Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De lotgevallen van Huckleberry Finn (1946)

Informatie terzijde

Titelpagina van De lotgevallen van Huckleberry Finn
Afbeelding van De lotgevallen van Huckleberry FinnToon afbeelding van titelpagina van De lotgevallen van Huckleberry Finn

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.68 MB)

Scans (9.62 MB)

ebook (3.58 MB)

XML (0.42 MB)

tekstbestand






Illustrator

Rein van Looy

Vertaler

Elise M. Cameron



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman
vertaling: Amerikaans-Engels / Nederlands


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De lotgevallen van Huckleberry Finn

(1946)–Mark Twain–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 9]
[p. 9]

Hoofdstuk II.

We liepen op onze tenen het tuinpad tussen de bomen door. Toen we voorbij de keuken kwamen, viel ik over een boomwortel en dat maakte lawaai. We hurkten neer en hielden ons doodstil. De grote neger van juffrouw Watson, Jim, zat in de keukendeur; we konden hem goed zien, omdat de keuken achter hem verlicht was. Hij stond op, strekte zijn hoofd naar voren en bleef wel een minuut lang luisteren. Toen zei hij: ‘Wie daar?’

Hij luisterde weer, kwam op de tenen naderbij en stond toen bij ons, we hadden hem bijna kunnen aanraken. Nou, het scheen wel minuten lang te duren voordat er een geluid te horen was. M'n enkel jeukte, maar ik durfde niet te krabben en toen begon m'n oor ook en toen m'n rug, vlak tussen de schouders. Ik had een gevoel of ik dood zou gaan als ik niet zou kunnen krabben.

Eindelijk zei Jim: ‘Zeg, wie is jij? Waar is jij? Ik is zeker dat ik iets heb gehoord. Nou, ik weet wat ik gaan doen, ik gaan hier zitten tot ik het weer hoor’.

Dus ging hij op de grond zitten tussen Tom en mij in. Hij leunde met zijn rug tegen een boom en strekte zijn benen voor zich uit, zó ver dat hij mij bijna aanraakte. Mijn neus begon te jeuken, zo erg, dat de tranen me in de ogen kwamen. Maar ik durfde niet te krabben. Toen kreeg ik overal jeuk, ik wist niet meer, hoe ik stil zou kunnen blijven zitten. Dit duurde wel zes of zeven minuten, maar het leek veel langer. Toen begon Jim zwaar te ademen en daarna te snorken en op hetzelfde ogenblik voelde ik geen jeuk meer.

Tom beduidde me, dat het gevaar nu voorbij was en het volgend ogenblik kropen we op onze handen en knieën voort. Na een pas of tien fluisterde Tom, dat hij Jim voor de grap wel aan de boom zou willen vastbinden, maar dat wou ik niet, want hij zou wel eens wakker kunnen worden en dan zouden ze merken dat ik niet in huis was. Toen zei Tom dat hij geen kaarsen genoeg had en dat hij de keuken zou binnenglippen om er nog wat te halen. Ik wou eerst niet hebben dat hij het deed, Jim mocht eens wakker worden. Maar Tom kreeg z'n zin, dus slopen we naar binnen en pakten drie kaarsen en

[pagina 10]
[p. 10]

Tom legde vijf centen neer op tafel om ze te betalen. Ik had het er warm van gekregen en wou nu graag weggaan, maar Tom was er niet van af te brengen om naar Jim toe te kruipen, om een grapje met hem uit te halen. Ik wachtte op hem, het leek erg lang te duren en het was zo stil en eenzaam om me heen.

Zodra Tom weer terug kwam, liepen we het tuinpad verder af en gingen door het hek de steile heuvel op aan de andere kant van het huis. Tom zei, dat hij Jim's hoed aan een tak boven z'n hoofd had opgehangen, Jim had een beetje bewogen, maar was niet wakker geworden. Naderhand vertelde Jim, dat de heksen hem hadden betoverd en hem in een droomtoestand door het hele land hadden meegenomen. Daarna hadden ze hem weer onder de bomen gezet en z'n hoed aan een tak opgehangen. En iedere keer dat hij het vertelde was hij verder weg geweest, tot hij tenslotte een reis om de wereld had gemaakt en door het wilde rijden, dagenlang aan zadelpijn had geleden. Hij was er verschrikkelijk trots op, zo trots, dat hij de andere negers haast niet meer aankeek. Van heinde en ver kwamen er negers om hem zijn belevenissen te horen vertellen en hij steeg zeer in aanzien. Het is de gewoonte van negers om in het donker bij het keukenvuur over heksen en spoken te praten, maar als er voortaan een bij was, die zijn wijsheid over dergelijke zaken luchtte en Jim was in de nabijheid, dan hoefde hij slechts te zeggen: ‘Hm! Wat weet jij daar nu vanaf!’ - en die neger kon zich wel opbergen. En de stuiver die hij op de keukentafel had gevonden droeg hij aan een touwtje om zijn hals. Hij zei dat het een tovermiddel was dat de duivel hem met eigen handen had gegeven en dat hij er iedereen mee kon genezen en geesten oproepen wanneer hij maar wilde. Er kwamen negers die Jim alles gaven wat zij bezaten alleen om de stuiver eens te mogen zien; aanraken zouden ze hem voor geen geld, omdat de duivel hem in handen had gehad. Jim was haast niet meer te gebruiken als bediende, omdat hij zo verwaand was geworden door zijn kennismaking met de duivel en met heksen uit rijden was geweest.

Toen Tom en ik boven op de heuvel aankwamen, konden we onder ons het dorp zien liggen. Er twinkelden maar drie of vier lichtjes, misschien waar zieken waren. Boven ons schitterden de sterren zo prachtig en langs het dorp stroomde de rivier, wel een mijl breed; het was erg stil en groots. We gingen de heuvel af en vonden Joe Harper en Ben Rogers en nog een paar jongens in de oude looierij. Toen maakten

[pagina 11]
[p. 11]

we een bootje los en zakten enkele mijlen de rivier af tot aan een aardverschuiving tussen de heuvels; daar gingen we aan land.

We liepen op een bosje dicht struikgewas toe. Eerst liet Tom iedereen zweren dat hij het geheim zou bewaren en toonde hun toen een ingang in de heuvel, daar waar het struikgewas het dichtst was. We staken onze kaarsen aan en kropen op handen en voeten naar binnen. We liepen een kleine tweehonderd meter, tot we in een spelonk kwamen. Tom was even bezig bij een zijgang en dook toen plotseling onder de rotsmuur, men zou daar nooit een opening hebben vermoed. We gingen nu een nauw gangetje door en kwamen in een soort kamer, waar het vochtig en koud was.

Tom sprak: ‘Nu zullen we de roversbende, genoemd “Tom Sawyers Bende” oprichten. Iedereen die lid wil worden moet de eed zweren en zijn naam met bloed ondertekenen’.

Allen waren daartoe bereid. Dus haalde Tom een vel papier voor de dag, waar hij de eed op had neergeschreven en las hem voor. Iedere jongen moest zweren dat hij de bende trouw zou blijven en nooit enig geheim zou verraden. En als iemand één lid van de bende ook maar een haar zou krenken, dan moest, welke jongen ook, die de opdracht daartoe kreeg, die persoon en zijn hele familie uitmoorden. En hij mocht niet eten en drinken tot hij zijn opdracht had volvoerd en een kruis in hun borst had gesneden, hetgeen het teken van de bende was. En niemand, die niet tot de bende behoorde, mocht ditzelfde teken gebruiken en indien hij het toch deed moest hij een prijs betalen en indien hij het nog eens deed zou hij worden gedood. En als iemand die tot de bende behoorde enig geheim verried, zou hem zijn hals worden afgesneden en zijn lichaam zou worden verbrand en de as in alle vier windstreken verstrooid. En zijn naam zou met bloed worden uitgevaagd en nooit meer worden genoemd door de bende, maar hij zou vervloekt worden en voor altijd worden vergeten.

Allen vonden dat het een pracht van een eed was en vroegen Tom of hij die zelf had bedacht.

‘Gedeeltelijk’, zei hij, ‘en gedeeltelijk uit roversboeken; iedere voorname bende hield er zo'n eed op na.’

Enkele jongens meenden dat het wel goed zou zijn, om de familieleden van de verraders ook te doden. Dat leek Tom goed, dus nam hij een potlood en schreef het er bij.

Toen zei Ben Rogers: ‘Maar Huck Finn hier, die heeft geen familie. Wat ga je dan met hem doen?’

[pagina 12]
[p. 12]

‘Wat, heeft ie soms geen vader?’

‘Ja, hij heeft wel een vader, maar dien kan je nooit vinden. Vroeger lag hij tenminste dronken tussen de zwijnen, maar hij heeft zich nu al langer dan een jaar niet laten zien.’

Ze spraken er lang en breed over en ze wilden me geen lid laten worden, omdat ze vonden dat iedere jongen toch tenminste iemand moest hebben om te kunnen vermoorden anders was het niet eerlijk. Niemand wist wàt te doen, ik kon haast wel huilen. Maar ineens wist ik er wat op, ik bood ze juffrouw Watson aan. Iedereen zei: ‘O, die is best, die is best. Nou is het in orde, Huck kan meedoen’.

Toen prikten we ons allemaal in onze vinger om met bloed te kunnen ondertekenen.

‘En vertel me nu eens’, zei Ben Rogers, ‘wat is eigenlijk het doel van de bende?’

‘Niets bijzonders, alleen roof en moord’, zei Tom.

‘Maar wat gaan we roven? Huizen of vee of...’

‘Onzin! Vee stelen en zo dat is geen roof, dat is gewone diefstal. We zijn geen dieven, dat is veel te ordinair. We zijn struikrovers. We houden koetsen en wagens aan op de weg, met maskers voor en we doden de mensen en nemen ze hun horloges en geld af.’

‘Moeten we de mensen altijd doden?’

‘O, natuurlijk, dat is het beste. Er zijn er die er anders over denken, maar over het algemeen vindt men het toch het best om ze te doden. Behalve die we naar het hol brengen en vasthouden tot ze gebrandschat zijn.’

‘Gebrandschat? Wat is dat?’

‘Ik weet het niet, maar dat doen ze nou eenmaal. Ik heb het gelezen, dus moeten wij het ook doen.’

‘Maar hoe kunnen we het doen als we niet weten wat het is?’

‘Wel verdikkeme, we horen het te doen. Zeg ik je niet dat het in de boeken staat? Wil je het anders doen dan in de boeken en de hele boel in de war sturen?’

‘Dat is allemaal goed en wel, Tom Sawyer, maar ik zou wel eens willen weten hoe we het moeten doen, daar wil ik graag achter komen.’

‘Nou, ik weet het niet. Misschien betekent het, dat we ze moeten vasthouden tot ze dood gaan.’

‘Dat is tenminste een antwoord, waarom zei je dat niet meteen? We zullen ze dan vasthouden tot ze dood gebrandschat zijn. Vervelend genoeg, je moet ze maar te eten geven en opletten dat ze er niet vandoor gaan.’

[pagina 13]
[p. 13]

‘Wat praat je toch, Ben Rogers, hoe kunnen ze er vandoor gaan als er een wacht bij staat, gereed om te schieten als ze maar een pink bewegen?’

‘Een wacht! Nou, die is goed. Dus er moet altijd de hele nacht iemand opzitten en geen oog dicht doen, alleen om ze te bewaken. Dat vind ik idioot. Waarom kan iemand niet een knuppel nemen en ze brandschatten zodra ze hier zijn?’

‘Omdat het zo niet in de boeken staat, daarom. Nou, Ben Rogers, wil je de dingen nou doen zoals het hoort of niet? Dacht je dat de mensen die die boeken schrijven nergens vanaf weten? Je denkt zeker dat jij ze nog wat kan leren. Nee, mijnheer, we zullen ze op de gewone manier brandschatten.’

‘O, best, 't kan mij niet schelen, maar gek vind ik het toch. Zeg, en doden we de vrouwen ook?’

‘Hoor es, Ben, als ik zo onwetend was als jij, dan zou ik het toch niet zo laten merken. De vrouwen doden! Dat heeft nog nooit iemand in een boek zien staan. Je brengt ze naar het hol en je bent heel erg beleefd tegen ze en langzamerhand worden ze verliefd op je en dan willen ze nooit meer naar huis gaan.’

‘Als het zo moet, dan vind ik het best, maar ik doe dáár niet aan mee. Het hol zal zo vol komen te zitten met vrouwen en kerels, die er op wachten om gebrandschat te worden, dat er voor de rovers geen plaats meer over blijft. Maar ga je gang, ik heb toch niks te zeggen.’

De kleine Tommy Barnes was in slaap gevallen en toen ze hem wakker maakten, werd hij bang en huilde en zei dat hij naar huis wou, naar z'n moeder en hij wou helemaal geen rover meer zijn.

Ze lachten hem allemaal uit en noemden hem een huilebalk en toen werd hij woedend en zei, dat hij al de geheimen zou verraden. Maar Tom gaf hem vijf cent om z'n mond te houden en hij zei, dat we nu maar naar huis moesten gaan en de volgende week bij elkaar komen om wat te roven en te moorden.

Toen werd Tom Sawyer tot hoofdman van de bende gekozen en Joe Harper tot onderhoofdman en daarna gingen we naar huis.

Even voor het dag werd klom ik door mijn raam. M'n nieuwe kleren zaten vol kaarsvet en modder en ik was doodmoe.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken