Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De lotgevallen van Huckleberry Finn (1946)

Informatie terzijde

Titelpagina van De lotgevallen van Huckleberry Finn
Afbeelding van De lotgevallen van Huckleberry FinnToon afbeelding van titelpagina van De lotgevallen van Huckleberry Finn

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.68 MB)

Scans (9.62 MB)

ebook (3.58 MB)

XML (0.42 MB)

tekstbestand






Illustrator

Rein van Looy

Vertaler

Elise M. Cameron



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman
vertaling: Amerikaans-Engels / Nederlands


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De lotgevallen van Huckleberry Finn

(1946)–Mark Twain–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 149]
[p. 149]

Hoofdstuk XXXI.

Toen ik daar aankwam heerste er een stilte als op een Zondag. Het werkvolk was op het land bezig en de lucht was vervuld van het zoemen van kevers en vliegen.

Phelps bezat één van die kleine katoenplantages die allemaal op elkaar lijken. Op het omheinde erf stond een groot dubbel blokhuis voor de blanken. De keuken, die er naast lag, was door een breed overdekt pad met het huis verbonden. Een bakoven en drie negerhutten stonden op een rij achter de keuken. Wat verder weg stond een kleine hut tegen de omheining. Bij de keuken lag een hond in het zonnetje te slapen, hier en daar lagen er nog meer. In een hoek stonden drie bomen en nog ergens bij de omheining wat bessenstruiken. Buiten de omheining was een tuin en een veldje met watermeloenen en daarachter had je de katoenvelden en weer daarachter de bossen.

Ik klom over de omheining en liep op de keuken toe. Ik had geen bepaald plan gemaakt, maar liet het maar aan de Voorzienigheid over om me de juiste woorden in de mond te leggen als dat nodig was. Ik had gemerkt dat de Voorzienigheid dat altijd deed, als ik me er maar niet mee bemoeide.

Toen ik ongeveer halfweg was stond eerst de ene hond op en toen een andere en kwamen op me af en natuurlijk bleef ik staan en maakte geen beweging meer. En wat een lawaai ze maakten! Er waren er langzamerhand wel vijftien en er kwamen er steeds meer bij, van over de omheining en uit allerlei hoeken en gaten.

Een negervrouw kwam uit de keuken te voorschijn met een deegrol in de hand. ‘Koest Tige! koest Spot! koest jij!’, riep ze en gaf dan de één een mep en dan de ander, waarna ze jankend afdropen en de rest volgde. Maar het volgende ogenblik kwamen ze kwispelstaartend terug en probeerden goede vrienden met me te worden, honden zijn zo kwaad niet.

En toen kwam er een blanke vrouw het huis uitlopen met twee kinderen achter zich aan. Ze lachte over haar hele gezicht en zei: ‘Jij bent het toch eindelijk! - nietwaar?’

En voor ik het wist had ik ‘Ja’, gezegd.

Ze pakte en omhelsde me en greep toen m'n beide handen

[pagina 150]
[p. 150]

en de tranen liepen haar over de wangen en ze scheen me maar niet genoeg te kunnen omhelzen en ze zei aldoor maar: ‘Je lijkt niet zoveel op je moeder als ik had gedacht, maar wat geeft dat, ik ben zó blij dat ik je zie! Jonge, jonge, ik zou je wel kunnen opeten! Kinderen, dit is je neefje Tom - geef hem eens de hand’.

Maar ze verstopten zich achter haar rokken en staken de vingers in de mond.

Toen ging ze voort: ‘Lize, vlug, geef hem eens een lekker ontbijt - of heb je op de boot ontbeten?’

Ik zei dat ik het op de boot al had gehad. Toen nam ze me bij de hand en ging op het huis toe en de kinderen achter ons aan. In de kamer moest ik in een gemakkelijke stoel gaan zitten en zij nam op een bankje voor me plaats en hield m'n beide handen vast.

‘Nu kan ik je eens goed aankijken en geloof maar dat ik daar al die jaren naar verlangd heb! We verwachtten je al sedert een paar dagen. Hoe komt het dat je zo laat bent? - Boot vastgezeten?’

‘Ja, mevrouw... ze...’

‘Je moet tante Sally tegen me zeggen. Waar zat ze vast?’

Ik wist niet wat ik moest zeggen, omdat ik niet wist of ik de rivier was op- of afgekomen en dan zou het me nog niet geholpen hebben, want ik kende de namen van de zandbanken niet. Dus moest ik er één bedenken óf die waar we op vastgelopen waren vergeten.

Toen kreeg ik een idee: ‘Het vastlopen was zo erg niet, maar er is een cylinder gesprongen’.

‘Lieve help! Is er iemand gewond?’

‘Nee mevr... Een neger gedood.’

‘Nou, dat is een geluk, er worden wel eens mensen bij gewond. Je oom is iedere dag naar het dorp geweest om je te halen. Je moet hem zijn tegengekomen, heb je niemand gezien..., oudachtig man, met een...’

‘Nee, ik heb niemand gezien, tante Sally. De boot legde heel vroeg aan en ik heb m'n bagage achtergelaten en ben eens gaan rondkijken om niet zo vroeg hier aan te komen.

‘Aan wie heb je je bagage gegeven?’

‘Aan niemand.’

‘Maar kind, het zal worden gestolen!’

‘Niet waar ik het verstopt heb.’

‘Hoe kwam je op de boot zo vroeg aan een ontbijt?’

Ik bevond me op glad ijs, maar ik zei: ‘De kapitein zag me staan en vond dat ik beter eerst wat kon eten voor ik weg-

[pagina 151]
[p. 151]

ging. Hij nam me mee in de kajuit en gaf me van alles.’

Ik voelde me hoe langer hoe minder op m'n gemak. Ik zat er aldoor aan te denken hoe ik de kinderen alleen te pakken kon krijgen om ze te kunnen uithoren en te ontdekken wie ik nu eigenlijk was. Maar ik kreeg geen kans, mevrouw Phelps hield me vast.

Plotseling liepen de koude rillingen me over de rug, want ze zei: ‘Nu heb je me nog niets verteld over Sis en de anderen. Ik zal m'n werk maar eens in de steek laten en dan kan je me àlles vertellen - van iedereen en hoe het met ze gaat en wat ze doen en wat je tegen me moet zeggen van ze, alles wat je maar kan bedenken’.

De Voorzienigheid had me tot nu toe bijgestaan, maar nu begon het er lelijk voor me uit te zien. Ik dacht dat er wel niets anders zou opzitten dan met de waarheid voor de dag te komen en opende m'n mond al om te beginnen, maar toen greep ze me beet en verstopte me achter het bed en zei: ‘Daar komt hij aan! Doe je hoofd nog wat naar de laagte - zo is het goed. Hou je stil, ik zal hem voor de gek houden. Kinderen, jullie zeggen geen woord, hoor!’

Ik begreep dat ik niets anders kon doen dan afwachten wat er zou gebeuren.

Ik kon net een glimp opvangen van den ouden heer die nu binnenkwam, toen stond het bed in de weg. Mevrouw Phelps sprong op en zei: ‘Is hij gekomen?’

‘Nee’, zei haar man.

‘Lieve help!’, zei ze, ‘wat kan er toch met hem gebeurd zijn?’

‘Ik begrijp er niets van’, zei de oude heer, ‘en ik moet zeggen dat ik me erg ongerust begin te maken.’

‘Ongerust!’, zei ze, ‘het zal me nog gek maken! Hij moet gekomen zijn, je bent hem zeker misgelopen. Ik weet het zeker - er is iets dat het me zegt.’

‘Maar Sally, ik kàn hem niet mislopen, dat weet je ook wel.’

‘O, o, wat zal Sis zeggen! Hij moet gekomen zijn. Je bent hem vast misgelopen. Hij...’

‘O, maak me niet ongeruster dan ik al ben. Ik begrijp er niets van, dat moet ik toegeven. Sally, het is verschrikkelijk - meer dan verschrikkelijk - er is zeker iets met de boot gebeurd.’

‘Kijk eens, Silas! Daar ginds! - op de weg! - komt daar niet iemand aan?’

Hij sprong naar het raam aan het hoofdeinde van het bed

[pagina 152]
[p. 152]

en mevrouw Phelps trok me gauw aan het voeteinde te voorschijn en toen hij zich weer omdraaide, stond ze daar stralend en glimlachend en ik stond angstig en bevend naast haar.

De oude heer staarde me aan en zei: ‘Hè, wie is dat?’

‘Wie denk je dat het is?’

‘Ik heb er geen idee van. Wie ìs het?’

‘Het is Tom Sawyer!’

Ik wist niet wat ik hoorde! Maar ik had geen tijd om verbaasd te zijn. De oude heer greep m'n hand en bleef hem aldoor schudden en tante Sally danste rond en lachte en huilde en ze vuurden vragen op me af over Sid en Mary en de rest van de familie.

Maar al waren zij ook blij, het was niets in vergelijking met mijn blijdschap. Ik voelde me of ik opnieuw was geboren, nu ik wist wie ik was. Nu, ze bleven wel twee uur aan mijn lippen hangen en eindelijk deed mijn kin pijn van het praten en ik had ze meer over mijn familie - de familie Sawyer - verteld, dan er in drie Sawyer-families kon gebeuren.

Het was een veilig gevoel om Tom Sawyer te zijn, maar toen ik een stoomboot op de rivier hoorde puffen dacht ik bij mezelf - stel je eens voor dat Tom Sawyer nu met die boot meekomt en dat hij hier plotseling komt binnenstappen en me bij m'n naam noemt voor ik hem heb kunnen waarschuwen. Dat ging natuurlijk niet, ik moest zien dat ik hem op de weg opwachtte. Dus ik zei dat ik maar eens naar het dorp zou gaan om m'n bagage te halen. De oude heer wilde met me meegaan, maar ik zei dat ik het paard best zelf kon mennen en dat hij nu geen moeite meer voor me moest doen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken