Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De lotgevallen van Huckleberry Finn (1946)

Informatie terzijde

Titelpagina van De lotgevallen van Huckleberry Finn
Afbeelding van De lotgevallen van Huckleberry FinnToon afbeelding van titelpagina van De lotgevallen van Huckleberry Finn

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.68 MB)

Scans (9.62 MB)

ebook (3.58 MB)

XML (0.42 MB)

tekstbestand






Illustrator

Rein van Looy

Vertaler

Elise M. Cameron



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman
vertaling: Amerikaans-Engels / Nederlands


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De lotgevallen van Huckleberry Finn

(1946)–Mark Twain–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 153]
[p. 153]

Hoofdstuk XXXII.

Ik ging dus met het wagentje op weg naar het dorp en toen ik ongeveer halfweg was, zag ik een ander wagentje aankomen en er was geen twijfel aan dat Tom Sawyer er in zat. Ik hield het paard in en wachtte tot het dichterbij was gekomen en toen zei ik ‘Ho!’ en stopte het naast het mijne. Tom's mond viel open en bleef open staan, en hij slikte een paar keer als iemand die een droge keel heeft en toen zei hij: ‘Ik heb je nooit kwaad gedaan, dat weet je. Waarom kom je dan bij me spoken?’

‘Ik kom niet bij je spoken - ik ben niet dood’, zei ik.

Toen hij m'n stem hoorde, stelde dat hem wel wat gerust, maar hij was toch nog niet overtuigd.

‘Hou je me nou niet voor de gek, dat zou ik jou ook niet doen. Zeg nou, eerlijk waar, ben je geen geest?’

‘Eerlijk waar, ik ben het niet.’

‘Nou... ik... ik... nou..., dan is het natuurlijk zo. Maar begrijpen doe ik het niet. Kijk eens, ben je dan niet vermoord?’

‘Nee. Ik ben nooit vermoord - ik heb ze beduveld. Stap hier maar in en bevoel me als je me niet wilt geloven.’

Dat deed hij en toen was hij gerust en hij was zo blij om me terug te zien, dat hij niet wist wat hij moest doen. En hij wilde alles onmiddellijk horen, want het was geheimzinnig en avontuurlijk, dus echt iets voor hem. Maar ik zei, dat dat later wel kwam en dat ik hem eerst iets anders had te zeggen. En ik liet z'n koetsier wachten en reed een eindje met hem verder en vertelde hem hoe ik in de knel zat en vroeg hem wat we nu moesten doen. Hij zei dat ik hem even moest laten nadenken. En hij dacht en dacht en zei al gauw: ‘Ik heb het. Neem jij mijn koffer in jouw wagen en zeg dat ie van jou is en ga nu langzaam terug, zodat je niet eerder thuis komt dan ze je verwachten. Ik zal zorgen dat ik er een kwartier of een half uur later ben en je doet eerst maar net of je me niet kent.’

‘Goed, maar wacht eens even. Ik moet je nog iets zeggen, iets dat niemand anders weet dan ik. Er is hier een neger die ik probeer uit de slavernij te bevrijden - en z'n naam is Jim - oude juffrouw Watson's Jim.’

[pagina 154]
[p. 154]

‘Wat! Maar Jim is...’

Hij zweeg en scheen even na te denken.

‘Ik weet wat je wil zeggen’. zei ik. ‘Je wilt zeggen dat het een vuil zaakje is. Maar wat geeft dat? Ik ben zelf niet veel bijzonders en ik ga hem stelen en ik vraag je alleen maar om er je mond over te houden. Wil je dat doen?’

Z'n ogen schitterden en hij zei: ‘Ik zal je helpen om hem te stelen!’

Nou, ik wist niet wat ik hoorde en ik moet zeggen dat Tom Sawyer een heel eind in mijn achting daalde. Maar ik kon het niet geloven. Tom Sawyer die negers zou stelen!

‘Och, klets niet’, zei ik, ‘je maakt een grap.’

‘Het is geen grap.’

‘Nou dan, grap of geen grap, denk er aan dat als je iets hoort over een weggelopen neger dat je dan nergens iets vanaf weet, en ik weet ook nergens iets vanaf.’

Toen zetten we de koffer in mijn wagen en hij ging de ene kant op en ik de andere. Maar natuurlijk vergat ik om langzaam te rijden omdat ik zo blij was en ik kwam dus veel te vroeg thuis voor die lange afstand. De oude heer stond aan de deur en zei: ‘Buitengewoon! Ik had nooit gedacht dat die merrie daartoe in staat was, ik wou dat we de tijd hadden opgenomen. En ze is helemaal niet bezweet, geen haartje. 't Is buitengewoon! Ik zou het beest nu voor geen honderd dollar weg doen, werkelijk niet, en ik had altijd gedacht dat ik blij mocht zijn als ik er vijftien dollar voor kreeg.’

Meer zei hij niet. Hij was de onschuldigste, beste, oude ziel die ik ooit had meegemaakt. Maar dat was geen wonder, want hij was niet alleen een planter, maar ook een predikant en hij had voor zijn rekening een klein kerkje en schoolgebouw op de plantage laten zetten en hij rekende nooit wat voor z'n preken en dat was het waard ook.

Ongeveer een half uur later kwam Tom's wagen voorgereden en tante Sally zag het door het venster en zei: ‘Daar komt iemand aan, ik zou wel eens willen weten wie het is. Hè, ik geloof dat het een vreemdeling is. Jimmy (dat was één van de kinderen), loop eens gauw naar Lize en laat ze een bord meer dekken’.

Iedereen liep naar de deur, want een vreemdeling krijg je niet iedere dag te zien. Tom kwam op het huis toe en de wagen reed alweer terug naar het dorp. Tom had z'n mooiste kleren aan en - publiek. Dat was echt iets voor Tom Sawyer. Het kostte hem geen moeite om iets volgens de regelen der kunst te doen. Hij kwam niet mak als een schaap aanlopen, nee, hij liep kalm en gewichtig als een ram. Toen hij voor ons

[pagina 155]
[p. 155]

stond, nam hij heel sierlijk z'n hoed af en zei: ‘De heer Archibald Nichols, naar ik vermoed?’

‘Nee, m'n jongen’, zei de oude heer. ‘Het spijt me dat ik het moet zeggen, maar je koetsier heeft je aan het verkeerde adres gebracht, Nichols plantage is nog wel drie mijlen verder. Maar kom binnen, kom binnen.’

Tom keek eens over z'n schouder en zei: ‘Te laat - er is niets meer van hem te zien’.

‘Ja, hij is weg, mijn zoon, en kom jij nu maar binnen en eet met ons mee. Na het eten zullen we inspannen en je naar Nichols brengen.’

‘O, ik kan U onmogelijk zoveel moeite bezorgen, ik denk er niet aan. Ik zal gaan lopen, zo ver is het niet.’

‘Maar we laten je niet lopen - dat zou geen Zuidelijke gastvrijheid zijn. Kom toch binnen.’

‘Toe maar’, zei tante Sally, ‘het is helemaal geen moeite voor ons, niet in het minst. Je moet hier blijven. Het is een lange, stoffige weg, die kunnen we je niet laten lopen. En ik heb al voor je laten dekken toen ik je zag aankomen, je moet ons niet teleurstellen. Kom binnen en doe alsof je thuis bent.’

Dus bedankte Tom ze zeer hoffelijk en toen hij binnen was, zei hij dat hij uit Hicksville uit Ohio kwam en dat z'n naam William Thompson was - en toen maakte hij weer een mooie buiging.

Nou, hij praatte maar door en verzon van alles over Hicksville en iedereen die daar woonde, en ik werd een beetje nerveus, want ik vroeg me af hoe dat me uit de verlegenheid zou helpen en ineens, onder het spreken, boog hij zich voorover en gaf tante Sally een zoen vlak op haar mond. En alsof er niets gebeurd was, nestelde hij zich weer gemakkelijk in z'n stoel en praatte verder.

Maar zij sprong op, veegde haar mond met de rug van de hand af en zei: ‘Jij brutale vlegel!’

Hij keek een beetje beledigd en zei: ‘U doet me verbaasd staan, mevrouw’.

‘Wat bedoel je, jij... Wat denk je dat ik ben? Ik heb veel zin om je... en wat bedoel je er mee om me te kussen?’

‘Ik bedoelde er niets mee, mevrouw. Ik wilde U niet boos maken. Ik... ik... nou, ik dacht dat U 't prettig zou vinden.’

‘Jongen, je bent niet goed wijs! Waarom dacht je dat ik het prettig zou vinden?’

‘Nou, ik weet niet. Maar... ze... ze hebben 't me verteld.’

‘En wie je dat dan ook verteld mag hebben, die is ook gek. Ik heb nog nooit zo iets meegemaakt. Wie zijn die ze?’

‘Och - iedereen. Ze zeiden het allemaal.’

[pagina 156]
[p. 156]

Ze had de grootste moeite om zich in te houden, haar ogen schoten vuur, haar handen bewogen zich krampachtig alsof ze hem zou willen krabben, en ze zei: ‘Wie is “allemaal?” Voor de dag met hun namen, of er zal een idioot minder op de wereld zijn’.

Hij stond op en stond verlegen met z'n hoed te draaien en zei: ‘Het spijt me, ik had dat niet verwacht. Ze zeiden allemaal dat ik U moest kussen en dat U het prettig zou vinden. Allemaal, stuk voor stuk. Maar het spijt me, mevrouw en ik zal het niet meer doen, heus niet.’

‘O, heus niet? Nou, ik zou zo zeggen van niet!’

‘Nee, ik zal het nooit meer doen. Tot U er zelf om vraagt!’

‘Tot ik je er om vraag! Zoiets heb ik nog nooit beleefd! Ik geloof dat je de grootste idioot bent die er rondloopt.’

‘Ik begrijp er heus niets van’, zei hij. ‘Ze beweerden het toch allemaal en ik dacht het ook.’ Hij keek ongelukkig rond en vestigde zijn blikken tenslotte op den ouden heer. ‘Dacht U ook niet dat ze graag een zoen van me wou hebben, mijnheer?’, vroeg hij.

‘Ik? Nee... eh... nee, ik geloof het niet.’

Toen keek hij mij aan en zei: ‘Tom, dacht je ook niet dat tante Sally me in haar armen zou nemen en zeggen: ‘Sid Sawyer...’

‘Wat!’, onderbrak ze hem, ‘jij akelige jongen, om iemand zo voor de gek te houden...’ en ze wilde hem omhelzen, maar hij weerde haar af en zei: ‘Niet voor U het me eerst gevraagd hebt.’

Ze liet geen tijd verloren gaan om het te vragen en kuste hem en knuffelde hem en daarna kreeg de oude man zijn beurt. En nadat ze wat over de verrassing heen waren gekomen, zei ze: ‘We wisten ook niet dat jìj zou meekomen, we verwachtten alleen Tom maar. Sis heeft me er niets van geschreven’.

‘Het was ook de bedoeling niet, maar ik heb gezeurd en gezeurd tot ik op het laatste ogenblik mee mocht. En toen bedachten Tom en ik dit plannetje, dat hij eerst zou komen en ik me later hier als een vreemdeling zou voordoen. Maar het is gevaarlijk voor een vreemdeling om hier te komen!’

‘Nee - voor onbeschaamde bengels, Sid. Ik had je om je oren moeten slaan. Ik heb me in lang niet zo kwaad gemaakt. Maar het kan me niets schelen, ik wil nog wel honderd van die grappen verdragen, zo prettig vind ik het om je hier te hebben.’

We aten in de brede, overdekte doorgang tussen het huis

[pagina 157]
[p. 157]

en de keuken. Er kwam genoeg voor wel zeven families op tafel en het was allemaal even lekker. Oom Silas sprak de zegen uit en hij deed er erg lang over, gelukkig kwam het eten zo heet op tafel, dat het nog nauwelijks was afgekoeld.

Er werd nog heel wat afgepraat die middag, en ik en Tom letten aldoor op of er ook iets over een weggelopen neger werd gezegd, we durfden het gesprek er niet op te brengen. Maar aan 't avondeten vroeg één van de kleine jongens: ‘Pa, mogen Tom en Sid en ik naar de voorstelling gaan?’

‘Nee’, zei de oude man, ‘ik denk niet dat er een voorstelling is, en als er wel één was, dan zou je er nog niet heen mogen gaan, omdat de weggelopen neger Burton en mij heeft verteld hoe schandelijk het is. Burton zei dat hij de mensen zou inlichten en ik denk dat ze die brutale schooiers nu al wel het dorp hebben uitgejaagd.’

Daar had je het nu al, maar ik kon het niet helpen. Tom en ik hadden samen een kamer en omdat we moe waren, zeiden we dadelijk na het avondeten goede nacht en gingen naar boven. Daar klommen we uit het raam en langs de bliksemafleider naar beneden en gingen op weg naar het dorp, want ik dacht dat wel niemand den koning en den hertog zou waarschuwen en als ik het niet deed, zouden ze zeker in moeilijkheden komen.

Onderweg vertelde Tom me hoe niemand er aan twijfelde dat ik vermoord was en dat vader spoedig daarna verdwenen was en niet meer teruggekomen, en wat een opschudding het had verwekt toen Jim was weggelopen. En ik vertelde Tom alles wat er met ons gebeurd was en toen we midden in het dorp waren gekomen - het was even over half negen - kwam er een razende menigte aan. Ze droegen brandende toortsen en gilden en schreeuwden en sloegen op potdeksels en bliezen op toeters. We sprongen op zij om ze te laten voorbijgaan, en toen zag ik dat ze den koning en den hertog schrijlings op een stang hadden gezet - dat wil zeggen, ik wist dat ze het waren, maar ze waren één massa teer en veren en hadden niets menselijks meer. Ik werd er naar van om het te zien en het speet me voor die arme schooiers en ik geloof dat ik nooit meer wrok tegen ze kan voelen. Het was vreselijk om aan te zien. Mensen kunnen toch ontzettend wreed tegen elkaar zijn.

We zagen dat we te laat waren gekomen, dus gingen we maar weer terug naar huis. Ik voelde me een beetje schuldig, hoewel ik toch niets had gedaan. Maar zo gaat het altijd, wat je ook doet, goed of kwaad, je geweten is zo onredelijk en begint altijd te spreken. Tom Sawyer vindt dat ook.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken