Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De erfgenaam in Amerika (ca. 1910-1920 )

Informatie terzijde

Titelpagina van De erfgenaam in Amerika
Afbeelding van De erfgenaam in AmerikaToon afbeelding van titelpagina van De erfgenaam in Amerika

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.49 MB)

Scans (31.89 MB)

XML (0.38 MB)

tekstbestand






Vertaler

Simon Jacobus Andriessen



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De erfgenaam in Amerika

(ca. 1910-1920 )–Mark Twain–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

XX.

Tracy kwam slechts langzaam met zijn werk vooruit, want zijne gedachten dwaalden telkens af. Verscheidene dingen wekten zijne verwondering. Eindelijk ging er plotseling een licht voor hem op - scheen althans voor hem op te gaan - en hij zeide bij zichzelf: ‘Ik heb eindelijk de oplossing gevonden: het verstand van dien man is gekrenkt; ik weet niet in welke mate, maar toch voldoende om al die zonderlingheden te verklaren. Die afschuwelijke schilderijen, die hij voor het werk van oude meesters houdt; die leelijke portretten, die volgens hem Rossmores voorstellen; die wapens, die bluffende naam van dit bouwvallige oude huis, het kasteel Rossmore, en die zonderlinge bewering van hem, dat ik verwacht werd. Hoe kon ik, Lord Berkeley namelijk, verwacht worden? Hij weet toch uit de couranten, dat die persoon bij den brand van New Gadsly omgekomen is.

‘Och kom, hij weet eigenlijk niet, wien hij verwachtte, want uit zijn woorden bleek, dat hij noch een Engelschman, noch een artist verwachtte, en toch beantwoord ik aan zijne verwachtingen. Hij schijnt nogal tevreden over mij te zijn. Toch is het niet richtig met hem; ik vrees zelfs, dat het lang niet richtig met hem is. Maar hij interes-

[pagina 109]
[p. 109]

seert mij - alle menschen in zulk een toestand zijn interessant, denk ik. Ik hoop, dat mijn werk hem zal bevallen; ik zou hier wel alle dagen willen komen om hem te bestudeeren. En als ik aan mijn vader schrijf - och, laat mij maar niet meer aan dat onderwerp denken, het is niet goed voor mijne kalmte van geest.

Daar komt iemand - ik moet aan mijn werk. 't Is de oude heer weder. Hij ziet er gemelijk uit. Misschien komen mijne kleeren hem verdacht voor, en dat zijn ze ook - voor een artist. Als ik het maar met mijn geweten kon overeenbrengen, mij andere aan te schaffen - maar daar kan geen sprake van zijn. Ik zou wel eens willen weten, waarom hij die bewegingen met zijne handen in de lucht maakt. Ik schijn het voorwerp daarvan te wezen. Zou hij misschien eene poging doen om mij te magnetiseeren? Dat bevalt mij maar half. Ik vind daar iets akeligs in.’

De kolonel mompelde bij zichzelf: ‘Het heeft al eenige uitwerking op hem; dat kan ik zelf wel zien. Dat is voor ditmaal genoeg. Hij zit nog niet heel vast in elkaar, dunkt mij, en ik zou hem licht in zijne bestanddeelen scheiden. Ik zal nu een paar slimme vragen tot hem richten en zien, of ik kan te weten komen, wat zijn middel van bestaan is, en waar hij vandaan komt.’

Hij ging naar hem toe en zeide vriendelijk:

‘Laat mij u niet storen, Mr. Tracy. Ik wilde maar eens eventjes een blik op uw werk slaan. O, dat is mooi - dat is inderdaad heel mooi. Ge kunt het keurig doen. Mijne dochter zal er erg mee ingenomen zijn. Mag ik wat bij u komen zitten?’

‘O ja, dat zal mij aangenaam zijn.’

‘Zou het u niet hinderlijk wezen? Zou het uwe inspiraties niet verdrijven?’

Tracy lachte en zeide, dat zij niet etherisch genoeg waren om zoo gemakkelijk verdreven te worden.

De kolonel deed een aantal voorzichtige en weloverlegde vragen - vragen, die aan Tracy vrij zonderling voorkwamen, - maar de antwoorden verschaften blijkbaar de verlangde inlichtingen, want de kolonel zeide bij zichzelf met gemengden trots en genoegen:

‘Het gaat voorloopig goed met de zaak. Hij zit nog vast in elkaar. 't Is verwonderlijk. Ik geloof, dat ik hem zou kunnen versteenen.’

Na een korte poos vroeg hij:

‘Geeft ge er de voorkeur aan hier te zijn of - of daar?’

‘Daar? Waar?’

‘Wel, waar ge geweest zijt?’

De gedachten van Tracy keerden naar zijn kosthuis terug, en hij antwoordde met beslistheid:

‘O, zonder eenigen twijfel hier.’

De kolonel zeide bij zichzelf: ‘Er bestaat daaromtrent geen onzekerheid. Het duidt aan, waar hij geweest is, de arme kerel! Welnu, ik ben al tevreden. Ik ben blij, dat ik wat uit hem heb weten te krijgen.’

Hij zat al te denken en te denken en het penseel na te gaan. Eindelijk zeide hij bij zichzelf: ‘Ja het schijnt een vergoeding voor het mislukken mijner pogingen in het geval van den armen Berkeley. Hij ging in de andere richting. Nu het is goed. Hij is beter af.’

Sally Sallers kwam nu thuis, en de artist werd aan haar voorgesteld. Het was een wederzijdsche liefde op het eerste gezicht, ofschoon geen

[pagina 110]
[p. 110]

van beide partijen zich daarvan misschien bewust was De Engelschman maakte hij zichzelf de opmerking: ‘Misschien is hij toch wel niet krankzinnig.’

Sally ging zitten en toonde veel belangstelling in Tracy's werk, hetgeen dezen hoogst aangenaam was. Sellers verlangde er reeds naar, zijne ontdekkingen aan Hawkins mee te deelen, dus ging hij heen, zeggende, dat, als de twee ‘jeugdige beminnaars der kunst’ dachten, dat zij het buiten hem konden stellen, hij maar zou heengaan en zich met zijne eigene zaken bezighouden. De artist zeide bij zichzelf: ‘Ik denk dat hij misschien maar een beetje excentriek is, maar dat is ook alles.’ Hij verweet zichzelf, dat hij ten onrechte iemand veroordeeld had zonder hem in de gelegenheid te stellen, te toonen, wat hij werkelijk was.

Natuurlijk was de vreemdeling zeer spoedig op zijn gemak en praatte gezellig met haar. Het echte Amerikaansche meisje bezit de hoedanigheden van natuurlijkheid, eerlijkheid en oprechtheid; zij is wars van alles, wat aan vormen doet denken en kunstmatig is; bijgevolg raakt men op een vertrouwelijken voet met haar, voordat men weet, hoe dat zoo gekomen is.

Deze nieuwe kennismaking - vriendschap mocht het wel heeten - werd vlug voortgezet; en de ongewone vlugheid daarvan bleek genoegzaam uit één merkwaardig feit - dat namelijk in het eerste half uur beide partijen hadden opgehouden, op de kleederen van Tracy te letten.

Later werd de aandacht weder daardoor getrokken; het bleek toen aan Gwendolen, dat zij bijna daarmee verzoend was, en aan Tracy, dat hij het niet was.

Dit laatste kwam aan het licht, toen Gwendolen den artist uitnoodigde om te blijven. Hij moest daarvoor bedanken, zeide hij, omdat hij niet in deze kleeren aan eene deftige tafel kon verschijnen. Toch ging hij gelukkig heen, want hij zag dat Gwendolen teleurgesteld was.

En waar ging hij heen? Hij ging regelrecht naar een goedkoop kleerenmagazijn en kocht zulk een net pak, als hij voor weinig geld maar kon krijgen. Hij zeide bij zichzelf: ‘Ik weet, dat het verkeerd is; maar het zou ook verkeerd zijn, het niet te doen; en van twee kwaden moet men het beste kiezen.’

Dit bevredigde hem en verlichtte zijn hart. Misschien zal het den lezer ook bevredigen.

De oude lieden maakten zich aan tafel ongerust over Gwendolen, omdat zij zoo afgetrokken en stil was. Als zij goed hadden opgelet, zouden zij bemerkt hebben, dat zij vrij spraakzaam was, als het gesprek op den artist en zijn werk kwam; maar zij merkten dat niet op, en zoo kwam het gesprek weer op iets anders, en dan tobden allen weer over Gwendolen, en vroegen zich af, of zij niet wel was dan of er iets anders aan haperde.

Hare moeder bood haar verschillende huismiddeltjes aan, en haar vader stelde zelfs voor, wijn te laten halen, ofschoon hij een volijverig geheel-onthouder en president van deze vereeniging in het district was, maar alles werd door haar van de hand gewezen - vol dankbaarheid, maar met beslistheid.

Toen het tijd was om naar bed

[pagina 111]
[p. 111]

te gaan, nam zij nog eens een der penseelen in handen, bij zichzelf zeggende: ‘Dat is het penseel, dat hij het meest heeft gebruikt.’

Den volgenden morgen ging Tracy de deur uit, in zijn nieuwe pak en met een anjelier in zijn knoopsgat - eene dagelijksche attentie van Poes. Zijne geheele ziel was vervuld met Gwendolen Sellers. Den geheelen morgen ging zijn penseel over de doeken heen, bijna zonder dat hij er zich van bewust was, en zoo bracht hij wonder op wonder tot stand in het versieren van de portretten met eene vlugheid, die de veteranen van de firma verwonderde en hun aanhoudende uitbarstingen van goedkeuring ontlokte.

Inmiddels verloor Gwendolen haar morgen en daardoor verscheidene dollars. Zij veronderstelde dat Tracy in den voormiddag zou komen - eene conclusie, waartoe zij uit zich zelve gekomen was. Zoo trippelde zij telkens van hare werkkamer naar beneden om de penseelen en andere dingen nog eens te regelen en te zien, of hij nog niet gekomen was. En als zij weer ik hare werkkamer kwam, wilde het werk nog niet vlotten. Zij had in haar ledige oogenblikken plannen voor een japon voor zichzelve gemaakt, en dezen morgen had zij een begin met de uitvoering gemaakt; maar zij was afgetrokken en deed alles verkeerd.

Toen zij zag, wat zij verknoeid had, wist zij ook de reden daarvan, en zij legde haar werk weg. En van dien tijd af bleef zij in de huiskamer wachten.

Na het twaalfuurtje wachtte zij weder, en wel een geheel uur. Toen maakte zich eene groote vreugde van haar meester, want zij zag hem aankomen. Zoo snelde zij naar boven en kon ternauwernood wachten, totdat hij het voornaamste penseel zou missen, dat zij ergens anders had neergelegd.

Ter rechter tijd traden de anderen het vertrek binnen en konden het penseel niet vinden, en toen werd zij geroepen, en zij kon het penseel in 't eerst ook niet vinden, maar toen vond zij het toch, terwijl de anderen waren weggegaan om in de keuken en in den kelder en in de houtschuur te zoeken, en op al die andere plaatsen, waar menschen naar dingen plegen te zoeken, die verloren geraakt zijn.

Zoo gaf zij hem het penseel en merkte aan, dat zij had moeten zorgen, dat alles voor hem in gereedheid was, maar dat het haar niet noodig voorgekomen was, omdat zij hem niet zoo vroeg had verwacht; maar zij zweeg hier, verwonderd over hetgeen zij zeide; en hij zeide bij zichzelf: ‘Ik wist wel, dat mijn ongeduld mij hierheen zou voeren, voordat ik verwacht werd, en mij zou verraden, en dat is ook zoo gebeurd; zij doorziet mij en lacht mij in stilte uit.’

Gwendolen was zeer ingenomen met de nieuwe kleederen en de verbetering, die zijn uiterlijk daardoor had ondergaan, - minder met de anjelier in zijn knoopsgat. De anjelier van den vorigen dag had hare aandacht ternauwernood getrokken; de tegenwoordige was precies gelijk aan de eerste, maar trok nu hare aandacht onmiddellijk. Zij wenschte wel, dat zij een middel kon bedenken om op eene ongezochte manier achter de geschiedenis daarvan te komen. Zij zeide:

‘Hoe oud een man ook wezen

[pagina 112]
[p. 112]

moge, hij kan zich verscheidene jaren jonger maken door eene bloem in zijn knoopsgat te steken. Ik heb dat dikwijls opgemerkt. Is dat de reden, waarom uwe sekse dat wel eens doet?’

‘Dat denk ik niet; maar die reden zou zeker al voldoende wezen. Ik heb nooit van zoo iets gehoord.’

‘Ge schijnt de voorkeur aan anjelieren te geven. Is dat om de kleur of om den vorm?’

‘Och neen,’ zeide hij eenvoudig, ‘ze zijn mij gegeven. Ik zou niet weten, waarom ik eenige voorkeur zou hebben.’

‘Ze zijn hem gegeven,’ zeide zij bij zichzelf, en zij begon tegen die anjelier een grief te krijgen. ‘Ik zou wel eens willen weten, wie zij is, en hoe zij er uitziet.’ De bloem begon eene ruime plaats in hare gedachten in te nemen. Zij drong zich overal aan haar op; zij stond haar steeds voor oogen. ‘Ik zou wel eens willen weten, of hij van haar houdt, die deze bloem in zijn knoopsgat gestoken heeft.’ Deze gedachte was de oorzaak van zielesmart.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken