uithoofde van den hoogen rang van den overledene.

Zij zetten de manden neer op de tafel in het vertrek, dat vroeger de bibliotheek, de huiskamer en de werkplaats was, maar nu de audiëntiezaal heette, en gingen naar boven, naar de rommelkamer, om te zien of zij ook eene Engelsche vlag konden vinden om deze te gebruiken voor het praalbed. Een oogenblik daarna kwam Lady Rossmore thuis en zag de manden staan, juist op het oogenblik, waarop de oude Jenny ze in oogenschouw nam. Zij verloor al haar geduld en zeide tegen de negerin:

‘Wat heb je nu weer uitgevoerd? - Wat ter wereld heeft je op de gedachte gebracht om de tafel in de huiskamer te gebruiken voor deze manden met asch?’

‘Asch?’ En zij ging er naar toe om ze te bekijken. Zij sloeg hare handen in pathetische verwondering in elkaar en riep uit: ‘Zoo iets heb ik nog nooit gezien!’

‘Heb jij dat dan niet gedaan?’

‘Ik? Wel, 't is voor 't eerst van mijn leven, dat ik ze zie. Dat is zeker weer het werk van Daniël.’

Daniël werd binnengeroepen en verzekerde, dat hij het niet gedaan had.

‘Dan weet ik niet, hoe ik het moet verklaren. Misschien heeft...’

‘O!’ en eene huivering ging Lady Rossmore door de leden. ‘Nu begrijp ik het al. Blijf er van af! 't Is van hem.’

‘Van hem, Mylady?’

‘Ja, van den jongen Mijnheer Sellers uit Engeland, die verbrand is.’

Zij bleef alleen met de asch - alleen totdat zij op haar adem kon komen. Toen ging zij naar Mulberry Sellers toe met het voorstel, zijn programma, wat dit ook wezen mocht, terstond vast te stellen, ‘want,’ dacht zij, ‘als hij zich door zijn gevoel laat overheerschen, is er geen zeggen van, welke dwaasheden hij zal uithalen, als men hem maar laat begaan.’ Zij trof hem al spoedig aan. Hij had de vlag gevonden en bracht deze mee. Toen zij hoorde, dat zijn plan was, de stoffelijke overblijfselen ‘op een praalbed te doen liggen en de regeering en het publiek uit te noodigen,’ verzette zij zich hier tegen. Zij zeide:

‘Je bedoelingen zijn heel goed - dat zijn ze altijd - je wilt aan de stoffelijke overblijfselen eer bewijzen, en zeker kan niemand daarin iets verkeerds vinden, want hij was je bloedverwant; maar je slaat daarbij den verkeerden weg in, en dat zal je zelf inzien, als je over de zaak nadenkt. Het is niet mogelijk, langs een mand met asch heen te gaan met eene poging om daarover droefheid te betoonen, en er iets plechtigs aan bij te zetten. Dit zou met ééne mand al zoo wezen, het zou met drie manden driewerf het geval zijn. Welnu, het ligt voor de hand, dat, als er niets plechtigs in zou wezen met één rouwdragende, het er evenmin in zou liggen, als er een heele stoet voorbijtrok, - en er zouden hier zeker wel vijf duizend menschen komen. Ik weet het niet, maar het zou eigenlijk belachelijk zijn. Neen, Mulberry, zij kunnen niet op een praalbed liggen - dat zou een dwaasheid zijn. Laat dat plan varen en bedenk iets anders!’

Hij liet het dan ook varen, en niet

[pagina 49]
[p. 49]

eens met weerzin, toen hij er over had nagedacht en tot de erkentenis kwam, dat zij juist gezien had. Hij besloot eenvoudig bij de stoffelijke overblijfsels te blijven zitten, hij zelf en Hawkins. Zelfs dit scheen niet in den smaak zijner vrouw te vallen, doch zij maakte geen tegenwerpingen, want het was duidelijk, dat hij de verschuldigde eer wilde bewijzen aan deze stoffelijke overblijfsels. Hij spreidde de vlag over de manden uit, omwond de kruk der deur met floers en zeide met zelfvoldoening:

‘Ziezoo! We bewijzen hem nu al de eer, die wij hem in de gegeven omstandigheden kunnen aandoen. Behalve - men moet aan een ander doen, wat men zelf zou wenschen, dat aan ons gedaan werd... Dat moet er nog bij.’

‘Wat?’

‘Een wapenschild.’

De vrouw begreep, dat er geen wapenschilden meer aan den voorgevel konden aangebracht worden; het vooruitzicht van eene andere versiering van dien aard stond haar tegen, en zij wenschte wel dat die gedachte niet bij hem was opgekomen. Zij zeide aarzelend:

‘Maar mij dacht, dat men zulk een eerbetoon slechts aan de naaste familie verschuldigd was, die...’

‘Je hebt gelijk, Mylady, volkomengelijk;

illustratie

maar we hebben geen nadere familie dan deze onrechtmatige. Wij kunnen dat niet ontkennen; wij zijn slaven van aristocratische gewoonten en moeten ons daaraan onderwerpen.’

Lady Rossmore en hare dochter bleven tot middernacht bij de stoffelijke overblijfselen zitten en hielpen de beide heeren in hunne beraadslagingen, wat er verder mee zou gedaan worden. Rossmore meende, dat zij terstond naar Engeland dienden gezonden te worden. Maar zijne vrouw verkeerde omtrent het gepaste daarvan in twijfel. Zij zeide:

‘Wou je dan al die manden zenden?’

‘Wel zeker.’

‘Alle te gelijk?’

‘Aan zijn vader? Neen zeker niet. Dat zou een al te hevige schok voor hem wezen! Neen - één te gelijk; er hem langzamerhand mee bekend maken.’

‘Zou dat de gewenschte uitwerking hebben, vader?’

‘Ja, Gwendolen. Vergeet niet, dat jij nog jong bent, en dat hij oud is. Hem alles te gelijk te zenden zou misschien meer zijn dan hij kon verduren. Maar als het wat verzacht wordt één mand tegelijk, met behoorlijke tusschenruimten, dan

[pagina 50]
[p. 50]

zou hij aan de gedachte gewoon raken tegen den tijd, dat hij ze alle in het bezit had. En ze hem met drie schepen toe te zenden is in allen gevalle veiliger - met het oog op stormen en schipbreuken.’

‘Mij lacht dat plan niet toe. Als ik zijn vader was, zou ik het verschrikkelijk vinden, hem terug te krijgen indien - indien...’

‘Mij komt dat ook zoo voor,’ bracht Hawkins in het midden.

‘Ja,’ vervolgde Gwendolen, ‘verschrikkelijk, hem zoo bij stukken en brokken terug te krijgen. Juist dat wachten met de begrafenis zou voor hem zoo pijnlijk zijn.’

 



illustratie

 

‘Och neen, mijn kind,’ zei de graaf geruststellend, ‘daar bestaat geen vrees voor; zoon oud man zou zulk een uitstel niet kunnen verdragen. Er zullen drie begrafenissen zijn.’

Lady Rossmore keek verwonderd op en zeide:

‘Hoe zou dat kunnen bijdragen om zijn smart te verzachten? 't Is naar mijne meening eene verkeerde opvatting. Hij moest ineens begraven worden.’

‘Dat zou ik ook denken,’ bracht Hawkins in 't midden.

‘En ik ook,’ zei de dochter.

‘Je beschouwt de zaak allemaal verkeerd,’ zei de graaf. ‘Dat zal je zelf inzien, als je er over nadenkt. Slechts één van de manden bevat zijn stoffelijk overschot.’

‘Welnu,’ zeide Lady Rossmore, ‘dan is de zaak vrij eenvoudig: laat die eene mand dan begraven.’

‘Zeker,’ voegde Lady Gwendolen er bij.

‘Maar dat is niet zoo eenvoudig,’ hernam de graaf, ‘omdat we niet weten, welke mand zijn stoffelijk overschot bevat. Wij weten wel, dat het in één daarvan is, maar dat is ook alles, wat wij weten. Je begrijpt dus, dunkt mij, dat ik gelijk had; er moeten drie begrafenissen plaats hebben: er is geen ander middel op.’

‘En drie graven en drie graftombes en drie opschiften?’ vroeg de dochter.

‘Wel zeker. Dat zou ik willen.’

‘Dat kan toch zoo niet, vader. Elk van de opschriften zou denzelfden naam vermelden en dezelfde feiten, en zeggen, dat hij onder ieder van al die graftombes lag, en dat zou toch niet best gaan.’

De graaf zat gejaagd op zijn stoel heen en weer te schuiven.

‘Kijk,’ zeide hij, ‘dat is nu eerst

[pagina 51]
[p. 51]

een gewichtig bezwaar. Ik zie daar geen licht in.’

Er heerschte gedurende eenige oogenblikken een diep stilzwijgen. Toen zeide Hawkins:

‘Het komt mij voor, dat als wij den inhoud der drie manden bij elkaar voegden...’

De graaf greep zijne hand en drukte die vol dankbaarheid.

‘Dat lost het geheele probleem op,’ zeide hij. ‘Eén schip, ééne begrafenis, één graf, ééne graftombe - dat is verwonderlijk goed bedacht. Dat doet je eer aan, majoor Hawkins. Dat heeft voor mij een gewichtig bezwaar uit den weg geruimd en zal dien ouden vader veel smart besparen. Ja, hij moot in één mand overgezonden worden.’

‘En wanneer moet dat gebeuren?’ vroeg zijne vrouw.

‘Morgen - onmiddellijk, natuurlijk.’

‘Ik zou er toch nog maar wat mee wachten, Mulberry.’

‘Wachten? Waarom?’

‘Je zult toch niet graag het hart van dien kinderloozen ouden man willen breken.’

‘God weet, dat ik dat niet zou willen.’

‘Wacht dan, totdat hij de stoffelijke overblijfselen van zijn zoon opvraagt. Als je dat doet, dan zal je hem nimmer de pijnlijke smart kunnen berokkenen, die een vader kan treffen - ik bedoel de zekerheid, dat zijn zoon dood is. Want hij zal het lijk niet opvragen.’

‘En waarom niet?’

‘Omdat zulk eene aanvrage - waardoor de waarheid aan het licht zou komen - hem zou berooven van het eenige, wat hem nog overgebleven is, de onzekerheid, de flauwe hoop, dat het later zal blijken, dat zijn zoon nog ontkomen is, en dat hij hem te eeniger tijd zal weerzien.’

‘Maar Polly, hij zal immers uit de kranten te weten komen, dat hij verbrand is.’

‘Hij zal zich diets maken, dat de kranten het verkeerd hebben; hij zal redeneeren tegen alles, wat de dood van zijn zoon bewijst; en hij zal dat blijven doen, totdat hij sterft. Maar als de stoffelijke overblijfselen werkelijk komen en daar voor den armen, ouden man worden neergezet...’

‘O, mijn God, dat zullen ze nimmer! Polly, je hebt mij van eene misdaad teruggehouden, en ik zal je daarvoor altijd dankbaar zijn. Nu weet ik, wat wij doen moeten. Wij zullen ze met alle plechtigheid ter aarde laten bestellen, en hij zal er nimmer iets van te weten komen.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken