Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De lotgevallen van Huckleberry Finn (1946)

Informatie terzijde

Titelpagina van De lotgevallen van Huckleberry Finn
Afbeelding van De lotgevallen van Huckleberry FinnToon afbeelding van titelpagina van De lotgevallen van Huckleberry Finn

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.68 MB)

Scans (9.62 MB)

ebook (3.58 MB)

XML (0.42 MB)

tekstbestand






Illustrator

Rein van Looy

Vertaler

Elise M. Cameron



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman
vertaling: Amerikaans-Engels / Nederlands


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De lotgevallen van Huckleberry Finn

(1946)–Mark Twain–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 169]
[p. 169]

Hoofdstuk XXXV.

Toen we die avond dachten dat iedereen wel zou slapen, lieten we ons langs de bliksemafleider naar beneden glijden en sloten ons op in het schuurtje. We legden het glimmende hout neer en ruimden alles op wat ons in de weg stond. Tom zocht een plek uit en zei dat als we daar groeven, we precies onder Jim's bed zouden uitkomen. Niemand, die in de hut kwam, zou merken dat er een gang onder was, omdat Jim's beddesprei tot aan de grond afhing. We groeven en groeven met de tafelmessen tot bijna middernacht en toen waren we doodmoe en onze handen zaten vol blaren en toch kon je haast niet zien dat we iets gedaan hadden. Eindelijk zei ik: ‘Zevenendertig jaar is niet genoeg, dit duurt minstens achtendertig jaar’.

Hij zei niets, maar zuchtte en kort daarop hield hij op met graven. Ik wist dat hij nu aan het denken was.

‘Het geeft niets, Huck’, zei hij tenslotte. ‘Als we gevangenen waren dan hadden we geen haast. Dan zouden we jaren en jaren de tijd hebben en het kunnen doen zoals het behoort. Als we nog een nacht zo werken dan moeten we wel een week wachten om onze handen weer heel te krijgen...’

‘Ja, maar wat ben je dan van plan te doen, Tom?’

‘Ik zal het je zeggen. Het is helemaal niet zoals het hoort en ik zou niet graag willen dat het bekend werd - maar we kunnen maar één ding doen en dat is - hem gewoon met spaden uitgraven en dan net zo doen alsof het tafelmessen zijn.’

‘Dat mag ik horen’, zei ik. ‘Spaden is je ware! En of het nou hoort of niet hoort, dat kan me niet schelen.’

‘Er is in dit geval een reden om maar te doen alsof’, zei hij, ‘anders zou ik 't ook niet goedkeuren. Geef me een tafelmes.’

Hij had z'n eigen bij de hand, maar ik gaf hem het mijne. Hij gooide het neer en zei: ‘Geef me een tafelmes’.

Ik wist eerst niet wat hij bedoelde, maar toen ik even nadacht, begreep ik het. Ik zocht tussen het oude gereedschap, haalde er een schop uit te voorschijn en gaf hem die. Zonder een woord te zeggen nam hij hem aan en ging er mee aan het werk.

Hij was altijd zo precies, hij week nooit van z'n principes af.

We werkten een half uur lang dat de stukken er af vlogen,

[pagina 170]
[p. 170]

langer konden we het niet meer volhouden, maar toen hadden we ook al een flink gat gemaakt. Ik ging de trap op naar boven, maar Tom wilde met alle geweld langs de bliksemafleider klimmen. Hij probeerde het verscheidene malen, maar z'n handen deden hem te veel pijn. Ik keek uit het raam naar z'n pogingen en eindelijk zei hij: ‘Het geeft niets, ik kan het eenvoudig niet. Wat vind jij dat ik nou moet doen? Weet jij d'r wat op?’

‘Ja’, zei ik. ‘Maar ik denk dat het niet volgens de regels is. Loop de trap op en doe net of het de bliksemafleider is.’

En dat deed hij.

De volgende dag stal Tom een tinnen lepel en een koperen kandelaar om schrijfgereedschap voor Jim te maken en hij stal ook nog zes vetkaarsen. Ik hield me bij de negerhutten op, en toen ik een kans kreeg stal ik drie tinnen borden. Tom vond dat het niet genoeg was, maar ik zei dat toch niemand de borden die Jim uit het raam gooide, zou vinden, omdat ze tussen het onkruid terecht kwamen. We zouden ze weer terug kunnen halen en dan kon Jim ze opnieuw gebruiken. Tom was er tevreden mee. Toen zei hij: ‘Nu moeten we er iets op vinden om Jim de voorwerpen in handen te spelen.’

‘Breng ze hem door de tunnel als we daarmee klaar zijn’, opperde ik.

Hij keek me verachtelijk aan en mompelde iets over stomme opmerkingen en ging toen nadenken. Eindelijk zei hij dat hij twee of drie manieren wist, maar dat we nu nog niet hoefden te beslissen. We moesten nu eerst Jim maar inlichten.

's Avonds, even na tien uur, gleden we weer langs de bliksemafleider naar beneden en namen één van de vetkaarsen mee. We luisterden onder zijn venster en hoorden Jim snurken. We gooiden een vetkaars naar binnen, maar daar werd hij niet wakker door. Toen werkten we twee en een half uur lang met spade en houweel zo hard we maar konden en toen was de tunnel klaar. We kropen onder Jim's bed door de hut in, voelden over de grond tot we de kaars hadden gevonden en staken die toen aan. We stonden een poosje naar Jim te kijken en vonden dat hij er gezond en wel uitzag. We maakten hem langzaam en voorzichtig wakker. Hij was zo blij dat hij ons zag, dat hij bijna huilde. Hij noemde ons bij alle lieve naampjes die hij maar kon bedenken en wilde dat we een vijl zouden gaan halen om zijn ketting door te vijlen, zodat we meteen konden vertrekken. Tom bracht hem aan z'n verstand hoe ongebruikelijk dat zou zijn en vertelde hem alles van onze plannen en dat we die ieder ogenblik konden veranderen

[pagina 171]
[p. 171]


illustratie

[pagina 172]
[p. 172]

als dat nodig mocht zijn. Jim vond het goed en toen zaten we een poosje over oude tijden te praten en toen deed Tom een heleboel vragen en Jim vertelde hem dat oom Silas alle paar dagen bij hem kwam om met hem te bidden, en tante Sally kwam kijken of hij goed verzorgd werd en genoeg te eten kreeg. Ze waren beiden zo goed en vriendelijk als iemand maar wezen kon.

‘Nu weet ik hoe we het kunnen doen’, zei Tom. ‘We zullen sommige dingen met hen meesturen.’

‘Dat laat je maar!’, zei ik. ‘Hoe kan iemand op zo'n gek idee komen.’ Maar hij nam niet de minste notitie van m'n woorden.

Hij vertelde Jim dat we een touwladder in een pastei zouden binnensmokkelen en andere grotere dingen door Nat, de neger die hem eten bracht, en hij moest er naar uitkijken en geen verbazing tonen. Kleinere dingen zou hij in oom's jaszakken stoppen en die moest hij er dan uitstelen. En we zouden dingen aan tante's schortebanden binden of in haar schortzakje stoppen, als we er de kans toe kregen. En hij vertelde hem wat het zou zijn en waarvoor de dingen dienden en hoe hij een dagboek moest bijhouden, met z'n bloed geschreven. Hij lichtte hem volledig in. Van de meeste dingen kon Jim het nut niet inzien, maar hij dacht dat blanke mensen het wel beter zouden weten dan hij, en hij vond het goed en beloofde dat hij alles precies zo zou doen als Tom hem gezegd had.

Jim had een hele voorraad maïskolven en tabak en we hadden het daar echt gezellig. Eindelijk kropen we het gat weer uit en gingen naar bed. Tom was echt in z'n nopjes. Hij zei dat niets in z'n leven ooit zo plezierig was geweest en zo intellectureel, en hij wou dat hij er maar iets op wist dat we het tot het eind van ons leven konden volhouden en de bevrijding van Jim aan onze kinderen overlaten. Want hij dacht dat Jim het steeds prettiger zou gaan vinden, als hij er maar eenmaal aan gewend raakte. Hij zei dat het mogelijk was om het tot tachtig jaar te rekken en dat zou een wereldrecord zijn en iedereen die er de hand in had gehad, zou beroemd worden.

's Morgens werkten we er aan om de koperen kandelaar in handige stukken te verdelen en Tom stak ze, met de tinnen lepel in z'n zak. Toen gingen we naar de negerhutten en terwijl ik Nat's aandacht afleidde, schoof hij een stuk kandelaar midden in een maīskoek die in Jim's pan lag. En toen gingen we met Nat mee om te zien hoe de uitwerking was en die was prachtig. Toen Jim er in beet, kostte het hem haast al z'n

[pagina 173]
[p. 173]

tanden, het had niet mooier kunnen zijn. Tom vond het ook. Jim hield zich goed en deed of er een steentje in de koek had gezeten, maar daarna beet hij nergens meer in, zonder het eerst nauwkeurig met z'n vork onderzocht te hebben.

En terwijl we daar in het schemerige licht van de hut stonden, kwamen er ineens een paar honden van onder Jim's bed te voorschijn en dat bleef doorgaan tot er elf binnen waren; er was haast geen ruimte meer voor ons. We hadden helemaal vergeten de deur van het schuurtje dicht te doen. De neger Nat stamelde ‘boze geeste!’ en viel toen op de grond neer, waar hij otussen de honden bleef liggen kreunen alsof hij op het punt was om dood te gaan. Tom rukte de deur open en gooide een stuk van het vlees voor Jim, naar buiten. De honden renden er achteraan. Binnen de twee seconden was hij zelf de hut uit- en ingelopen en ik wist dat hij de deur van het schuurtje had dichtgedaan. Toen ging hij die neger geruststellen. Hij sprak hem vriendelijk toe en vroeg hem of hij zich misschien weer verbeeld had iets te zien. De neger richtte zich op, rolde met z'n ogen en zei: ‘Jongeheer Sid, jij zegt misschien, ik is een gek, maar as ik nou niet dacht dat ik wel haast een millioen honden zie, of duivels, of zoiets, dan mag ik hier doodvallen. Jongeheer Sid, ik viel om - ik viel om, ja, en zij waren allemaal over mij heen. Da's 't ergste - ik wou dait ik er één te pakken kon krijgen, die duivels, ééntje maar, dat wou ik - da's alles wat ik vraag. Maar het liefst wou ik maar dat zij mij met rust laten.’

‘Ik zal je zeggen wat ik er van denk’, zei Tom. ‘Waarom komen ze altijd hier als je eten brengt? Dat is omdat ze honger hebben, dat is het. Je moet een heksenpastei voor ze maken, dàt is wat je moest doen.’

‘Maar, lieve help, jongeheer Sid, hoe kan ik nou een heksenpastei maken? Ik weet niet hoe ik dat moet doen. Ik heb er nog nooit van gehoord.’

‘Nou, dan zal ik het wel doen.’

‘Wil jij dat doen, liefie? Ik zal de grond aanbidden onder jouw voet, dat zal ik doen!’

‘Goed hoor, ik zal het doen, omdat jij het bent en je zo aardig bent geweest om ons die weggelopen neger te laten zien. Maar je moet erg voorzichtig zijn. Als je ons bezig ziet, moet je gauw je rug naar ons toedraaien, en wàt er ook in de pan zit, ga het niet onderzoeken, raak het vooral niet aan.’

‘Aanraken, jongeheer Sid? Wat praat jij toch! Ik zou er nog niet met een vinger naar wijzen, voor geen honderdduizend millioen dollar zou ik dat nog niet doen.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken