Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De erfgenaam in Amerika (ca. 1910-1920 )

Informatie terzijde

Titelpagina van De erfgenaam in Amerika
Afbeelding van De erfgenaam in AmerikaToon afbeelding van titelpagina van De erfgenaam in Amerika

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.49 MB)

Scans (31.89 MB)

XML (0.38 MB)

tekstbestand






Vertaler

Simon Jacobus Andriessen



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De erfgenaam in Amerika

(ca. 1910-1920 )–Mark Twain–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

XIX.

Inmiddels voerden de graaf en Hawkins een levendig gesprek met elkander. De graaf zeide:

‘Het geheim, dat ik mij maar niet weet te verklaren, is, waar hij zijn anderen arm vandaan heeft.’

‘Ja, dat vraag ik mij ook al af. En er is nog iets anders dat mij in verwarring brengt: de verschijning is uit Engeland afkomstig. Hoe verklaar je dat, kolonel?’

‘Eerlijk gezegd, ik weet het niet, Hawkins; ik weet het waarlijk niet.’

‘Zou je misschien ook denken, dat we den verkeerden belichaamd hebben?’

‘Den verkeerden? En hoe verklaar je dan de kleederen?’

‘De kleederen zijn in orde: daar is geen quaestie van. Wat zullen we nu doen? We kunnen den uitgeloofden prijs niet krijgen. De belooning is voor een eenarmigen Amerikaan. En we hebben een twee-armigen Engelschman.’

‘Nu, misschien maakt dat geen bezwaar. Zie je, hij is niet minder dan de gevraagde. Hij is meer, en dus -’

Maar hij zag zelf in, dat dit argument wel wat zwak was, en liet het dus varen. De beide vrienden zaten eenigen tijd zwijgend over hunne moeilijkheden na te denken. Eindelijk begon het gelaat van den graaf van geestdrift te gloeien en zeide hij:

‘Hawkins, dit belichamen is eene grootere en edeler wetenschap dan wij gemeend hadden. We hebben er weinig gedachte op gehad, welk een ontzettend iets wij gedaan hebben. Het geheele geheim is mij nu volkomen duidelijk, klaar als de dag. Ieder mensch is samengesteld uit atomen en deelen van zijne voorouders. Deze tegenwoordige belichaming is onvolledig. We hebben het misschien niet verder gebracht dan tot het begin dezer eeuw.’

‘Wat bedoel je, kolonel?’ vroeg Hawkins, van onrust vervuld over de woorden van den ouden man.

‘Dit: we hebben den voorvader van dezen dief belichaamd.’

‘Och kom! Zeg dat niet! Dat zou verschrikkelijk zijn.’

‘Maar het is waar, Hawkins; ik weet het. Let maar op de feiten. Deze verschijning komt uit Engeland. Zij spreekt goed Engelsch. Zij is een artist. Zij heeft de manieren en de houding van een fatsoenlijk man. Waar blijft nu je dief? Beantwoord mij die vraag eens!’

‘Rossmore, dat is verschrikkelijk! Het is te verschrikkelijk om er aan te denken.’

[pagina 105]
[p. 105]

‘Wij hebben niets anders dan de kleeding van dien dief in het aanzijn geroepen - niets anders.’

‘Maar, kolonel, denk je waarlijk -’

De kolonel sloeg met zijn vuist op de tafel en zeide:

‘Mijne meening komt hierop neer: De belichaming was voorbarig; de dief is ons ontsnapt, dit is niets anders dan een verwenschte voorvader!’

Hij stond op en liep het vertrek op en neer. Hawkins zei klagend:

‘'t Is eene bittere, bittere teleurstelling!’

‘Dat weet ik, dat weet ik, senator. Ik gevoel dat zoo diep, als iemand maar zou kunnen doen. Maar we moeten er ons aan onderwerpen - op zedelijke gronden. Ik heb geld noodig, maar God weet, dat ik niet arm genoeg en niet gemeen genoeg ben om de hand te leenen tot het straffen van iemands voorvader voor de misdaad, door den nakomeling van dien voorvader gepleegd.’

‘Maar, kolonel,’ smeekte Hawkins, ‘denk eens na; wees niet te overijld; je weet, dat dit de eenige kans is om het geld te krijgen, en bovendien, de Bijbel zegt zelf, dat de nakomelingschap tot in het vierde geslacht zal gestraft worden voor de zonden en de misdaden, door voorvaderen gepleegd; en dus is het niet meer dan billijk dat wij dien regel omkeeren.’

De kolonel stond verbaasd over de strenge logica van deze stelling. Hij liep het vertrek op en neer en dacht over de zaak na. Eindelijk zeide hij:

‘Er ligt daarin veel waars; ja, er ligt daarin veel waars. En dus, ofschoon het wel wat bar is, dezen armen drommel te laten straffen voor een diefstal, waarin hij niet 't minst de hand heeft gehad, dunkt mij toch, dat wij hem bij de autoriteiten moeten aangeven.’

‘Dat zou ik doen,’ zeide Hawkins verheugd, ‘dat zou ik doen, al was hij ook duizend voorvaders in één samengedrongen.’

‘Lieve hemel! dat is hij juist,’ zeide Sellers, ‘dat is hij juist; er is in hem iets van iederen voorvader, dien hij heeft gehad. In hem zijn atomen van priesters, soldaten, kruisvaarders, dichters en bevallige vrouwen - allen menschen, die deze aarde in overoude tijden betreden hebben en die nu door bemiddeling van ons uit hunne rust opgewekt worden om zich te verantwoorden over het bestelen van een Bank in Cherokee Strip - en dat is een schandelijk misdrijf!’

‘O, spreek zoo niet, kolonel; het vervult mij met schaamte over het aandeel, dat ik heb gehad -’

‘Wacht eens! Nu heb ik het!’

‘Eene hoop op redding misschien?’

‘'t Is doodeenvoudig; een kind zou er aan gedacht hebben. Als ik in staat ben geweest om tot het begin dezer eeuw terug te gaan, waarom zou ik dan hen, die later geleefd hebben, ook niet kunnen belichamen? Ik zal dit terstond doen.’

‘Zoover had ik niet gedacht!’ riep Hawkins verheugd uit. ‘Dat is het juist. Welk een verstand heb je toch! En zal hij den overbodigen arm verliezen?’

‘Wel zeker.’

‘En zal zijn Engelsch accent verdwijnen?’

‘Het zal geheel verdwijnen. Hij zal spreken als een echte inboorling van Cherokee Strip.’

‘Kolonel, misschien zal hij bekennen.’

[pagina 106]
[p. 106]

‘Bekennen? Alleen het bestelen van die bank?’

‘Alleen? Ja, maar waarom zeg je alleen?’

De kolonel zei de op den gewichtigen toon, die hem eigen was:

‘Hawkins, hij zal geheel onder mijn bevel zijn. Ik zal hem iedere misdaad, die hij ooit bedreven heeft, laten bekennen. Er zullen er wel duizend zijn. Begrijp je het gewicht hiervan?’

‘Nu - niet volkomen.’

‘De belooningen zullen aan ons komen.’

‘Verwonderlijk goed bedacht! Ik heb nooit zoo iemand ontmoet, die met een enkelen blik al de vertakkingen en de mogelijkheden van een centraal denkbeeld doorziet.’

‘Och, dat is niets; het komt zoo maar bij mij op. Als zijn tijd in de ééne gevangenis om is, gaat hij naar de volgende en de volgende, en wij zullen niets anders te doen hebben dan de belooningen in ontvangst te nemen. Dat is een vast inkomen, zoolang als wij leven, Hawkins. En veel beter dan andere soorten van inkomsten, omdat deze niet vernietigbaar zijn.’

‘Het schijnt werkelijk zoo te zijn, als je zegt.’

‘Het schijnt zoo? Neen, het is zoo. Het kan niet ontkend worden, dat ik eene vrij uitgebreide financieele ervaring heb, en ik aarzel niet om te zeggen, dat ik deze beschouw als een van de meest productieve eigendommen, die ik ooit bemachtigd heb.’

‘Denk je dat werkelijk?’

‘Ja zeker.’

‘Och, kolonel, hoe akelig grijnst de armoede ons aan. Als we dat alles maar onmiddellijk in ontvangst konden nemen. Ik bedoel niet alles te gelijk, maar gedeeltelijk - genoeg, weet je, om -’

‘Wat tril je van aandoening! Dat komt door gemis aan ervaring. Och, als je even lang als ik met zulke uitgestrekte operatiën te doen had gehad, dan zou je daaronder heel anders zijn. Zie mij eens aan! Fonkelt mijn oog? Merk je ergens eenige trilling op? Voel mijn pols eens! Hij slaat even kalm, alsof ik sliep. En toch, wat gaat er door mijn kalm, koel verstand? Een opeenvolging van gestalten, die een financieelen nieuweling buiten zichzelf zouden brengen - alleen het zien daarvan. Welnu, het is door zich kalm te houden en eene zaak van alle kanten te bekijken, dat iemand de zaken beziet, zooals zij werkelijk zijn en zich vrijwaart tegen de onmiskenbare vergissingen van een nieuweling - de eene, waarvan je juist melding gemaakt hebt - de gretigheid om te incasseeren. Luister naar mij. Jij zoudt alles maar als gereed geld willen behouden. Maar mijn idee is - Raad eens!’

‘Ik weet het niet. Wat dan?’

‘Het natuurlijk in effecten te beleggen.’

‘Daar zou ik niet aan gedacht hebben.’

‘Omdat je geen financier bent. Onderstel eens, dat hij duizend misdaden gepleegd heeft. Dat is zeker veel te laag getaxeerd. Naar het mij voorkomt, heeft hij er wel een millioen gepleegd. Maar laat ons onderstellen, dat het er maar duizend zijn, dan gaat alles goed: vijf duizend dollars belooning vermenigvuldigd met duizend, maakt eene zekere inkomst van vijf millioen dollars.’

‘Wacht eens! Laat mij eens even adem scheppen!’

[pagina 107]
[p. 107]

‘En de bezitting is onvernietigbaar. Aldoor vruchtdragend, aldoor; want met eene bezitting van dezen aard zal het plegen van misdaden en het verkrijgen van belooningen niet ophouden.’

‘Je maakt mijn hoofd aan het draaien!’

‘Laat het maar draaien: dat zal je geen kwaad doen. En nu deze zaak bepaald is, moet je verder alles maar aan mij overlaten. Je twijfelt toch niet aan mijne geschiktheid om alles in orde te brengen?’

‘Zeker niet: dat kan ik naar waarheid zeggen.’

‘Ziezoo! dat is bepaald. Wij beiden doen alles naar volgorde en volgens een bepaald stelsel. Wat moet er nu allereerst gedaan worden? Het voortzetten van de belichaming tot op onzen tijd. Ik zal daarmee terstond een begin maken. Ik denk -’

‘Kijk eens hier, Rossmore. Tien tegen één, dat hij ontsnapt is.’

‘Stel je daaromtrent gerust.’

‘Maar waarom zou hij niet ontsnapt zijn?’

‘Laat dat zoo wezen. Wat zou het dan nog?’

‘Wel, dat zou ik als eene vreeselijke ramp beschouwen.’

‘Och kom, eenmaal in mijne macht, altijd in mijne macht. Ik kan hem hier te voorschijn brengen alleen door den invloed van mijn wil.’

‘Het doet mij waarlijk genoegen, dat te hooren.’

‘Ja, ik zal hem al het schilderwerk geven, dat ik te doen heb, en wij en de familie zullen het hem zoo genoeglijk maken als wij maar kunnen. Wij zullen hem niet in zijne bewegingen belemmeren. Ik hoop hem te overreden om hier te blijven, en - maar ik zou toch wel eens willen weten, waar hij vandaan komt.’

‘Hoezoo! Wat bedoel je?’

De graaf wees veelbeteekenend en vragend naar de lucht. Hawkins sprong op, verzonk toen in diepe gepeinzen, schudde eindelijk bedenkelijk met het hoofd en wees naar beneden.

‘Waar denk je toch over, Washington?’

‘Och, dat weet ik eigenlijk niet; maar je kunt zelf toch wel inzien, dat hij niet zoo heel lang hier zal blijven.’

‘Juist gedacht. We hebben hem eene gunst bewezen. Maar ik geloof, dat ik wel wat uit hem zal weten te krijgen.’

‘Hoelang zal het duren, totdat je aan den tegenwoordigen tijd bent, kolonel?’

‘Ik wou wel, dat ik het wist, maar ik weet het niet. Ik ben wel wat van mijn stuk gebracht door die nieuwe bijzonderheid, - deze onvoorziene noodzakelijkheid om iemand langzamerhand van zijn toestand van voorvader tot dien van zijn laatsten naneef terug te brengen. Maar het zal mij wel gelukken.’

‘Rossmore!’

‘Ja, vrouwlief!’ antwoordde hij op eene vraag van Lady Rossmore. ‘We zijn in het laboratorium. Kom maar! Hawkins is hier! Bedenk wel Hawkins, dat hij een levend wezen is: vergeet dat niet!... Daar komt zij!’

‘Blijft maar zitten, ik kom toch niet binnen. Ik wilde alleen maar eens vragen, wie daar aan het schilderen is.’

‘O, dat is een jong artist, een jong Engelschman, Tracy geheeten; een ontluikend talent - een leerling van Hans Christian Andersen of van een der andere

[pagina 108]
[p. 108]

oude meesters - ja, ik geloof wel, dat het Andersen is; hij zal onze oude Italiaansche meesterstukken wat opknappen. Heb je met hem gesproken?’

‘Een enkel woord. Ik kwam in de kamer zonder dat ik wist, dat er iemand in was. Ik trachtte beleefd tegen hem te zijn, presenteerde hem een broodje (Sellers gaf aan Hawkins een veelbeteekenende wenk), maar hij bedankte daarvoor en zeide, dat hij geen trek had (weder een wenk), daarom bracht ik hem wat appelen (een dubbele wenk), en hij at er een paar van -’

‘Wat!’ en de kolonel sprong een paar voet hoog van den grond op.

Lady Rossmore was niet weinig verwonderd Zij keek naar den senator van Cherokee Strip, toen naar haar echtgenoot, en toen weder naar hun gast. Eindelijk zeide zij:

‘Wat scheelt er toch aan, Mulberry?’

Hij antwoordde niet onmiddellijk. Zijn rug was naar haar toegekeerd; hij boog zich over zijn stoel heen en voelde naar de zitting.

Toen zeide hij:

‘O daar is het: 't was een spijkertje.’

Zijne vrouw keek hem een oogenblik twijfelend aan en zeide toen:

‘Loop heen met je spijkertje! Er stak geen enkel spijkertje uit. Ik vind het ellendig, dat je mijn zenuwgestel telkens zoo in de war brengt.’ En zij keerde zich om en ging heen.

Zoodra zij vertrokken was zei de kolonel op een fluisterenden toon:

‘Komaan, we moeten dit zelf eens gaan zien. Het zal zeker wel een vergissing zijn.’

Zij liepen op hunne teenen naar het vertrek en keken er in. Sellers fluisterde met een soort van wanhoop:

‘Hij eet werkelijk. Welk een afgrijslijk schouwspel! Hawkins, 't is verschrikkelijk! Voer mij van hier - ik kan dat niet aanzien.’

Zij keerden langzaam naar het laboratorium terug.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken