Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De lotgevallen van Huckleberry Finn (1946)

Informatie terzijde

Titelpagina van De lotgevallen van Huckleberry Finn
Afbeelding van De lotgevallen van Huckleberry FinnToon afbeelding van titelpagina van De lotgevallen van Huckleberry Finn

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.68 MB)

Scans (9.62 MB)

ebook (3.58 MB)

XML (0.42 MB)

tekstbestand






Illustrator

Rein van Looy

Vertaler

Elise M. Cameron



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman
vertaling: Amerikaans-Engels / Nederlands


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De lotgevallen van Huckleberry Finn

(1946)–Mark Twain–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 158]
[p. 158]

Hoofdstuk XXXIII.

We liepen een poosje zwijgend verder, tot Tom plotseling zei: ‘Wat zijn we eigenlijk stom, Huck, om daar niet eerder aan te denken. Ik wed dat ik weet waar Jim is’.

‘Heus? Waar dan?’

‘In die hut die daar zo alleen staat. Denk maar eens na. Heb je die neger niet gezien die daar met wat eten naar toe ging toen we aan tafel zaten?’

‘Ja.’

‘Waar dacht je dat dat eten voor was?’

‘Voor een hond.’

‘Dat dacht ik toen ook. Maar het was niet voor een hond.’

‘Waarom niet?’

‘Omdat er een stuk watermeloen bij was.’

‘Dat is zo - dat heb ik ook gezien. Jé, daar heb ik helemaal niet aan gedacht, dat een hond geen watermeloen eet. Soms zie je iets zonder het te zien.’

‘Ja, en die neger maakte eerst een hangslot open voor hij naar binnen ging en toen hij er uit kwam, sloot hij het weer. En hij bracht oom een sleutel toen we nog aan tafel zaten - ik wed dat het diezelfde sleutel was. Die watermeloen was voor een mens en het hangslot bewijst dat het een gevangene was, en het is niet waarschijnlijk dat er twee gevangenen zijn op zo'n plantage, waar de mensen bovendien zo goed en vriendelijk zijn. Jim is de gevangene, dat staat vast. Ik ben blij dat we het als speurders ontdekt hebben, op een andere manier zou ik het lang zo leuk niet vinden. Nu moet jij een plan ontwerpen om Jim te stelen, dan zal ik het ook doen en dan overleggen we samen en nemen wat we 't leukst vinden.’

Wat een stel hersens voor een jongen! Als ik de hersens van Tom Sawyer had, dan zou ik ze niet willen ruilen om een hertog te zijn, en ook geen matroos op een stoomboot, of een clown, of voor iets wat ik maar kon bedenken. Ik trachtte een plan te maken, maar ik begreep wel waar het goede plan vandaan zou komen. Het duurde niet lang of Tom vroeg: ‘Klaar?’

‘Ja’, zei ik.

‘Goed, laat horen.’

[pagina 159]
[p. 159]

‘Ik dacht zo’, zei ik. ‘We kunnen er makkelijk achter komen of Jim daar zit. Ik zou morgenavond m'n kano kunnen ophalen en het vlot hierheen brengen. En de eerste de beste nacht dat het goed donker is, stelen we de sleutel uit de broekzak van je oom als hij naar bed is gegaan en zakken met het vlot de rivier af, net zoals Jim en ik het al eerder hebben gedaan. Zou dat plan niet lukken?’

‘Lùkken? Natuurlijk zou het lukken. Maar het is veel te eenvoudig, daar is niets aan. Wat heb je aan een plan waar je niks bij te doen hebt?’

Ik zei niets, want ik had niet anders verwacht, maar ik wist heel goed dat als hij met z'n plan voor de dag zou komen, die bezwaren zouden wegvallen.

En dat was ook zo. Toen hij het me vertelde zag ik direct dat het vijftien van mijn plannen waard was. Het was groots van opzet, Jim zou er ook vrij door komen en we hadden bovendien de kans dat het ons alle drie het leven zou kosten. Ik zal hier maar niet vertellen wat hij van plan was, want ik wist dadelijk wel dat hij er nog voortdurend veranderingen in zou aanbrengen. En dat deed hij ook.

Maar één ding was zeker en dat was dat Tom Sawyer het meende, en me werkelijk wilde helpen om die neger te stelen. Dat was iets dat ik niet kon begrijpen. Daar had je nu een fatsoenlijke jongen, die goed was opgevoed en die een naam had te verliezen en z'n familie thuis ook. Hij was verstandig en ontwikkeld en goedhartig, en toch verlaagde hij zich met dit zaakje mee te doen en schande over zichzelf en z'n familie te brengen. Het was haast te veel voor me en eigenlijk had ik hem dat moeten zeggen. Als een ware vriend moest ik toch trachten hem er toe te bewegen van de zaak af te zien. En ik begon er ook mee, maar hij zei dat ik m'n mond moest houden.

‘Denk je dat ik niet weet wat ik doe?’, vroeg hij. ‘Ik weet toch gewoonlijk wel wat ik doe, nietwaar?’

‘Ja.’

‘Heb ik je niet gezegd dat ik zou helpen om dien neger te stelen?’

‘Ja.’

‘Nou, dan!’

Dat was alles wat hij er over wou zeggen en het gaf toch niets om er verder over te zeuren, want als hij iets in z'n hoofd had, kon niemand hem er van afbrengen.

Toen we thuis kwamen, was het huis helemaal donker en stil. We besloten om nog even naar de hut te gaan om daar

[pagina 160]
[p. 160]

eens poolshoogte te nemen. We gingen ook het erf over om te zien wat de honden zouden doen. Ze kenden ons al en maakten niet meer lawaai, dan waakhonden altijd doen als er 's nachts iemand in hun buurt komt. We namen de hut van alle kanten op en ontdekten aan de achterkant een vierkant venstergat, dat alleen maar met een dikke plank zat dichtgespijkerd.

‘Dat gat is groot genoeg voor Jim om er door te kruipen’, zei ik. ‘We hoeven alleen die plank er maar af te halen.’

‘'t Is zo makkelijk als ik weet niet wat, veel te makkelijk! Ik hoop dat we een manier vinden die het wat ingewikkelder maakt, Huck Finn.’

‘Nou dan, wat zou je er van zeggen als we hem eens uitzaagden, net zoals ik heb gedaan toen ik vermoord werd?’

‘Dat lijkt er al meer op’, zei hij. ‘Dat is tenminste geheimzinnig en moeilijk, maar ik wed dat we wel iets kunnen bedenken dat nog twee keer zo lang duurt. Er is geen haast bij. Laten we nog eens rondkijken.’

Tussen de achterkant van de hut en de omheining was er een houten schuurtje tegenaan gebouwd. Het was even lang als de hut, maar smaller. De deur was met een hangslot gesloten. Tom vond in de buurt van een grote kookpot een ijzeren staaf en daarmee wurmde hij één van de krammen los waarmee het hangslot was bevestigd. De ketting, die er was doorgehaald viel op de grond, we openden de deur, gingen naar binen, sloten haar achter ons en staken een lucifer aan. Er was geen planken vloer in het schuurtje en er lag alleen maar wat oude, roestige rommel in, zoals schoffels, spaden en houwelen en er stond een kapotte ploeg. De lucifer ging uit en wij gingen uit het schuurtje. We duwden de kram weer op haar plaats en toen was de deur weer even goed gesloten als tevoren. Tom was in z'n nopjes.

‘Zo gaat het goed’, zei hij. ‘Weet je wat? We zullen hem uitgraven. Dat duurt minstens een week.’

Toen gingen we naar huis en ik ging de achterdeur binnen - je hoefde alleen maar aan een leren riempje te trekken, ze sloten de deuren daar niet - maar dat was niet romantisch genoeg voor Tom Sawyer, hij moest en zou langs de bliksemafleider klimmen.

De volgende morgen waren we bij het aanbreken van de dag al op en gingen naar de negerhutten om de honden te aaien en vriendschap te sluiten met den neger die Jim z'n eten bracht - als het Jim tenminste wàs die eten kreeg. De negers hadden juist gegeten en gingen op weg naar de velden, en

[pagina 161]
[p. 161]

Jim's neger stapelde brood, vlees en andere dingen in een pan en onderwijl werd de sleutel van het huis gebracht.

Deze neger zag er goedhartig en goedlachs uit, z'n wolharen waren in kleine plukjes gebonden. Dat was om de boze geesten af te weren. Die plaagden hem 's nachts verschrikkelijk en lieten hem allerlei vreemde dingen zien en horen. Hij vertelde zo uitvoerig van z'n moeilijkheden en wond er zich zo bij op, dat hij helemaal vergat wat hij van plan was te doen.

Toen vroeg Tom: ‘Waarvoor is dat eten? Ga je de honden voeren?’

De neger grijnsde over z'n hele gezicht en zei: ‘Ja, jongeheer Sid, één hond. En een gekke hond ook. Wil jij naar hem gaan kijken?’

‘Ja.’

Ik nam Tom terzijde en fluisterde heem toe: ‘Wil je er op klaarlichte dag ingaan? Dàt was het plan niet.’

‘Nee, dat was het niet - maar dat is het nou.’

Ik verwenste hem, maar moest wel meegaan, hoewel ik er niets voor voelde. Toen we de hut binnentraden, konden we haast niets zien, zo donker was het er. Maar Jim was er, dat was zeker en hij kon ons wèl zien, want hij riep: ‘Kijk, dat is Huck! En lieve help! is dat meneer Tom niet?’

Ik had wel gedacht dat het zo zou gaan, ik had niets anders verwacht. Ik wist niet wat we moesten doen en als ik het had geweten dan had ik het nog niet kunnen doen, want die neger riep in de hoogste verbazing uit: ‘Wel, goeie genade! Kent hij de meneren?’

We konden nu beter zien. Tom keek den neger strak en een beetje verbaasd aan en zei: ‘Wie kent wie?’

‘Nou, dit hier weggelopen neger.’

‘Dat zal wel niet. Maar hoe kom je er bij om dat te denken?’

‘Waarom ik dat denk? Zegt hij niet deze zelfde minuut dat hij jullie kent?’

Tom zei, alsof hij er niets van begreep: ‘Nou, dat is gek. Wìe zei wat? Wanneer zei hij wat? Wat zei hij?’ En doodkalm vroeg hij aan mij: ‘Heb jij iemand iets horen zeggen?’

Daar was natuurlijk maar één antwoord op: ‘Nee, ik heb helemaal niets gehoord!’

Toen nam hij Jim eens goed op alsof hij hem nooit van z'n leven gezien had en vroeg: ‘Heb jìj iets gezegd?’

‘Nee, meneer’, zei Jim, ‘ik heb niks-niet gezegd, m'neer.’

‘Geen woord?’

‘Nee, m'neer, geen enkel woordje.’

[pagina 162]
[p. 162]

‘Heb je ons wel eens eerder gezien?’

..‘Nee, m'neer, niet dat ik weet!’

Tom wendde zich tot den neger, die angstig en verwilderd rondkeek en zei ernstig: ‘Wat is er met jou aan de hand? Waarom dacht je dat er iets gezegd werd?’

‘O, dat zijn die lelijke boze geesten en ik wou dat ik maar dood was, dat wou ik. Zij moeten mij altoos hebben en zij maken mij zo verschrikt. Zeg assieblieft niemand niks, m'neer. Oude meester Silas zal zo boos zijn, hij zegt er zijn geen boze geesten. Ik wou dat hij nou hier was - wat zou hij nou kunnen zeggen? Maar 't is altoos zo, als mensen koppig zijn, dan zijn ze koppig. Ze willen niks zien voor hunzelf en als je ze wat vertelt, dan geloven ze niks.’

Tom gaf hem een dubbeltje en beloofde dat hij aan niemand iets zou vertellen, en hij raadde hem aan nog wat meer lintjes te kopen om in z'n wolhaar te binden.

Toen keek hij naar Jim en zei: ‘Ik vraag me af of oom Silas die neger zal ophangen. Als ìk een neger te pakken kreeg die ondankbaar genoeg was om weg te lopen, dan zou ik hem zeker ophangen.’ En terwijl de neger snel naar de deur stapte om het dubbeltje te bekijken en er in te bijten, fluisterde hij Jim toe: ‘Laat nooit merken dat je ons kent. En als je 's nachts hoort graven dan zijn wij het, we gaan je bevrijden.’

Jim had net nog tijd om onze hand te grijpen en die te drukken, toen kwam de neger terug. We zeiden dat we wel eens vaker wilden komen als hij het graag had en hij zei ‘alsjeblieft’ vooral als het donker was, omdat de boze geesten hem dan het meest plaagden en dan was het beter om mensen om je heen te hebben.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken