Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De lotgevallen van Huckleberry Finn (1946)

Informatie terzijde

Titelpagina van De lotgevallen van Huckleberry Finn
Afbeelding van De lotgevallen van Huckleberry FinnToon afbeelding van titelpagina van De lotgevallen van Huckleberry Finn

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.68 MB)

Scans (9.62 MB)

ebook (3.58 MB)

XML (0.42 MB)

tekstbestand






Illustrator

Rein van Looy

Vertaler

Elise M. Cameron



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman
vertaling: Amerikaans-Engels / Nederlands


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De lotgevallen van Huckleberry Finn

(1946)–Mark Twain–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 29]
[p. 29]

Hoofdstuk VII.

‘Sta op, wat mot dat betekenen?’

Ik deed m'n ogen open, en keek, niet begrijpende waar ik was, om me heen. De zon scheen, ik had vast geslapen. Vader stond over me heen gebogen, hij zag er knorrig uit, en ziek ook.

‘Wat most je met dat geweer, vroeg hij.’

Ik dacht dat hij wel niets zou weten van wat hij gedaan had en daarom zei ik: ‘D'r probeerde iemand binnen te komen, daarom hield ik het geweer in aanslag.’

‘Waarom heb je mij niet wakker gemaakt?’

‘Ik heb 't geprobeerd, maar 't lukte niet, er was geen beweging in je te krijgen.’

‘Zo. Nou, sta daar nou niet de hele dag te kletsen, maar ga kijken of er wat vis aan de lijn zit. Ik ben dadelijk terug.’

Hij maakte de deur open en ik ging naar de rivieroever. Ik zag houtblokken, boombast en meer zulke dingen de rivier afdrijven, dus ik begreep dat het water begon te stijgen. Ik zou 't reuzefijn hebben als ik nu in het dorp was. Als de rivier in Juni steeg, had ik altijd van allerlei buitenkansjes, want er kwam van alles aandrijven; vademhout en stukken van een vlot, soms wel twaalf stammen tegelijk. Alles wat ik had te doen was, ze te pakken te krijgen en aan de houtwerven en zaagmolens te verkopen.

Ik liep voort langs de oever en keek met één oog uit naar vader en lette met het andere op wat er langs dreef. Nou, ineens komt daar een kano aan, een prachtstuk, een dertien of veertien voet lang, die prachtig op het water lag. Ik schoot als een kikker het water in, met kleren en al, en zwom naar de kano toe. Ik verwachtte eigenlijk dat er iemand in zou liggen, omdat ze dat zo vaak doen, om mensen voor de gek te houden. Als iemand in een bootje er als een gek achteraan is geroeid, gaan ze ineens rechtop zitten en lachen hem uit. Maar dit keer was het werkelijk een afgedreven kano en ik klam erin en peddelde naar land. ‘Dat zal de ouwe plezier doen’, dacht ik, ‘ze is wel tien dollar waard.’ Maar toen ik op de oever aanhield, was vader nog nergens te zien en daarom voer ik haar een kleine kreek, zo smal als een slootje, in,

[pagina 30]
[p. 30]

die verborgen lag achter neerhangende treurwilgen en wingerdranken. Ik had ineens gedacht dat ik haar goed moest verbergen, dan hoefde ik niet zo moeizaam door de bossen te ploeteren, maar kon me een vijftig mijl de rivier laten afzakken en daar een blijvend kamp oprichten.

Het was aardig dicht bij de hut en ik dacht aldoor dat ik de ouwe hoorde, maar ik kreeg haar op tijd verborgen en juist toen de ouwe er aankwam, was ik hard bezig een lijn in te halen. Hij foeterde een beetje omdat ik zo langzaam was, maar ik zei dat ik in de rivier was gevallen en dat het daarom zo lang had geduurd. Ik begreep wel dat ie zou merken dat ik kletsnat was, en me vragen zou stellen.

Toen we na het ontbijt wat gingen slapen, we waren allebei doodop, lag ik er over te denken hoe ik vader, en de weduwe, er van zou kunnen terug houden te trachten me weer op te sporen. Het zou goed zijn als ik er al een eind vandoor was voor ze me misten. Maar ik kon niets bedenken, tot vader even opstond om nog een vat water te drinken en zei: ‘Als er weer eens iemand komt rond spionneren, dan maak je me wakker, begrepen? Die kwam hier niets goeds uitspoken. Ik zal 'm kapot schieten. Je maakt me wakker, heb je verstaan?’

Toen viel ie weer in slaap, maar wat ie had gezegd, had me op het idee gebracht waar ik naar zocht.

Tegen twaalven gingen we naar buiten en liepen langs de oever. De rivier steeg vlug en was vol drijfhout. Toen kwam er een stuk van een vlot aandrijven, negen stammen aan elkaar gebonden. We gingen er met het bootje op af en haalden het aan land. Iedereen, behalve vader, zou de dag hebben gebruikt om nog meer uit de rivier te slepen, maar zo was vader niet. Negen stammen was genoeg en hij wou onmiddellijk naar het dorp om ze te verkopen. Dus sloot hij me, om ongeveer half vier, op en ging met het bootje weg, het vlot er aan vastgebonden. Ik dacht dat hij die nacht wel niet terug zou komen. Ik wachtte tot hij een goed eind op weg kon zijn en ging toen weer met mijn zaag aan 't werk. Voor hij nog aan de andere kant van de rivier kon zijn, was ik buiten; hij en z'n vlot waren nog te zien als een klein stipje op het water.

Ik nam de zak met meel en bracht die naar de kano en het spek en de whisky ook. Ik nam al de koffie en suiker die er was; en de munitie. Ik nam de emmer, de kalebasfles, de pollepel en een tinnen beker en m'n ouwe zaag en twee dekens en de koffiepot. Ik nam vissnoeren, lucifers en andere dingen - alles wat maar iets waard was. Ik haalde de hut volkomen leeg. Ik zou graag een bijl hebben gehad, maar die was er

[pagina 31]
[p. 31]

niet, behalve die buiten bij het brandhout lag en die moest ik achterlaten. Nu nam ik het geweer nog, en daarmee was ik klaar.

Bij het gat had ik de grond aardig omgewoeld en dat maakte ik weer zo goed mogelijk in orde, door er de bovenste laag stoffig zand van andere plekken overheen te strooien. Toen bracht ik het uitgezaagde blok weer op zijn plaats terug en legde er twee stukken steen onder en één er tegen om het op zijn plaats te houden. Als je er een paar passen vanaf stond zag je er niets van dat er een stuk uitgezaagd was en bovendien was dit de achterkant van de hut en het was niet waarschijnlijk dat ze daar zouden gaan neuzen.

De weg naar de kano was helemaal met gras begroeid, daar had ik dus ook geen spoor achtergelaten. Ik ging naar de oever en keek uit over het water. Alles was veilig. Nu nam ik het geweer en ging een eindje het bos in. Ik keek uit naar een paar vogels en zag 'n verwilderd varken lopen. Er ontsnapten wel varkens uit ver afgelegen boerderijen, die al gauw verwilderden.

Ik schoot het beest neer en bracht het naar het kamp. Nu nam ik de bijl en sloeg de deur in, het kostte me heel wat tijd. Ik haalde het varken en gaf het met de bijl een slag in de nek, toen liet ik hem op de grond liggen om uit te bloeden, de grond was van vastgestampte klei, geen planken vloer. Daarna nam ik een oude zak en deed daar een heleboel stenen in, zoveel als er maar in konden. Die ging ik vanwaar het varken lag, naar de deur slepen en door het bos naar de rivier. Daar gooide ik hem in, hij zonk en was niet meer te zien. Ik had wel gewild dat Tom Sawyer er bij was geweest. Het zou net iets voor hem zijn geweest en hoe zou zijn verbeelding aan het werk zijn gegaan.

Op het laatst trok ik wat van m'n haar uit, maakte de bijl goed bloedig, kleefde de haren er aan vast en gooide de bijl in een hoek. Toen pakte ik het varken op, hield het met mijn jas tegen de borst geklemd, zodat het bloed niet kon neerdruppelen en gooide het, een goed eind uit de buurt van de hut, in de rivier. Nu kreeg ik nòg een ingeving. Ik haalde de zak met meel en de zaag uit de kano en bracht ze naar de hut. Ik zette de zak waar ze gewoonlijk stond en maakte met de zaag 'n gaatje in de bodem, want er waren geen messen of vorken, vader deed alles met z'n zakmes. Toen droeg ik de zak ongeveer een honderd meter over het gras en door het wilgenbosje aan de oostkant van de hut, naar een ondiep meer dat vijf mijlen breed was en vol met biezen. Aan de

[pagina 32]
[p. 32]

andere kant kwam er een kreek op uit, die mijlen ver doorliep, ik weet niet waarheen, maar niet naar de rivier. Het meel liep uit de zak en maakte een smal spoor tot aan het meer. Ik liet vaders slijpsteen daar ook vallen, net of iemand hem daar verloren had. Toen bond ik het gat in de zak met een touwtje dicht en bracht hem en de zaag weer naar de kano terug.

Het was nu bijna donker, ik bracht de kano naar de rivier en verborg haar onder wat overhangende wilgentakken, en wachtte tot de maan zou opkomen. Ik ging wat eten en vleide me daarna in de kano neer om een pijpje te roken en over mijn verdere plannen na te denken. Ik zei bij mezelf, dat ze het spoor van die zak met stenen wel tot aan de oever zouden volgen en dan de rivier voor me afdreggen. En dan zouden ze het spoor van het meel volgen en de kreek opvaren om mijn moordenaars te vinden. Ze zouden in de rivier nooit naar iets anders zoeken dan naar mijn lijk. Daar zouden ze wel gauw genoeg van krijgen en het daarbij laten. Dat was uitstekend, ik kon nu overal naar toe gaan waar ik wou. Jackson's eiland leek me heel geschikt, ik kende het al vrij goed en er kwam nooit iemand. En 's nachts zou ik dan naar het dorp kunnen varen en er alles pikken wat ik nodig had.

Ik was erg moe en voor ik het wist viel ik in slaap. Toen ik wakker werd, wist ik eerst niet waar ik me bevond. Ik ging rechtop zitten en keek, een beetje bang, rond. Toen herinnerde ik me alles. De maan scheen helder en de rivier leek wel mijlen en mijlen breed. Alles was doodstil, het zag er laat uit en het rook laat. U begrijpt me wel, ik weet niet hoe ik het anders moet zeggen.

Ik gaapte eens en rekte me eens flink uit en wilde juist weggaan, toen ik van over het water een geluid hoorde. Ik luisterde ingespannen, al gauw begreep ik wat het was. Het was het regelmatige piepende geluid van riemen, dat in een stille nacht zo ver hoorbaar is. Ik keek tussen de wilgentakken door en daar zag ik het - een roeibootje, een eind ver op het water. Ik kon niet zien hoeveel mensen er in zaten. Het kwam steeds naderbij en toen ik het goed kon onderscheiden, zag ik dat er maar één man in zat. 't Zou vader wel kunnen zijn, dacht ik, hoewel ik hem niet verwachtte. Hij liet zich nu met de stroom terugdrijven naar het kalme water onder de wal en hij voer zo dicht langs me, dat ik hem wel met de loop van het geweer had kunnen aanraken. Nou, het wàs vader, geen twijfel aan, en nuchter ook, te oordelen naar de wijze waarop hij de riemen hanteerde.

[pagina 33]
[p. 33]

Ik liet geen tijd verloren gaan. Het volgende ogenblik dreef ik met de stroom mee in de schaduw van de oever. Ik maakte twee en een halve mijl, en toen roeide ik een kwart mijl naar het midden van de rivier, want ik zou nu gauw langs de plaats komen waar de veerboot aanlegde, en dan was er een kans dat de mensen me zouden zien. Ik was tussen het drijfhout geraakt, ging nu languit in de kano liggen en liet haar maar meedrijven. Ik rookte en rustte lekker uit. Er was geen wolkje aan de hemel en die leek zo ver, ik had daar nooit op gelet. En wat kan je in zo'n nacht de geluiden van over het water ver horen. Ik hoorde een man zeggen, dat het bijna drie uur was en dat ie hoopte dat het geen week meer zou duren voor het dag werd. Maar er klonken steeds minder stemmen, woorden kon ik niet meer onderscheiden, alleen een vaag gemompel en een lach, nu en dan.

Ik was de landingsplaats nu al een eind voorbij, ging zitten en kon Jackson's eiland zien liggen. Van de zandbank was nu niets meer te zien, die stond helemaal onder water.

Het duurde niet lang om er te komen. Met een flinke vaart schoot ik het eiland voorbij, de stroom was zo snel, draaide om het eiland heen, kwam in kalm water en landde aan de kant van Illinois. Ik bracht de kano in een inham, die ik wist te vinden, en legde haar daar vast. Ik had de wilgentakken er voor opzij moeten duwen, maar niemand kon de kano nu ontdekken. Ik ging aan de kop van het eiland op een boomstam zitten en keek over het brede water en het zwarte drijfhout heen naar het dorp, waar een paar lichtjes twinkelden. Na een poos werd de lucht wat grijs, dus ging ik het bos in om nog een dutje te pakken voor het ontbijt.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken