Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Beschryvinge van de Kaap der Goede Hoope. Deel I (1971)

Informatie terzijde

Titelpagina van Beschryvinge van de Kaap der Goede Hoope. Deel I
Afbeelding van Beschryvinge van de Kaap der Goede Hoope. Deel IToon afbeelding van titelpagina van Beschryvinge van de Kaap der Goede Hoope. Deel I

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.15 MB)

XML (1.14 MB)

tekstbestand






Editeurs

Willem Johannes de Kock

Edith H. Raidt

R. Raven-Hart

P. Serton

Vertaler

R. Raven-Hart



Genre

non-fictie

Subgenre

reisbeschrijving
non-fictie/koloniën-reizen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Beschryvinge van de Kaap der Goede Hoope. Deel I

(1971)–François Valentijn–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 31]
[p. 31]

Beschryvinge van de Kaap der Goede Hoope
Description of the Cape of Good Hope

[pagina 32]
[p. 32]

Beschryvinge van de Kaap der Goede Hoope, met de zaaken daar toe behoorende
Eerste hoofdstuk

Van de Kaap der Goede Hoope. Waar die legt. Voorteekenen van nadering tot de zelve. Zeltzaame miswyzing van 't Compas hier. Groote Koude in 't aandoen van 't Land hier. Dubbel gevaar des Schryvers, door de kregelheid van twee Opperstuurlieden. Onze nieuwe Kaart van de Kaap. Hoe zich dit Land opdoet. Het Robben- en Dassen-eiland. De Saldanhabaai. 't Gevaar in de Tafelbaai by NW winden. Schepen hier door gebleven. Dappere daad van Jochem Willemszoon, by 't blyven van Hoogergeest en de Goede Hoope hier in 't jaar 1692. Het droevig stranden van Waddinxveen en Oosterland in 't jaar 1698. De Tafelberg. De Windberg. De Leeuwenberg. De vier Hoofdcolonien hier met haar onderdeelen. De Kaapze Bergen, en 't Vlek afgebeeld. De Tygerbergen, Koeberg en Blaauwenberg. Het Kasteel der Goede Hoope. De Kerk.

 

Van de Kaap der Goede Hoope. Na dat wy omstandig vertoont hebben, wat die magtigste en alleraanzienelykste Maatschappy in Oostindiën bezit, en tot hoe hoogen toppunt van eere en oppervermogen zy daar gestegen is, zal het nu tyd worden, dat wy ook van de laatste post, of het land, dat zy onder weeg bezitten, en langs het welke zy in Oostindiën gekomen zyn, te weten van Kaap der Goede Hoope, spreken.

Dit is die vermaarde Zuidhoek van Afrika,Ga naar voetnoot1. de grootste daar om streeks, en waar by geen andere daar ontrent eenigzins te vergelyken is.

 

Waar die legt. Zy legt op 34 graaden 30 min. Z breedte,Ga naar voetnoot2. en op de lengte van 38 graaden,Ga naar voetnoot3. doch, volgens een nette waarneming, en afmeting, voor 10 of 12 jaaren by een Eclipsis door de Heer Colben gedaan, zoude de zelve maar op 37 graaden en 35 min. leggen.Ga naar voetnoot4.

Zy is van Batavia geen 1800 mylen,Ga naar voetnoot5. gelyk men tot nog toe de wereld

[pagina 33]
[p. 33]

Description of The Cape of Good Hope, with the matters concerning it
Chapter one

Of the Cape of Good Hope. Where this lies. Signs of nearing the same. Unusual error of the Compass here. Great Cold when nearing the Land here. Double danger of the Writer through the obstinacy of two Chief Mates. Our new Map of the Cape. How this Land appears. The Robben and Dassen-Islands. The Saldanha Bay. The danger in the Table Bay with NW winds. Ships wrecked by this. Plucky deed of Jochem Willemzoon in the wrecks of Hoogergeest and Goede Hoop in the year 1692. The pitiful stranding of Waddinxveen and Oosteland in the year 1698. The Table Mountain. The Wind Hill. The Lion Hill. The four Main Colonies here with their subdivisions. The Cape Hills and the Town described. The Tygerbergen, Koeberg and Blaauwenberg. The Castle of Good Hope. The Church.

 

Now that we have told in detail what the most powerful and most noble Company holds in the East Indies, and to what a high summit of honour and power it has attained there, it will be time for us to speak of the last position, the land that it holds on the way thither, and past which it came into the East Indies, to wit the Cape of Good Hope.

This is the famous southernmost point of Africa, the largest thereabout, wherewith no other near it is at all comparable.

It lies on 34 degrees and 30 minutes of South latitude, and 38 degrees

[pagina 34]
[p. 34]

heeft zoeken wys te maaken, maar tusschen de 12 en 1300 mylen afgelegen; gelyk my nader gebleken is uit de mylen, die wy dagelyks gezeilt hebben, en dat wy des noods uit zekere aanteekening, konnen toonen. Uit het vaderland tot de Kaap word de reize doorgaans op 21 of 2200 mylen gerekent; maar wy hebben ook deze vry korter bevonden; doch de eene reize valt langer als de andere, waar ontrent de saaisoenen, in welke men uitzeilt, een zeer groot onderscheid geven.

 

Voorteeken van nadering tot de zelve. De eerste voorteekenen, wanneer men de Kaap begint te naderen, zyn verscheide.

Allermeest verneemt men een zeer kenbaare soort van bonte vogels, kaapze duifkensGa naar voetnoot6. genaamt. Deze zyn van groote als een groote duive, wit en ros of swart van vederen, en fraai van gedaante, van welke ik te beter oordeelen kan, om dat wy 'er verscheide van gevangen hebben. Men ontwaart de zelve wel 300 mylen te vooren, eer men uit het vaderland aan de Kaap komt, vliegende gestadig heen en weder, even als of zy de schepen voor gidzen tot aan de Kaap dienden, en als men van daar vertrekt, blyven zy de schepen Beoosten de Kaap nog wel 6 of 700 mylen, als men na St. Paul en AmsterdamGa naar voetnoot7. zeilt, die 'er 800 mylen van daan leggen, nog al by, niet tegenstaande de ongemeene swaare winden, die men doorgaans daar heeft.

Het tweede teeken van aannadering bestaat in zekere rieten of stronken met haare wortels en bladen, van de Portugeezen Trombas, en van ons TrompettenGa naar voetnoot8. genaamt; maar dan is men al na by.

Ook begint men dan hoe langer hoe meer een ander soort van vogels, mede Kaapze vogelen genaamt, te vernemen.

De Portugeezen hebben de zelve Alcatracas, Mangas de veludos, dat is fluweele mouwen genoemt,Ga naar voetnoot9. en men heeft 'er meer anderen, die wy doorgaans den naam van Mallegaazen,Ga naar voetnoot10. Jan van GentenGa naar voetnoot11. (een soort van witte meeuwen, en zoo van Jacob van NekGa naar voetnoot12. genaamt) en malle meeuwenGa naar voetnoot13. geven, zynde die eerste een soort van groote vogels, die wit en graauw gespikkelt van vederen; doch aan de einden swartGa naar voetnoot14. en zoo zagt van veder zyn als fluweel, behalven dat zy aan hun geduurig klapwieken zeer wel te kennen, en van anderen te onderscheiden zyn. Als men deze ziet, mag men wel vaste staat maaken, dat men niet boven 2 of 3 dagen van de Kaap is.

[pagina *1]
[p. *1]


illustratie
Kaart van de Kaap der Goeder Hoop
Map of the Cap of Good Hope


[pagina 35]
[p. 35]

of longitude; although by an exact observation and measurement made 10 or 12 years ago during an eclipse by Heer Colben, it is thought to lie on 37 degrees and 35 minutes.

It is not 1800 miles from Batavia as has been falsely asserted until now. but between 12 and 1300 miles distant, as was evident to me by the miles that we daily sailed, which if needs be can be shown from exact records. From the Fatherland to the Cape the journey is reckoned at 21 or 2200 miles; but this distance also we found to be considerably shorter; yet one journey may take longer than another, since the season when one sets out makes a great difference.

There are various indications that one is nearing the Cape. As a rule a very easily recognised sort of multicoloured birds are seen, called ‘Cape Dovelets’. These are as large as a large dove, white and red or black of plumage and finely shaped, of which I can judge the better in that we caught several of them. They are seen fully 300 miles before one reaches the Cape from the Fatherland, flying continually to and fro, as if they served the ships as guides to the Cape; and when one leaves there, they still stay with the ships fully 6 or 700 miles eastward of the Cape when one sails for St. Paul or Amsterdam, which lie 800 miles from there, notwithstanding the unusually strong winds which are usually found there.

The second sign of nearness consists of certain reeds or stalks with their roots and leaves, called by the Portuguese ‘Trombas’ and by us ‘Trumpets’; but then the Cape is already close by.

Then also one begins to notice more and more of another sort of birds, called ‘Cape Birds’. The Portuguese called these ‘Alcatraças’ or ‘Mangas de veludos’, that is ‘Velvet Sleeves’; and there are others which as a rule we call ‘Mallegaazen’, ‘Jan van Gent’ (a sort of white seagulls, thus named from Jacob van Nek), and ‘Stupid Gulls’. Of these the first is a species of large birds of speckled white and grey feathers, but black at the tips, and the plumage as soft as velvet: also they are easily recognised and distinguished from others by the continual flapping of their wings. When these are seen, one may be sure that the Cape is not more than 2 or 3 days away.

But the surest indication is the strange error of the compass found here,

[pagina 36]
[p. 36]

Zeldzaame miswyzing van 't Compas hier. Het zekerste voorteeken egter is de wonderlyke miswyzingGa naar voetnoot15. van 't Compas, die men hier heeft, en die men 's morgens met 't opkomen, en 's avonts by 't ondergaan van de zon zoo klaar en zoo vast ontdekt, dat men niet de allerminste reden heeft, om aan de waarheid te twyffelen, gelyk dit de ondervinding best leert.

Men bevont in 't jaar 1714 wanneer ik daar laatst was, dat de miswyzing van het Compas daar op 11 graaden, Noordwestering was; maar dat het verwonderenswaardigste hier voorkomt, is, dat men voor 50 of 60 jaaren, en zelf nog in laater tyd, hier een miswyzing van eenige graaden Noordoostering plagt te hebben, dat zoo wonderlyk veel (gelyk de scheeps- en zeeverstandigen weten) van malkanderen verschild, dat men daar op zeer gemakkelyk of een schip verzeilen, of noit het land van de Kaap vinden zou. By St. Paul en Amsterdam plagt de Noordwestering miswyzing op 25 graaden te zyn, en nu is zy al op 26.

Deze ontdekking met de Peyl-compassen is men aan de Engelschen verpligt. In 't jaar 1685 bevonden de Fransche PatersGa naar voetnoot16. de miswyzing hier van 11 graaden en 30 min. te zyn, 't geen met de bevinding van 't jaar 1714 een halven graad verschilt.

Men doet dit swaar en als aan een geschakelt hoog en bar gebergte al van zeer verre in zee op, en wanneer wy in 't jaar 1705Ga naar voetnoot17. dit 's morgens zeer vroeg eerst ontdekten, waaren wy 'er nog wel 16 mylenGa naar voetnoot18. af.

 

Groote koude in 't aandoen van 't land hier. Wy hadden het zelve zoo ras niet gezien, of wy bevonden het dien dag van de sterke Z winden in 't aandoen van de Kaap zoo koud, dat my de toppen der vingeren als ongevoelig 'er af geworden waren, en als het langer dan tot 's namiddags geduurt had, zouden wy andere middelen hier tegen hebben moeten gebruiken, dan met die wakker (gelyk wy deden) in een te wryven, of in de mouwen van myn Japonsche rok te steken; maar als men wat digter ontrent de wal komt, stuiten die winden, en houden volkomen op, gelyk het dan ook ten eersten warmer word; doch door dit doodwaajen van die winden op dit land, alzoo men dan wat digter onder het gebergte komt, kan men door die stilte zeer ligt in groot gevaar raaken van tegen zekere klippen, ontrent de staart van den LeeuwenbergGa naar voetnoot19. gelegen, te dryven, en in korten tyd in stukken te stooten, gelyk zommige schepen dit tot haare schaade ondervonden hebben.

[pagina 37]
[p. 37]

which can be observed so clearly and so exactly at sunrise and sunset that there is not the least reason to doubt its existence, which also has been well shown by experience.

In 1714, when I was there for the last time, the error of the compass was found to be 11 degrees north-westerly; but the most surprising thing that appears here is that 50 or 60 years ago, and even later, it was usual to find an error of a few degrees north-easterly, which (as shipmen and seamen know) is so striking a difference one from the other, that by it one could very readily either run a ship aground, or not find the Cape at all. Near St. Paul and Amsterdam the north-westerly error is usually of 25 degrees, or now already 26.

The discovery of this error of the compasses is thanks to the English. In 1685 the French Fathers found it to be of 11 degrees and 30 minutes here, which differs by half a degree from what was found in 1714.

The linked chain of large, high and bare hills is visible from far out to sea, and when in 1705 we first sighted it in the very early morning we were still fully 16 miles away. We should not have seen it so soon had it not been so cold that day because of the strong S wind as we made for the Cape, that the tips of my fingers became numb from it, and had it continued longer than until midday I should have been obliged to take other measures against it than to rub them smartly together (as I did) or stick them into the sleeves of my Japanese coat; but as one comes somewhat nearer to the land the winds slacken and cease entirely, and only then it becomes warmer; but by this dying-down of the wind near the land as one comes somewhat closer below the hills, one can, because of the calm, very readily come into danger of drifting on to certain rocks lying near the tail of the Lion Hill and being broken to pieces in a short time, as some ships have found to their cost. We also, as we neared the mouth of the bay, were for a pretty long time in that same danger, and came very close to one of those rocks, so that we were compelled to launch our skiff and row the ship away. This however was chiefly due to the cantankerousness of one of the Mates against the other, in that one wished to launch the skiff at once for this purpose, but the Chief Mate judged that this was not yet necessary, which imprudent judgement could very easily have thus caused the loss of our ship. As also another Mate,

[pagina 38]
[p. 38]

Dubbel gevaar des Schryvers, door de kregelheid van twee stuurlieden. Ook zyn wy, wanneer wy de mond der baai naderen, vry lang in dat zelve gevaarGa naar voetnoot20. en al zeer digt by een van deze klippen geweest, gelyk wy ook genoodzaakt waren onze schuitGa naar voetnoot21. uit te zetten, en het 'er maar pas af te roejen, dat egter meest door kregelheid der stuurlieden tegen malkanderen byquam, alzoo de een de schuit ten eersten ten dien einde wilde buiten gezet hebben, en de opperstuurman oordeelde, dat het 'er nog niet op aanquam, welk onvoorzigtig oordeel ons dus zeer ligt aan 't verlies van ons schip zou hebben geholpen, gelyk een ander stuurman op myn laatste reize derwaarts, had ik niet beter, dan hy uitgekeken, en 't land van de Kaap niet beter dan hy gekent, ook oorzaak zou geweest zyn, dat wy de Kaap zouden hebben voorby gezeylt, dat ons, alzoo wy toen geen 20 gezonde menschen meer aan boordGa naar voetnoot22. hadden, zeer quaalyk zou gekomen hebben, en wel oorzaak van 't verlies van dit schip zou geweest zyn.

Zoo als ik 's morgens het gebergte van de Kaap zeer klaar nevens den opperstuurman zag, ontdekte ik zeer onderscheidentlyk den Tafelberg, den WindbergGa naar voetnoot23. en den Leeuwenberg, dat ik wel tegen hem zeide; maar hy, een groote dwarsdryver (schoon hy noit, dan in zyn jeugd eens als jongen, aan de Kaap geweest was) zag dit voor 't land van de Saldanhabaai aan, die 'er wel 24 mylen, of twee dagreizenGa naar voetnoot24. om de Noord van daan legt; weshalven wy, na zyn zeggen, nog eerst zoo lang na de Kaap toe moesten zeilen, daar ik in tegendeel zeer wel gegrond oordeelde, dat hy, zoo voortzeilende, de Kaap voorby zeilen, en ons in 't uiterste gevaar brengen zou van het schip te verliezen, of van de reize versteken te zyn, alzoo ons volk niet in staat was om het nog maar eene week uit te harden, dewyl 'er behalven de roergang ook wegens een swaar lek in den boeg zeer sterk moest gepompt worden; doch wat ik hem hier tegen zeide, hy wilde met zyn kop door, en gelyk hebben, gelyk hy ook maar voortging met 'er voorby te zeilen; zonder dat yemant van de anderen, op 't half dekGa naar voetnoot25. zynde, in staat was om my te ondersteunen.

Dewyl ik dan zag, dat die man onverzettelyk en met geen reden te leiden was, ging ik na de schippers hut,Ga naar voetnoot26. daar de zelve styf van 't scheurbuik lag, zoo dat hy zich naaulyks roeren kon.

Ik zeide hem dierhalven, dat ik 't land van de Kaap zeer klaar en onderscheiden gezien, en ook den tafelberg wel ontdekt had, dat men 'er vast op mogt gaan; maar dat de stuurman, dit land voor de Saldanha-baai aanziende,

[pagina 39]
[p. 39]

in my last journey thither, had I not kept a better watch than he and known the shore of the Cape better, would have caused us to sail past the Cape; and this would have turned out ill for us and might well have caused the loss of the ship, since we had not 20 fit men aboard. That morning, standing beside the Chief Mate, I very clearly saw the hills of the Cape and distinguished exactly the Table Mountain, the Wind Hill and the Lion Hill, as indeed I told him; but he very pigheadedly (since he had never been at the Cape but as an apprentice in his youth) took this for the shore of the Saldanha Bay, which lies fully 24 miles, or two days' journey northwards from there: for which reason we must, in his opinion, sail that far to reach the Cape, whereas on the contrary I very rightly judged that if he thus sailed on, he would sail past the Cape and bring us into the gravest danger of losing the ship or of the voyage being a failure, since our crew was not in a state to hold out even for another week, in that besides manning the helm it was necessary to pump continually because of a bad leak at the bow. But whatever I said, he wished to hold to his idea and be in the right, so that he continued to sail past, without any of the others on the half-deck being able to support me.

Since I then saw that the man was stubborn and not to be led by any reasoning, I went to the Skipper's cabin, where he lay so stiff from scurvy that he could barely move. I therefore told him, that I had seen the shore of the Cape very clearly and definitely, and also had well distinguished the Table Mountain, for which one ought to steer directly, but that the Mate, taking this shore for the Saldanha Bay, was now sailing past the Table Bay, and thus right off-course; also that I would in no way wish to concern myself with the matter were it not that so very much depended on it for me, my

[pagina 40]
[p. 40]

nu voorby de tafelbaai, en dus van de man af zeilde, waar mede ik my geenzins zou willen bemoejen, zoo my, myn swaar huisgezin, en voor al hem, en zoo veel andere lydende persoonen in dit schip, niet zeer veel daar aan gelegen was; weshalven ik hem bad, doch alle zyne kragten (wilde hy spoedig aan land genezen zyn) in te spannen, en, al was 't op handen en voeten, na 't half dek te kruipen, om ons doch door zyn gezag te redden, en andere ordre, na eigen ontdekking van 't land, hier in te stellen.

Hy deê dit ook aanstonts, kroop op handen en voeten, die 'er zoo swart als inkt uitzagen, na 't half dek, en was zoo ras aldaar niet verscheenen, of hy zag, na dat zich kort 'er aan de wolken van boven den tafelberg afgescheiden hadden, dien berg, en ook den leeuwenberg zeer klaar, toonde aan den stuurman zyn grove misslag, en 't gevaar, waar in hy ons allen, met de Kaap voorby te zeilen, bragt, en belaste hem om aanstonts daar vlak op aan te zeilen, en toen quamen wy nog dien zelven avontGa naar voetnoot27. ontrent 8 uuren daar op de Rheede ten anker, dankende God voor de zonderlinge genade, die hy ons bewezen had, van ons na zoo veel zigtbaare gevaaren, behouden en zoo gelukkig in de haven van onze begeerte te brengen.

Is 'er nu een land in de wereld, dat zich van verre, en zelf ook al is men al in de baai, bar, woest, zeer klippig en rotzig opdoet, zoo is het dat van de Kaap der Goede Hoope, daar zich niet dan een swaare rei en schakel van meest aan een hangende byzondere hooge bergen vertoont, die van 't Noorden haaren aanvang nemen, en in 't Zuiden by den staart van de Leeuw tot in zee eindigen.Ga naar voetnoot28.

Deze uiterste Zuidhoek van Africa vertoont zich nog eenige mylen Zuidelyker na de kant van Hottentots-Holland: en de Tafelbaai, in welke onze Maatschappy den eersten aanleg van haare volkplanting hier begrepen heeft, legt eenige mylen Noordelyker, terwyl men in 't Z een diergelyke baai, daar zeer wel na gelykende, heeft, die Thomas Candisch,Ga naar voetnoot29. daar door misleid zynde, voor de Tafelbaai aangezien, doch daar na, het tegendeel bevonden hebbende, daarom Kaap Falso genaamd heeft.Ga naar voetnoot30.

 

Onze nieuwe Kaart van de Kaap. De beste Kaart, om deze twee baayen in 't Z en N tegen over malkanderen, mitsgaders de verdeeling van de buitenplaatzen dezer Colonie, en de gesteltenis van dit land te ontwaaren, is onze nieuwe hier bygevoegde Kaart, No. 43 die ongemeen net is, en zeer fraai aanwyst, hoe die twee baajen van een gescheiden zyn door eenen Isthmus

[pagina 41]
[p. 41]

pregnant wife, and above all himself and so many other sufferers in the ship: wherefore I begged him to summon up all his strength (if he wished quickly to be cured ashore) and, even on hands and feet, crawl to the half-deck, there to use his authority to give new orders after himself seeing the shore.

This he also did at once, crawling to the half-deck on his hands and feet (which looked as black as ink); and no sooner was he there than almost at once the clouds parted above the Table Mountain, and he saw very clearly this hill, as also the Lion Hill, and pointed out to the Mate his gross error and the danger into which he had brought us all by sailing past the Cape; and ordered him to make straight for it at once. So we came to anchor about 8 o'clock that same evening in the roads, thanking God for the exceptional mercy shown to us in saving us from so many manifest dangers and bringing us thus happily into our wished-for port.

If there is any land in the world which looks barren, desolate, stony and rocky from afar off, or even when one is in the Bay, it is that of the Cape of Good Hope, since nothing is seen but a heavy line or chain of mountains, for the most part linked together and unusually high, which begins to the north and ends with the Lion's Tail in the sea to the south.

The southernmost point of Africa lies a few miles still further southwards, in the direction of Hottentots-Holland; and the Table Bay, where our Company conceived the idea of first setting up its colonisation here, lies a few miles more to the north, while to the S lies a similar bay very much resembling it. Thomas Candlish, being misled by this, took it for the Table Bay; but later, when he found his error, named it ‘False Cape’ [sic].

The best map on which to recognise these two bays, lying N and S one of the other, as also the disposition of the outer parts of this Colony and the nature of the land, is our new map here annexed, No. 43, which is unusually clear and shows very finely how the two bays are separated by an Isthmus or neck which attaches this stretch of land to the mainland. This stretch

[pagina 42]
[p. 42]

of hals, die deze strook aan 't vaste land hegt; welke strook lands zich maar weinig na 't N ook eenigzins na 't W, maar veel verder na 't Z, uitbreid, daar zy met een scherpen hoek tot aan Kaap Falso (maakende den W hoek des zelfsGa naar voetnoot31.) uitloopt; ook heeft men daar in 't WZW nog een kleine baay, de HoutbaayGa naar voetnoot32. genaamt, waar ontrent het naaste voornaam bosch der E. Maatschappy is.

 

Hoe zich dit land opdoet. Zoo als men van buiten na dit land komt, ziet men allereerst den Tafelberg, die de allerhoogste, en waar aan de Leeuwenberg, die men in 't eerst dan nog niet zien kan, met een kleine klove vast is, maar onder den welke hy dan nog als gedoken en in een gedrongen legt; maar als men nu wat nader gekomen is, begint men ook den Duivels- of den Windberg in 't ZO ter linker, en ook den Leeuwenberg in 't ZW ter regterhand, zeer klaar en onderscheiden te zien.

Na dat men de Tafelbaai (die aldus na den berg van dien naam door den zeevoogt Joris van SpilbergenGa naar voetnoot33. in 't jaar 1601Ga naar voetnoot34. genoemt wiert) pas ingeloopen is, heeft men aan stuurboord, of ter regterhand, eenige swaare klippen, die zich digt aan land by den staart van den Leeuwenberg vertoonen, en ter linkerhand, of aan bakboord, een gevaarlyke droogte vol katskoppen,Ga naar voetnoot35. de WalvischGa naar voetnoot36. genaamt, digt by 't Robben-eiland, zoo dat 'er in de mond, tusschen deze droogte en den staart van den Leeuwenberg, nog ruimte genoeg, en altoos wel van 1½ myl,Ga naar voetnoot37. overblyft, om de baay in te zeilen, dat men gewoon is zoo langs de duinen heenen wel een halve myl aan een, schoon het daar ook al zeer klippig en rotzig langs de wal is, te doen.

Dit is een groote en schoone baai, die in des zelfs mond ontrent 1½ of 2 mylen wyd, ¾ of 1 myl diep, en 4 of 5 mylen in den omtrek, hoewel zy O en W wel 2½ of 3 mylen lang, en ontrent 3 mylen van de vesting der Goede Hoope afgelegen is.Ga naar voetnoot38.

 

Het Robben- en Dassen-eiland. Het eiland, dat men aan bakboord, of ontrent 3 mylen Benoorden den Leeuwenstaart, leggen laat, allereerste mede door Joris van Spilbergen ontdekt,Ga naar voetnoot39. en toen ilha Cornelia genaamt, is nu met den naam van 't Robbeneiland,Ga naar voetnoot40. na de menigte der zeerobben, of zeehonden, die 'er vallen, best bekent. Het is 1½ myl lang, en ¾ myl breedt. Het vertoont

[pagina 43]
[p. 43]

widens out only a little to the N and somewhat to the W, but much further to the S, where it runs at a sharp angle to the False Cape, forming the W point of the same. Also in the WSW there is another small bay, called Hout Bay, around which lies the most important forest of the Hon. Company.

When one nears this land from without, one first sees the Table Mountain, which is the highest; and to this the Lion Hill, at first not visible, is attached by a small defile, but lies under it as if hunched up and crushed together. But when one comes somewhat nearer, the Devil's Hill or Wind Hill begins to be clearly visible in the SE to the left, as also the Lion's Hill in the SW to the right.

When one has entered the Table Bay (which was thus named for the mountain of that name by Admiral Joris van Spilbergen in the year 1601) one has to starboard, or to the right, some large rocks, which are seen offshore near the tail of the Lion Hill; and to the left, or port, a dangerous shoal full of small boulders called ‘De Walvis’, close to Robben Island. Thus in the entrance, between the shoal and the tail of the Lion's Hill, there is fully 1½ miles, and room enough to sail into the Bay, which is usually done along the dunes for fully half a mile, although there also it is very stony and rocky near the shore.

It is a large and lovely bay, which at its mouth is about 1½ or 2 miles wide, extends inwards for ¾ or I mile, and is 4 or 5 miles around, although to the E and W it is fully 2½ or 3 miles long, and stretches about 3 miles from the Castle of Good Hope.

The island which lies to port, about 3 miles to the north of the Lion's Tail, was first discovered by Joris van Spilbergen, and was then named Ilha Cornelia, but is now best known as the Robben Island because of the multitude of Sea-Robben or seals that are found there. It looks low and very sandy, but is somewhat hilly here and there, and its dreary shores (since it is an island of exiles) are full of shells and corals, where the exiles and convicts

[pagina 44]
[p. 44]

zich laag en zeer zandig, is hier en daar egter wat heuvelagtig, en aan des zelfs droevigen oever (alzoo 't een Banditen eiland is) vol schelpen en kraalsteen, alwaar de Banditen en Ketenboeven hun gestaadig werk vinden om schelpen te raapen, van welke men daar gewoon is kalk te branden. Te droeviger is het zelve, om dat 'er geen versch water op gevonden wort, 't geen egter niet belet, dat de dassenGa naar voetnoot41. en konynenGa naar voetnoot42. in grooten getale, en ook eenige schaapen, 'er zeer wel tieren en aarden konnen. Op 't zelve is ook een groot onderaardsch hol,Ga naar voetnoot43. dat waarschynlyk door de Portugeezen hier gemaakt is.

De eerste, die dit in een nette Kaart dede brengen, was de oude Heer Johan van Riebeek,Ga naar voetnoot44. de eerste Commandeur alhier, die den 22sten Augusti 1657Ga naar voetnoot45. dit door schipper Claas Franszoon BordingGa naar voetnoot46. onderzoeken, en daar af een nette teekening maaken dede. Wy hebben hier een sergeant of korporaal als hoofd van eenige posthouders, en als opzinder der Banditen, leggen, die by 't zien der schepen, uit zee aankomende, ook gewoon is te vlaggen, en aan die van de Kaap een zeker zein daar van te geven.

Twintig mylen Benoorden de Kaap legt het Dassen eiland, wel eer door Joris van Spilbergen, ilha Elisabeth,Ga naar voetnoot47. doch nu door de onzen na de menigte der steendassen (een klein roshairig diertje) het Dassen eiland genaamt. Het legt ontrent 2 mylen van de vaste wal, en is maar 1 myl in 't rond, aan de W kant vry rotzig; maar aan de Oostzyde schoon en zandig, daar men op een goede zandgrond op 16 vademGa naar voetnoot48. kan ten anker komen; doch de oever zelf is rondom zeer klippig. Men ziet daar wel eenige kruiden, en fraaje bloemen, maar men vind 'er geen bosch, geboomte, nog versch water, en niet anders dan dassen, en zeerobben in menigte, van welke daar jaarlyks veel traanGa naar voetnoot49. gebrand word.

De Dassen, die hier doorgaans op de kruiden aazen, zyn zeer goed van smaak, en komen zeer na aan het lamsvleesch. Ook vallen 'er veel Pinguins (of withoofden, zoo CandischGa naar voetnoot50. die wel eer noemde) een soort van vogels, die men in de eerste reizen onzer Natie na Indiën afgebeeldGa naar voetnoot51. ziet. En behalven deze vallen 'er ook nog andere zeevogels, scholfers,Ga naar voetnoot52. meeuwen, mallegaazen, en diergelyke soort.

Het verschilt niet veel van 't Robbeneiland, dan dat het laatste wat grooter, rouwer bewasschen, en vry hooger is.

 

De Saldanha-baay. Wat verder om den Noord, ontrent 24 mylen van de Kaap, heeft men de Saldanha-baay, zoo genaamt na een Portugeesch zee-

[pagina 45]
[p. 45]

find continual labour in collecting the shells, from which lime is usually burnt there. It is the more dreary in that no fresh water is found there, but nevertheless the dassies and rabbits flourish and multiply there very well. On it there is a large subterranean cavern, which probably was made there by the Portuguese.

The first who set this out clearly on a chart was the old Heer Johan van Riebeek, the first Commandeur here, who on the 22nd of August 1657 had it examined by the Skipper Claas Franszoon Bording, and a clear drawing made. We have a Serjeant or Corporal stationed here with a few men as overseer of the exiles; and he on sighting ships coming from seawards is accustomed to hoist a flag to give those at the Cape a sure sign thereof.

Twenty miles north of the Cape lies the Dassen Island, formerly named Ilha Elizabeth by Joris van Spilbergen, but now called by our folk Dassen Island because of the quantity of ‘Stone-dassen’ there (a little red-haired animal). It lies about 2 miles off-shore, and is only 1 mile around. Towards the W [the bottom] is pretty rocky, but to the E beautifully clean and sandy, where there is good anchorage on a sandbank in 16 fathoms, although the shore itself is very rocky all around. There are various plants there, and fine flowers, but no scrub or trees or fresh water, and nothing but dassies, also seals in abundance from which much oil is obtained each year. The dassies, which here usually feed on the plants, taste very well, much resembling lamb. There are also many penguins (or ‘White-heads’ as Candish formerly called them), a kind of birds which are described in the earliest Dutch travels to the Indies. Also besides these are other sea-birds, cormorants, gulls, mallegazen and suchlike. It differs little from the Robben Island, except that the latter is somewhat larger, more shrubby, and considerably higher.

[pagina 46]
[p. 46]

voogt, Antonio Saldanha, die in 't jaar 1503 hier aan geweest is.Ga naar voetnoot53. Deze is smal en eenige mylen diep, zoo dat men 'er beter als in de Tafelbaay tegen alle winden gedekt legt; doch men kan het daar niet lang houden, om dat 'er geen versch water is. Wy vertoonen de zelve by No. 38 A,Ga naar voetnoot54. waar in men ook net zien kan de strekking der voornoemde Baay, die der Tafel- en Zoutbaay,Ga naar voetnoot55. en Baay Falso, mitsgaders het Robben- en Dassen-eiland, en de ankergrond die men daar om streeks heeft.

 

't Gevaar in de Tafelbaay by NW winden. Wat nu de Tafelbaay in zich zelven betreft, het is een schoone groote baay, daar veel schepen, al vry zeker, tegen alle winden gedekt, konnen ten anker leggen; maar zoo de N Westen wind begint door te waajen (die de baay vlak in komt, alzoo die meest ZO en NW gestrekt legt) dan is een geheele vloot in het uiterste gevaar, om van haare ankers af te spillen, en in korten tyd te vergaan, waar van ik in 't jaar 1714Ga naar voetnoot56. eenige beginzelen gezien, en toen tegelyk ontwaart hebbe, hoe 11 boots,Ga naar voetnoot57. die aan't hoofdGa naar voetnoot58. lagen, in een half uur tyds in flarden geslagen, en de meeste schepen van hare ankers geraakt waren, draajende zommige als tollen rondom, terwyl anderen met schieten noodzeinen deden.

Die wind heeft de E. Maatschappy den 16den Juni 1722Ga naar voetnoot59. zes schepen, de Engelsche drie bodems, en de Franschen een schip in weinig tyd gekost.

Dit waren van ons de Stantvastigheid, Rotterdam, de Schotze LorrendraajerGa naar voetnoot60. (die nog op strand zat) Lakeman, de Zoetigheid, en de Hoeker Gouda, al te zamen schepen, eerst uitgezeilt, en genegen haare reize na Indiën verder voort te zetten.

De drie Engelsche waren genaamt de Nigtingale, de Caredois, en de Addison, en 't Fransch schip Namen.Ga naar voetnoot61. Een swaare slag voor onze Maatschappy, behalven dat zy in dat zelve jaar het ongeluk had, om in volle zee nog 6 schepen van haare retourvloot, te weten, Amsterveen (zynde de zeevoogt),Ga naar voetnoot62. de Samson, 't Raadhuis van Middelburg, Reynestein, Blyenburg, en 't Huis te Foreest, te verliezen.

 

Schepen hier door gebleven. In 't jaar 1692Ga naar voetnoot63. tusschen den 4 en 5den Juni verloor de E. Maatschappy hier door de NW wind de twee schoone retour-

[pagina 47]
[p. 47]

Somewhat further north, about 24 miles from the Cape, is Saldanha Bay, thus named for a Portuguese Admiral Antonio Saldanha, who was here in 1503. This is narrow and several miles deep, so that one lies there better sheltered from all winds than in the Table Bay, but one cannot remain there for long since there is no fresh water. We show it in plate 38A, in which can also be seen clearly the extent of this Bay, of the Table and Hout Bays and the Baay Falso, together with the Robben and Dassen Islands, and the anchorages thereabout.

As regards the Table Bay itself, it is a fine large bay in which many ships can lie at anchor pretty safe from all winds; but when the N West wind begins to blow (which falls directly into the bay, since this for the most part stretches from SE to NW), then a whole fleet is in the greatest danger of being washed away from its anchors and being lost in a short time. Of this I saw somewhat in 1714, and at that time saw how 11 longboats which lay at the pier were broken to pieces in half an hour, and how most of the ships broke away from their anchors, some drifting around as if mad, while others fired guns as distress-signals.

This wind on the 16th of June 1722 in a short time cost the Company six ships, the English three, and the French one. These were our Stantvastigheid, Rotterdam, the Scottish interloper Lakeman (which still lay on the shore), Zoetigheid, and the hooker Gouda, all being outward-bound ships intending to continue their voyage to the Indies. The three English ships were the Nigtingale, Caredois, and Addison, and the French ship was the Namen. A heavy blow for our Company, in addition to which it had the misfortune in that same year to lose at sea 6 ships of its return-fleet, namely

[pagina 48]
[p. 48]

schepen Hoogergeest en de Goede Hoope. Na dat de vloot hier een maand gelegen had, ontstond 'er 's nachts een swaar onweder, zoo dat de baaren, door de woedende winden aangezet, en als tot aan den hemel opstuivende, met de duistere lugt maar een en de zelve stoffe scheenen uit te maaken.

Na dat de meeste schepen, en ook deze twee, van haare ankers gespoelt waren, ontdoken wel eenige nog het zigtbaar gevaar; maar de twee voornoemde raakten ten eersten tegen de klippen aan, en 't volk daar door in den hoogsten nood van in korten tyd, zoo de Heere niet veelen daar van op een wonderbaarlyke wyze gered had, te zullen vergaan, waar ontrent zich een geval opdeed, dat waardig is om zyne zeltzaamheid hier aangeteekent worden, aangezien men weinig voorbeelden daar van ergens vinden zal, te weten, van eenen Jochem Willemszoon van Amsterdam, een matroos in dienst; doch voor die tyd op 't schip Spierdyk het ampt van QuartiermeesterGa naar voetnoot64. waarnemende.

 

Dappere daad van Jochem Willemszoon, by 't blyven van Hoogergeest en de Goede Hoope hier. Deze borstGa naar voetnoot65. met de schuit aan de wal zynde, wiert hem, wegens 't onstuimig weder door zyn schipper, Siewert de Jong, belast, aan land te blyven, en de schuit maar wel te bezorgen; maar aangezien de branding hoe langer hoe hooger begon te gaan, oordeelden die genen, die op de schuiten pasten, best, alzoo de meeste schuiten aan de wal waren, die op 't strand te haalen, vermits zy anders in flarden stonden geslagen te worden.

Zes of zeven boots, door de swaare zeên van de schepen afgeslagen, en van welke het volk aanstonts verdronk, wierden niet verre van 't Fort aan de Oostekant van 't hoofd geslingert, en daar nog meest, hoewel vry deerlyk gehavent, geborgen.

Terwyl nu de wind hoe langer hoe meer toenam, en de zee zich hemelhoog verhefte, verdronken 'er 's morgens 'er aan tusschen 10 en 11 uuren verscheide menschen, zoo van deze 2 schepen, als van 't Engelsch schip Orangie,Ga naar voetnoot66. die, om zich te redden, in zee gesprongen waren, en hoope hadden van al swemmende het land te zullen krygen, hoewel hen dit elendig ontschoot.

Jochem Willemszoon zoo veele van zyn spitsbroedersGa naar voetnoot67. in dien grooten nood, en hen egter zoo na by de wal ziende, nam, hier door ten uitersten getroffen, een besluit, waar over men ten hoogsten moet verbaast staan.

Hy bond een loodlyn,Ga naar voetnoot68. van 't Engelsch gestrand schip bekomen, met een weergadelooze moedigheid om zyn lyf, gaf 't eind 'er af aan eenige matroozen, om 't wel vast te houden, sprong toen met groote onverzaagtheid in 't

[pagina 49]
[p. 49]

Amsterdam (being the Admiral), Samson, Raadhuis van Middelburg, Reynestein, Blyenburg and Huis te Foreest.

In the year 1692, between the 4th and 5th of June, the Hon. Company lost here the two return-ships Hoogergeest and Goede Hoope, owing to the NW wind. After the fleet had lain here for a month, a heavy storm came up by night, so that the waves, driven by the violent wind and flying up as if to reach the sky, seemed to be one and the same with the murky air.

After most of the ships, including these two, had been washed away from their anchors, some indeed escaped the evident danger; but these two were at once driven onto the rocks, and by this the crew were put in the greatest danger of sudden death, had the Lord not saved so many of them in a wonderful manner, wherein an occurrence took place which is worthy of mention here because of its rarity, seeing that few examples of such are to be found anywhere. To wit, a certain Jochem Willemszoon of Amsterdam, serving as a sailor but at that time doing duty as Quartermaster in the ship Spierdyk - this lad, being ashore with the skiff, was ordered by his Skipper, Siewert de Jong, to remain ashore because of the boisterous weather, and to take good care of the skiff; but seeing that the breakers began to rise ever higher, those who were tending the skiffs thought it best to haul them up on land, since most of them lay along the shore, lest otherwise they be broken in pieces.

Six or seven longboats were torn from the ships by the heavy seas, and the men in them at once drowned, and were then thrown ashore on the east side of the jetty, not far from the Fort, where most of them were salvaged, although pretty badly damaged.

While now the wind continually increased and the sea mounted to heaven, between 10 and 11 of the next morning various men, both from these 2 ships and from the English ship Orangie, were drowned, who had leapt into the sea to save themselves, hoping to swim to land although they miserably failed in this.

Jochem Willemszoon, seeing so many of his comrades in this sore need although so near the shore, and greatly afflicted by this, took a decision at which one must be utterly astounded.

With unparalleled courage he tied around his body a lead-line, got from the stranded English ship, gave the end of it to some sailors to hold fast, leapt with great resoluteness into the midst of the breakers, swam out to the unfortunate drowning men from the ship Hoogergeest, and took first one

[pagina 50]
[p. 50]

midden van de branding, swom na de erbarmelyke drenkelingen van 't schip Hoogergeest, en nam den eenen voor en den anderen na, by de armen, by 't hair, en daar hy ze maar vatten kon, en sleepte hen met een groote hartvogtigheid,Ga naar voetnoot69. door de baaren, na land, en zoo heeft hy 'er toen veelen gered; maar om ze op die wyze allen te behouden, was volslagen onmogelyk.

Ontrent 300 man zagen dit droevig schouwspel met schreijende oogen aan; doch geen van hen had moed, om na 't schip Hoogergeest te swemmen, ten einde daar verder een middel tot berging van zoo veel beklemde zielen uit te vinden; waar op dan deze Jochem Willemszoon, door N. Verhulst,Ga naar voetnoot70. schipper op Waterland, zonderling hier toe aangezet, een besluit nam, om zyn leven, tot redding van zyn medebroeders, nog op een andere wyze te wagen.

Hy trok al zyn kleederen, op een blaauw hemd en een blaauwe laakenze hemdrok na, uit, swom met die loodlyn om zyn lyf door die hemelhooge branding, onder welke hy menigmaal nederdook, heenen, en quam, na veel gevaar, eindelyk aan 't schip Hoogergeest, dat nu geheel op de zyde, en vol zand en water geslagen was, alzoo die gruwelyke zee 'er geduurig met afgrysselyk geweld en geklots op aanrolde, terwyl het volk, dat die bergen van zeên aankomen, en in de hut op een gepropt, alle oogenblik onder een naar gejammer en geklag, waar van de bergen weergalmden, de dood te gemoet zag; maar zoo haast de derdewaak,Ga naar voetnoot71. N. Swaar, dien dapperen Jochem met zoo veel moed door die verschrikkelyke baaren als een zeeleeuw heenen worstelen, en by hun schip, dus tot hunne redding opborlen, zag, vloog hy, die gereed stont om anders in zee te springen, met de traanen in de oogen zynen beschermengel om den hals, en riep, van blydschap als opgenomen, tot zyn andere ter dood daar beklemt zittende medebroeders: Mannen, gryp moed, God dank, nu zyn wy behouden.

Jochem, ondertusschen geen oogenblik tyds willende verliezen, zei tegen dezen stuurman, die maar een chitzeGa naar voetnoot72. rok aanhad, en verder naakt was: Gaat heenen, neemt de trap van 't half dek, bind die aan de loodlyn, en met eenen een touw van boord af, om daar door zoo veel menschen, als 't mogelyk is, over en na land te slepen. Men kon maar twee menschen gelyk dus overhaalen, en zoo wierden 'er ook maar twee togten met de zelve gedaan, terwyl de vermoeide en te veel afgematte Jochem Willemszoon aan boord wat uitruste.

Ondertusschen maakte men aan strand een vlot van de afgeslagene planken en balken der schepen, die men met een loodlyn vast aan een sorde,

[pagina *2]
[p. *2]


illustratie
Saldanhabaay te vinden in de Beschrijving onder No. 38 A
Saldanha Bay to be found in the Description under No. 38A


[pagina 51]
[p. 51]

and then another by the arms, by the hair, and by whatever he could lay hold of, and dragged them courageously through the waves to shore, and thus saved many of them; but to save all in that manner was entirely impossible.

About 300 men watched this dismal tragedy with tears in their eyes, but none had the courage to swim out to the Hoogergeest in order to seek there some other means to save so many souls in need: at which this Jochem Willemszoon, especially encouraged thereto by N. Verhulst, Skipper of the Waterland, made the resolve to risk his life in yet another way, to save his companions.

He took off all his clothes except for a blue shirt and blue cotton trousers, swam out with the lead-line around his body through the heaven-high breakers under which he repeatedly disappeared, and at last came through this great danger to the Hoogergeest, which now was thrown fully over on her side, and full of sand and water as the terrible sea continually rolled up with hideous force and thunder, while the crew watched the mountainous seas approach them and looked for death at any moment, squeezed together in the cabin with a dismal wailing and mourning. But as soon as the Third Mate, N. Swaar, saw this plucky Jochem wrestle like a sea-lion through the terrifying breakers with such courage towards him, and come up near his ship to their rescue, he (standing ready otherwise to leap into the sea) with tears in his eyes flung his arms around the neck of this guardian angel, and as if transported with joy called out to his other companions sitting there in deadly fear, Boys, be of good cheer, God be thanked we are now saved. Meanwhile Jochem, wishing to lose not a moment, said to this Mate (who was naked but for a cotton coat), Go there, take the steps of the half-deck, make it fast to the lead-line and at the same time make fast to it a rope from on board, to haul across to land as many men as possible with it. Only two men could thus be hauled across at a time, and only two hauls were made while the weary and over-exhausted Jochem Willemszoon somewhat rested on board.

Meanwhile a raft was made on shore from the planks and timbers torn from the ships lashed together with a lead-line, on which 4 or 5 men at a time were hauled with a brace through the breakers; but while this was being made ready ashore Jochem, impatient to see for himself what was being done to rescue his companions, again took to the raging sea (but now without rope or lead-line) with a daring that could readily have cost him his life,

[pagina 52]
[p. 52]

waarop men 'er 4 of 5 te gelyk met een brasGa naar voetnoot73. door de branding heenen rukte; maar terwyl men aan land bezig was met dit vlot klaar te maaken, begeeft Jochem, onverduldig om zelf te zien, hoe de zaaken tot redding van zyne medebroeders verder aangelegt wierden, zich wederom (doch nu zonder touw of lyn) in die woedende zee, een stoutheid, die hem byna het leven zou gekost hebben; want na dat hy ontrent halver weg tusschen 't schip en 't land gekomen was, bevont hy zich door 't geweld der branding zoodanig afgemat, dat hy, niet tegenstaande zyn groote kloekmoedigheid, zich egter genoodzaakt vont, ettelyke maalen om hulp en ontzet te schreeuwen, zonder dat yemant van alle die daar stonden, de hartvogtigheid had van hem, hoe zeer zy daar toe genegen waren, de behulpzaame hand te bieden, alzoo zy vreesden hun leven daar by in een zeker doodsgevaar te stellen.

Hy dan vernemende, dat al zyn schreeuwen om hulp te vergeefs was, en dat hy zich zelven redden moest, spande daar op met een weergadelooze onvertzaagtheid alle zyne kragten in, verdubbelde zynen yver, en vergde in dien hoogen nood zyn armen en beenen meer, dan zy anders verrigt zouden hebben, waar door hy eindelyk de grond onder zyn voeten kreeg, en in staat was, om daar, staande tot aan de borst in zee, zynen adem wat te konnen haalen, om daar na dan verder na land te swemmen.

Dit waren wel zyne gedagten, maar ondertusschen wiert hy door een swaare baar, die hy niet ontduiken kon, van zynen grond afgeslagen. Hy, hier door niet verzet, spande weder al zyn vermogen in, en kreeg andermaal weder grond onder zyn voeten; maar wiert nog eens daar van geslagen, waar op hy, ziende nu door die branding niet te zullen komen, een besluit nam om weer na 't schip te swemmen, dat hem eindelyk na veel moeite en gevaar gelukte, alwaar hy zich eenige tyd onder de fokkerustGa naar voetnoot74. hielt, en daar na weer op het schip geraakte, van waar hy, nevens drie anderen, byna de laatste van allen, met het vlot aan land gehaalt is.

De Heer Gouverneur, Simon van der Stel,Ga naar voetnoot75. die het dapper bedryf van dezen zeeheld, met de uiterste verwondering en beweging, en met groote bekommering voor hem, aangezien had, smeet hem, zoo als hy aan land quam, zyn eigen rok toe, en gaf ordre, dat men alles tot behoudenis van dien dapperen man aanwenden zou. Ook gaf hy by zyn vertrek, na dat hy herstelt was, hem nog deze volgende loffelyke getuigenis mede, op dat ook de Heeren Bewindhebberen hem na verdienste beloonen, en een hooger bediening geven mogten.

 

extract uit de originele missive,Ga naar voetnoot76. door den Goeverneur Simon van der Stel, en den Raad aan Cabo de Bonne Esperançe, aan de Heeren Zeventhienen, in dato den 22sten Juni 1692 gezonden.

[pagina 53]
[p. 53]

since when he was come about half-way from the ship to the shore he found himself so wearied by the force of the breakers that in spite of his great courage he found himself obliged to shout a few times for help and rescue; but none of those who stood there had sufficient courage to offer him a helping hand however much they were inclined thereto, since they feared to expose themselves to the risk of certain death by so doing.

He then perceived, that all his shouting for help was in vain and that he must save himself, and thereat strained all his forces with incomparable valour, redoubled his zeal, and in this great need demanded from his arms and legs more than they could otherwise have achieved, whereby at last he got the ground under his feet, and there, standing breast-deep in the sea, was able somewhat to get his breath, and then swim further to land. This was indeed his intention, but meanwhile he was knocked off his feet by a heavy wave which he could not avoid. Not deterred by this, he again taxed all his strength, and again got ground under his feet, but was yet again knocked away from it. At this, seeing that he could not get through the breakers, he resolved to swim back to the ship, which after great toil and danger he at last succeeded in doing. There he stayed for some time below the foremast-chains, and then again managed to get aboard, from whence he was hauled ashore on the raft with three others, almost the last of all.

The Governor, Simon van der Stel, who had watched the plucky deed of this sea-hero with the utmost wonder and emotion, threw him his own coat as he came to land, and ordered that everything should be done for the preservation of this courageous man. He also gave him, when after his recovery he embarked, the following certificate of honour, so that the Lords and Masters should reward him as he deserved, and give him a higher post.

 

Extract from the original letter sent by Governor Simon van der Stel and the Council of the Cabo de Bonne Esperançe to the Lords XVII, dated June 22nd 1692.

 

The most distressing thing of all was to see so many souls in the greatest danger, and hear their pitiful cries, without being able to find any means to

[pagina 54]
[p. 54]

Het droevigst van alles was, zoo veel zielen in 't uiterste gevaar haares levens te zien, en hun jammerlyk kermen te hooren, zonder dat men eenig middel tot hunne behoudenis uitvinden kon, tot dat eindelyk Jochem Willemszoon van Amsterdam, Matroos, Quartiermeesters dienst doende op 't schip Spierdyk, zich aanbood, om met een touw om het lyf door de branding en aan boord te swemmen, 't welk hem ook gelukte, en door middel van een vlot, en zyn medegebragt touw, over en weder getrokken, de meeste part der menschen uit een gewisse dood te redden.

Wy konnen niet ledig staan deze trouwhertige daad, zoo kloekmoedig als gelukkig in ons aanzien t'onzer aller verwondering uitgevoert, UEd. Hoog Agtb. mits dezen eerbiedig voor te dragen, met ootmoedig verzoek, haare goede geliefte zy, den zelven in tyd en wyle, als gestrekt hebbende tot behoudenis van veel Compagnies dienaaren, te willen gedenken.

 

Het droevig stranden van Waddinxveen en Oosterland in 't jaar 1698. Even zoo ongelukkig bleven in deze baay, en door die NW wind, in 't jaar 1698Ga naar voetnoot77. de twee retourschepen Oosterland en Waddinxveen, waar van (zoo men my berigt heeft) maar een jongen 't leven af bragt; ook is onder die schipbreukelingen de huisvrouw van D. Henrik Willem Gordon, die aan boord gebleven, terwyl haar man aan land gegaan was, met haar kind in de armen aan strand dood komen aandryven, en ook zoo aldaar begraven. Een jammerlyk einde voor zoo veel beklagenswaardige zielen; 't geen maar alleen door ons aangehaalt wort, om te toonen, hoe gevaarlyk deze baay is by het doorwaaijen van een NW wind, die men meest in de wintermaanden Juni en Juli heeft, hoewel men aan de andere zyde ook bekennen moet, dat dit zelden gebeurt, en dat hier doorgaans ettelyke dagen aan een de ZO wind, van welke wy in 't vervolg nader zullen spreken, en die een overlandige wind voor de schepen is, doorwaait.

Wanneer men nu, de baay dus ingeloopen zynde, het kasteel der Goede Hoope nadert, komt onder dat hemelhoog en bar gebergte alles zoo ruw, klippig en rotzig voor, dat het onmogelyk schynt, dat men daar die schoone plantagien, thuinen, en ververschingen, die men naderhand bekomt, vinden zal.

Ook komen de huizen van 't vlekGa naar voetnoot78., alzoo zy meeste maar van eene verdieping zyn, byzonder laag, en gansch niet fraai voor, hoewel men die, na dat men 'er ingekomen is, byzonder goed tot wooning der ingezetenen, en tot herberging der vlootsgasten bevint.

 

De Tafelberg. Het eerste, dat yemant, van buiten hier aankomende, verwonderenswaardig voorkomt, is de uitnemend hooge Tafelberg, die veel hooger gelykt, om dat men 'er zoo kort onder, en van strand maar ¾ uurs,Ga naar voetnoot79. of ten

[pagina 55]
[p. 55]

their rescue, until at last Jochem Willemszoon of Amsterdam, sailor acting as Quartermaster in the ship Spierdyk, offered to swim out through the breakers to the ship with a leadline around his waist, in which also he succeeded; and, by means of a raft drawn to and fro by the rope he brought, rescued the greater part of the crew from certain death.

We cannot omit respectfully to set before Y.Y.E.E. by these presents this true-hearted deed performed so courageously and successfully in our sight to the wonder of us all, with the humble request that you will be so gracious as to see fit to consider the same in due course, as having contributed to the salvation of so many Servants of the Company.

 

The two return-ships Oosterland and Waddinxveen were equally unfortunate in the year 1698, because of the NW wind, from which ships (as I have been told) only one apprentice was saved; also among those shipwrecked was the wife of D(ominus) Henrik Willem Gordon who had stayed aboard while her husband was gone on shore, and was washed ashore dead with her child in her arms, and thus buried here. A pitiful end for so many unfortunate souls, which is related by us only to show how dangerous this bay is when a NW wind blows, which is principally in the winter months of June and July: although on the other hand it must be admitted that it rarely happens, and that here as a rule the SE wind blows for several days on end, of which we will speak more fully below, and which is an offshore wind for the ships.

When one has now entered the bay and nears the Castle of Good Hope, everything under the towering and barren mountains seems so rough, stony and rocky, that it seems impossible that there are to be found here the lovely plantations, gardens and refreshments which one afterwards obtains. Also the houses of the town seem unusually low and not at all handsome, since most are of one story only, although when one enters them they are found to be unusually good, both as the dwellings of the inhabitants and for the accommodation of the visitors from the fleets.

The first thing that appears worthy of admiration by those who come from abroad is the exceptionally high Table Mountain, which looks much the higher because one is so close below it, it being only ¾ of an hour, or at most 1 mile from the shore, so that it seems to hang over one when one looks up at it. It stretches to the SE and S, and in part SW by S. It has its name because the top is as flat as a table, and sometimes it is as if covered

[pagina 56]
[p. 56]

uitersten 1 myl, af is, waar door die, als men 'er tegen op ziet, als over ons heenen schynt te hangen. Hy legt in 't ZO en Z, en ten deelen ook na 't ZW ten Z.Ga naar voetnoot80.

Hy draagt dezen naam, om dat hy boven op zoo plat als een tafel is, die zomtyds met een berg van witte wolken als gedekt word, dat by de kundigen aldaar een vast teeken is, dat de ZO wind haast doorwaajen zal; waar op veelen, dit ziende, wel de gewoonte hadden van te zeggen: ziet daar, de tafel word gedekt, en wy zullen haast wat te schaften hebben;Ga naar voetnoot81. hoewel die spreekwyze eigentlyk hier past, als men daar by wegens den ZO wind (die anders doorgaans voor de schepen op de Rheede goed is, en die zelden in een stormwind verandert) ook een storm en swaare regen (waar van eenige voorteekenen zyn) te gemoet ziet.

Deze Berg vertoont zich van buiten, als de muuren van een swaar en hemelhoog kasteel, alzoo des zelfs klippen, voornamentlyk by de krans, meest regt op en neder staan, zoo dat het ten uitersten te verwonderen is, dat zich nog deze en gene waaghalzen, niet tegenstaande zyne steilte, hebben durven verstouten, om den zelven te beklimmen.

Ik heb 'er verscheiden gesproken, die dit ondernomen en ook volbragt hebben, zynde 's morgens ten 6 uuren langs de kloof (hoewel eenigen ook wel een anderen weg verkoren) opgegaan, en ontrent 1 uur na de middag daar boven op, maar niet zonder het uiterste gevaar, gekomen, alzoo zy zich menigmaal aan 't hard gras, en deze en gene helmstruiken,Ga naar voetnoot82. hadden moeten vast houden, en zich dus ook wel tegen de steilte, die van 't begin der klooveGa naar voetnoot83. tot boven toe aan weerzyden met ongelooflyke swaare klippen bezet was, moesten optrekken.

Men plagt in oude tyden voor te geven, dat boven op dien berg een groot binnenwaterGa naar voetnoot84. was; doch dit, naaukeurig onderzogt zynde, is bevonden een verdigtzel te zyn, alzoo daar niet dan eenigeGa naar voetnoot85. grippen en vlakke kuilen, in swaare rotzen, met welke dien berg alomme daar als bevloert is, waren, waar in eenig water stont, 't zy van den dauw, of wel van den regen, dat zeer helder en smaakelyk was, vooral voor zulke vermoeide en verhitte menschen.

Hier en daar heeft men egter veel lang gras, en ook wel eenige andere kuilen of moerassen, die pas een voet of anderhalf diep waren, en waar in eenige graauwe kikvorschen zich onthouden, die men by dag niet verneemt; maar by nacht zeer klaar hoort roepen. Egter zyn 'er hier en daar boven op en langs eenige schoone en helder water gevende bronnen, waar door de landen 'er ontrent op verscheide plaatzen bewatert worden, die men zoo Beoosten, als Bewesten Compagnies thuin en ook door de zelve loopen,

[pagina 57]
[p. 57]

by a mountain of white clouds: this for those with local knowledge is a sure sign that the SE wind will soon blow, and many are accustomed to say, when they see it, Look there, the Table has its cloth, and soon we shall have something to eat; and the saying truly fits here, since with the SE wind (which usually is favourable for the ships in the roads, and seldom changes to a gale) a storm of heavy rain may also be expected, whereof this is a sure sign.

This hill looks from the sea like the walls of a strong and towering castle, since its sides, especially near the crest, are perpendicular for the most part, so that it is greatly to be wondered at, that some or other daredevils have boldly ventured to climb it in spite of its steepness. I have spoken with several who have undertaken this and succeeded in it, having started up at 6 in the morning by the gorge (although some have indeed chosen another route) and have reached the top about 1 in the afternoon, though not without extreme danger, since often they must hold fast to the coarse grass or to some tuft of bent-grass and thus climb up the steep slope, which from the beginning of the gorge is set with unbelievably large rocks.

In the old days it was usually said, that on the top of this hill was a large lake; but on closer examination this was found to be a fable, since there was nothing there but some crevices and shallow pits in the large rocks with which this mountain is as if everywhere paved, in which some water stood, whether from dew or rain, very clear and delectable, especially to such tired and heated men. Here and there however much long grass is to be found, as also other hollows or marshes, barely a foot or a foot and a half deep, in which some grey frogs live, not perceived by day but clearly heard by night. Further, on the top and along the sides, there are here and there some springs yielding lovely and clear water, which waters various of the lands around: this flows both to the East and West of the Company's Garden, as also through the same; and in addition streamlets are seen to the E flowing beside the Rondebosch and the new Vegetable-Garden, of which one flows into a tributary of the Salt River and others into the sea or the Bay. All this can be seen very clearly in the handsome drawing of the Cape No. 38B, put at my disposal by the Governor Willem Adriaan van der Stel, in which, made just

[pagina 58]
[p. 58]

behalven dat men na 't O verscheide spruitjens na de kant van 't ronde bosje, en na 't nieuw warmoeslandGa naar voetnoot86. zich verspreiden ziet, van welke zich 'er een in een spruit van de zoute rivier,Ga naar voetnoot87. en anderen in zee of in de baay ontlasten. Al 't welke men zeer net in een fraaje teekening van de Kaap No. 38 B gemerkt, en my door de Heer Gouverneur Willem Adriaan van der StelGa naar voetnoot88. ter hand gestelt, zien kan; in welke teekening, even voor zyn Ed. komst aldaar gemaakt, men dit vlek in platten grond met zyn verderen omtrek toen pas buiten de Tafelbaay zeer klaar beschouwen kan.

Dus ziet men hier boven meest een eenpaarigeGa naar voetnoot89. vlakte, en ook hier en daar wel een klein heuveltje, en dan weer een ondiepe vallei, waar in men meest kreupelbosch, gras, en ook wel eenige boomen vind.

Zoo kan men wel een half uur al meest over een schoone vlakte gaan, waar na men by een vlakke vallei in 't O komt, daar men veel wonderlyke steenrotzen, als of zy met handen op een gestapelt waren, verneemt, terwyl men in die vallei niet anders dan ruigte, lang dik gras, en eenige helm ziet.

Daar na komt men by een groote kloof, die dezen berg van de Duivelsof Windberg in 't NO afscheid; maar die zich afgryzelyk diep vertoont, en waar in men ongeloofelyke groote scheuren en spelonken ontdekt.

Wanneer men nu op de kant van dien Berg na de Rheede toe ziet, is de afgryzelykheid van dat gezigt na beneden niet uit te drukken, alzoo de Leeuwenberg, die al vry hoog is, en alle andere daar ontrent gelegene gebergten, geen bergen gelyken, en by na, als of 't maar bultige vlakten waren, voorkomen.

De huizen, ja zelf het Kasteel, doen zich maar als swarte stippen op, die men pas met het oog onderscheiden kan, en de grootste schepen gelyken dan maar zeer kleine bootjens, gelyk de boots en schuitenGa naar voetnoot90. ook maar kleine swarte vlakjes schynen te zyn.

Dit was 't gezigt op de Rheede, of daar ontrent; maar als men eens na beneden langs die afgryzelyke steile rotzen van dezen berg zag, ontdekte men eenen afgrond zoo diep, dat 'er den beschouwer het hoofd van draaide, zoo dat men genoodzaakt wiert te rug te wyken, zoo men niet suizelen,Ga naar voetnoot91. en van boven neder storten wilde.

Men ziet ook, na de Westkant by de kuilen en moerassen, waar in die kikvorschen zyn, tusschen eenige scheuren der steenrotzen hier en daar eenig water na beneden stroomen, en ook hier en daar wel helder in die kuilen staan.

Om alles op dezen berg door en door te zien, heeft men wel een etmaal van nooden, om 't welke dan, na zoo veel aangewende moeite, te beter te konnen doen, zommige daar een nacht overgebleven zyn, en dan overvloedig tyd hadden, om al het aanmerkenswaardige wel te doorsnuffelen.

Ik heb 'er gesproken, die dat gedaan hadden, maar die verklaarden nog-

[pagina 59]
[p. 59]

before the arrival of H.E., one can see very plainly the plan of the town, together with its recent extensions outside the Table Bay.

Up here one finds a uniform flat for the most part, though with here and there a little hillock or shallow valley, in which as a rule are found scrub, grass, and a few trees. One can walk for fully a mile over this fine flat, beyond which one comes to a shallow valley to the East, where many wonderful rocks are to be seen, as if piled up by hand, while in the valley there is only rough, long, coarse grass and a little bent-grass. After that one reaches a great cleft, which separates this mountain from the Devil's or Wind Hill to the NE: this looks terrifyingly deep, and in it large fissures and caves are found.

When now one looks at the roads from the edge of this mountain the horror of the view downwards is inexpressible, since the Lion Hill, which is pretty high, and all the other hills lying around there, seem not to be hills but as if uneven plains. The houses, and even the Castle, show up as black dots, hardly to be distinguished by the eye, and the largest ships look like little boats, the longboats and skiffs as little black specks. Such is the view of the roads and of the region around; but when one looks downwards along the horribly steep rocks of this mountain so deep an abyss is seen, that it turns the head of the beholder so that he must retreat in order not to become dizzy and fall down from the top.

Also here and there on the west side near the hollows and marshes where the frogs are, a little water is seen to flow down in some clefts of the rocks, or to stand here and there as clear pools in the hollows.

To see everything on this mountain fully 24 hours is needed; and the better to do this after exerting so much energy, some have remained there overnight, and so had abundant time to search out everything worthy of mention. I have talked with some who did this, but they assured me that in the telling of it they trembled yet again at the mere thought of the danger to which they had exposed themselves, since more than once they thought to have heard in the dismal solitude of the night the hideous roaring of tigers and lions, with inexpressible trepidation, the more so since they had the

[pagina 60]
[p. 60]

maals onder dat verhaal te yzen, als zy aan 't gevaar, waar voor zy zich bloot gestelt hadden, maar dagten, alzoo zy nu en dan, daar in die naare nacht alleen zynde, wel eens 't afgrysselyk gebrul van tygers of leeuwen met een ziddering, die niet uit te drukken is, hoorden, te meer, alzoo 'er voorbeelden waren, dat 'er van 't schip PylswaardGa naar voetnoot92. van 7 Tafelbergklimmers maar 4 weer beneden gekomen, en de anderen waarschynelyk door eenig wildgedierte verslonden waren.

Was nu 't opklauteren op dezen hoogen en steilen berg moejelyk voor deze nieuwsgierige opklimmers geweest, het nederdalen was hen wel honderdmaal moejelyker en gevaarlyker voorgekomen, alzoo zy hier niet alleen, door na dien ysselyken afgrond neer te zien, als verblind en verbystert, maar ook genoodzaakt wierden zich op veel plaatzen met het uiterste gevaar (hoewel 'er geen ander middel was om af te komen) na beneden te laaten zakken, dat zeer ligt quaalyk had konnen uitvallen.

En zoo hier door nog niet schriks genoeg in deze waaghalzen was, wierd zy nu en dan wel eens, door 't zien van mist en vuiligheid van grof wild gedierte, zoodanig verdubbeld, dat zy zich dan, zonder eenige vreeze voor dat gevaar meer te gevoelen, maar zoo los lieten afglyden, om doch van geen leeuwen of tygers verslonden te worden; waar door zulke dan doorgaans wel zoo spoedig beneden als boven gekomen waren.

Het heugt my, dat ik den ouden Heer Simon van der Stel, en ook Juffrouw de Man,Ga naar voetnoot93. huisvrouw van den Tweeden persoon daar, in 't jaar 1685 heb hooren zeggen, dat zyn Ed. met de meeste lieden van aanzien, en met verscheide juffers, van welke zy 'er een was, eenigen tyd te voorenGa naar voetnoot94. op dien berg geklautert, en dat zy 'er allen boven opgekomen, en daar eenigen tyd zeer vrolyk geweest zyn, zonder dat hen eenig quaad ontmoette, dat wel te gelooven is, alzoo 'er toen veel volk by een was, en nu en dan geschoten, dan eens een groot vuur gemaakt, ook zomtyds eens wakker op trompetten geblazen, en opgetrommelt, en daar door al het wild gedierte, dat daar ontrent wezen mogt, verjaagt wiert.

Egter heb ik noit yemant, van allen die 'er op geweest zyn, gesproken, die lust had, om 'er weer op te gaan.

Daar zyn 'er hier, die voorgeven ontrent de krans van den berg van verre 's nachts een vervaarlyk licht, dat zich bewoog, gezien te hebben, en die daar uit oordeelden, dat dit een karbonkelsteen was, die voor in de kop van een groote slangGa naar voetnoot95. stont, maar zy zouden my meer voldoen, die dezen steen eens gevonden hadden. Ik houde het voor een fabel, en oordeelde, dat dit eenig ander licht zal geweest zyn, dewyl noit yemant hier, of elders, iet verder daar van ontdekt heeft.

Daar zyn 'er, die de hoogte van dezen berg net afgemeeten, en bevonden hebben, dat de zelve 1857 Rhvnlandze roedenGa naar voetnoot96. hoog is; waar uit men dan

[pagina 61]
[p. 61]

example of 7 men from the ship Pylswaard who climbed the Table Mountain, of whom 4 only came down again, the others probably having been devoured by wild beasts.

If now the clambering up this high and steep hill had been toilsome for these inquisitive climbers, the descent seemed to them fully a hundred times more toilsome and dangerous, since now they were not only as if blinded and dazed by looking down into that ghastly abyss, but also were at many points compelled (since there was no other means) to let themselves slide down most dangerously, which could very easily have turned out ill for them. And if this were not sufficient to alarm these daredevils, now and again their fright was multiplied by the sight of the dung and dirt of large wild beasts, so that they then without more hesitation let themselves slide down in order not to be devoured by any lions or tigers, so that as a rule they came down as fast as they had gone up.

I recall how I heard from the old Heer Simon van der Stel and also from Madam de Man, wife of the Secunde there, that some time ago H.E. clambered up this mountain with most of the folk of standing, including various ladies of whom she was one; and that they all reached the top and remained there happily for some time, without meeting with anything unwelcome. This I can well credit, since then there were many together, and now and then shots were fired, and a large fire lit, and sometimes trumpets were gaily sounded and drums beaten, so that the wild beasts that might have been around there were chased away.

But I have never spoken with anyone who had once gone up there and had a desire to go up again.

There are some who profess to have seen from afar off a fearsome light by night moving around near the crest of the hill, and who judge therefrom, that it is a carbuncle-stone set in the head of a large snake; but I should be better convinced of this if anyone had ever seen such stones, and judge, that

[pagina 62]
[p. 62]

ziet, wat staat 'er op de meeting van Mr. Nicolaas de GraafGa naar voetnoot97. te maaken is, die zegt de zelve ook gemeeten, en bevonden te hebben, dat hy 298 Rhynlandze roeden hoog was.

Het is verwonderenswaardig, dat men, wanneer de ZO wind doorwaajen zal, boven op dezen berg gelyk als een heirleger van witte wolken, al van verre derwaarts heenen dryven, op een koppel by een vergaderen, en daar na ook die wolken den berg allengskens als by trappen, en als of het afgeschaafde krullen waren, afdalen ziet, zonder dat men nog den allerminsten wind in de tafelvallei gewaar word; maar zoo ras die tot op de aarde en beneden gekomen zyn, dan begint die wind zoo sterk door te poetzen,Ga naar voetnoot98. dat men, halver weg zynde, werk heeft om op zyn beenen te blyven staan, of niet in weerwil in een gat of hol voort te waajen, waar van ik by ondervinding spreken kan, alzoo ik met nog een wakker jong Heer, dus halverweg van dezen wind overvallen zynde, genoodzaakt wiert my nevens hem in een diepen kuil, die wy daar vonden, voor een tyd vast te zetten, alzoo wy anders zekerlyk zouden weggewaaid, en het onmogelyk gaande gehouden hebben.

Wanneer nu deze wind zoo doorblaast (dat zomtyds wel 's morgens, maar meest 's namiddags, hoewel ook wel den ganschen dag, en ettelyke dagen aan een gebeurt) zoo wort niet alleen het stof van de grond als tot aan den hemel opgedreven; maar men ziet 'er zelf steenen als knikkers onder, die de menschen met een groot geweld tegen 't hoofd geslagen worden, behalven dat men van wegen het stof, dat in de lugt is, by na niet van zich zien kan, alzoo 't de menschen in de oogen en mond, en, schoon de deuren dan over al gesloten zyn, zoodanig in alle de huizen waaid, dat zelfs geslotene kasten en kabinetten, hoe digt ook, doorgaans vol stof leggen.

Ik heb, by het doorsnorren van dezen vreezelyk sterken wind, verscheide boekhouders, die dan over de straat gingen, zich van huis tot huis aan de vensters zien vast houden, zonder dat zommigen zich van 't eene huis na 't andere dorsten begeven, moetende daar zoo eenigen tyd staan, om een tusschenpoozing van dezen wind (die ik dus eens 8 of 9 dagen aan een even sterk heb zien doorwaajen) af te wagten, en dan zoo langs de huizen tot aan hunne wooning heenen te sluipen.

Op zulken tyd is 't uitgaan als verboden, voor al aan de juffers van rang, die dan met een zonnescherm zouden willen gaan, alzoo die in een oogenblik geheel na boven toe omwaajen, en in flarden raaken zou. En wat de mans betreft, die wegens hun ampt dan in 't Fort, of elders, moeten zyn, die hebben het dan (gelyk wy reets getoont hebben) quaad genoeg.

Die dan van boord na land moeten roejen, hebben 't met dien boozen wind zeer quaad: want die agter in de schuit zitten, konnen zich van de digt overwaajende en als overregenende golven (die zich als witte lammerkens

[pagina 63]
[p. 63]

it must have been some other light, since no one here or elsewhere has discovered anything more regarding it.

Those who have carefully measured the height of this mountain find it to be 1857 Rhineland roods, from which it is to be seen what can be thought of the measurement made by Mr. Nicolaas de Graaf, who says he measured it and found it to be 298 Rhineland roods.

It is a marvellous thing, that when the SE wind is about to blow, one sees above on this mountain as if an army of white clouds come driving thither from afar, which join in one mass together; and then also these clouds descend the hill as if step by step, without the least wind being perceived in the Table Valley; but so soon as they come down to the ground the wind begins to blow so strongly, that if one is abroad it is hard to stand on one's legs, and not be blown away willy-nilly into some hollow or other. Of this I can speak from experience, since I was once thus caught in the open with a spry young man, and was forced to sit for a time with him in a deep hollow which we found there, since otherwise we had surely been blown away, and could not possibly have kept on walking. When now this wind blows thus (which is sometimes in the morning, but for the most part in the afternoon, or also even during the whole day and sometimes for several days on end) not only is the dust driven up into the sky, but among it are seen even stones like marbles, which are thrown with great force against one's head; also one can barely see because of this dust in the air, and it blows into eyes and mouth, and so much into all the houses, even though the doors are closed against it, that even closed boxes and cupboards, however well sealed, are as a rule filled with it. I have seen, when this terribly strong wind roared through the town, how clerks who were crossing the street must cling fast to the windows from house to house, and how some did not dare to move from one to another but must stand there for a time to await a slackening of the wind (which once I saw blow thus strongly for 8 or 9 days on end) and then thus sneak along the houses to their homes.

In such weather going abroad is practically out of the question, above all for the women of quality who would wish to walk under a parasol, since such are blown upwards in an instant and torn to rags; and as regards such men as must go to the Fort or elsewhere because of their duties, they then have it bad enough (as we have already shown). Those who must now row from ship to shore also find this wind very irksome, since they who sit aft

[pagina 64]
[p. 64]

op die dan zeer groen zynde zee vertoonen) onmogelyk droog houden; en schoon zy al redelyk digt by 't Fort of Vlek ten anker leggen, konnen de schuitsroejers 'er zomtyds wel 1 of 2 uuren over bezig zyn, eer zy hun volk in de RochebaayGa naar voetnoot99. aan land konnen leveren. DoorgaansGa naar voetnoot100. waaid deze wind sterk in de zomermaanden, van September tot Maart door, en in dien tyd ziet men ook doorgaans die witte wolk 'er boven op, die zich, als de ZO wind doorwaajen zal, vooraf op dien berg vertoont.

Die lang hier aan de Kaap gelegen hebben, konnen dien ZO wind al van zeer verre, en zelfs al van de Tygerbergen (schoon vry verre daar af gelegen) zien aankomen, wetende daar uit by ervaarentheid ook lang te vooren te voorzeggen, dat die wind binnen korten tyd waajen zal. Dus heugt het my, dat ik in 't jaar 1685 met den ouden Capitein Hieronymus Cruse,Ga naar voetnoot101. en met eenige schippers, van 't ronde bosje (een fraaje thuin der E. Maatschappy ontrent 1 myl van 't Fort na 't O gelegen, en anders Rustenburg genaamt) rydende, hy tegen een van deze schippers, die zyn afscheid al volkomen had, en maar na de wind, die toen nog NW waaide, wagtte, zeide: Schipper, ryd vry wat aan, want eer wy aan 't Fort zyn, zal de wind ZO waajen, en dan zoud gy wel een kanonschoot, om aanstonts te vertrekken, na uwe kleeren konnen krygen, dat ik u niet raaden zou af te wagten. De schipper, dit hoorende, en de wind nog NW, en de baay vlak in ziende waajen, stont, nevens ons allen, hier verbaast over, en vraagde, waar aan zyn E. dit wist te voorzeggen, 't geen hy ons, aanstonts zeer klaar aan die witte wolken, die van verre al vry sterk na dien berg quamen aandryven, toonde, waar op dan die schipper ook aanstonts op een sterke galop van ons afreed, terwyl wy hem maar zagtkens volgden; maar eer wy aan 't Fort quamen, zagen wy zyn schip de baay met een schoone ZO wind al uitzeilen, zoo dat hy, of sterk aangereden, of met de landschuitGa naar voetnoot102. moet nagevolgt, en zoo aan boord gekomen zyn.

Hoe sterk nu deze wind in de Tafelbaay ook doorblaast, moet men egter hier nevens zeggen, dat zich zyn geweld maar meest in die baay vertoont, en hoewel ik den zelven wel eens wat sterk pas voorby 't Fort en den Windberg, zelf tot een stukweegs O op, vernomen hebbe, is het egter zeker, dat men wat dieper landwaard in daar niets ter wereld van weet.

Deeze TafelbergGa naar voetnoot103. schynt van buiten bar en onvrugtbaar, alzoo men 'er loover nog gras bespeurt; doch hy is boven op met zeer goede groente bewassen. Ook zyn in de kloove veel wortels, hooge boomen, en ruigte, die ik verscheide maalen heb zien in brand steeken, en men vind 'er boven op veelerlei schoone bloemen en gewasschen.

[pagina 65]
[p. 65]

in the skiff cannot keep dry because of the heavy waves which are blown over them like rain (looking like white lambs on the sea, then always very green); and although the ships lie at anchor pretty near the Fort and the Town, the oarsmen may at times be busied for fully 1 or 2 hours before they can bring their folk to land in the Roche Bay.

As a rule this wind blows strongly in the summer months, from September to March, and at this time one usually sees the white cloud above which usually appears on that mountain before the SE wind blows. Those who have long been at the Cape can see from very far off that this SE wind is coming, even from the Tygerbergen (though these lie pretty far away), and know from experience how to predict long in advance that this wind will blow before long. Thus I remember that in the year 1685 I was riding with the old Captain Hieronymus Cruse and some Skippers from Rondebosch (a pretty garden of the Hon. Company distant about 1 mile E of the Fort, also called Rustenburg), and he said to one of the Skippers, who had already received his sailing-orders and waited only on the wind, which was then NW, Skipper, ride pretty fast, since before we reach the Fort the wind will be blowing SE, and you would then hear the gun for your immediate departure, which I would not advise you to wait for. The Skipper was astonished to hear this, seeing that the wind was still NW and blowing directly into the bay, as were we all, and we asked, from what His Honour knew how to predict this; and he at once very clearly explained that it was from the white clouds which came driving pretty hard towards this mountain from afar off. At this the Skipper at once rode off at full gallop while we followed more slowly; but before we reached the Fort we saw his ship sail out of the bay with a fair SE wind, so that he was come aboard, whether by riding fast or following with the shore-boat.

It must however be added, that however strongly this wind blows in the Table Bay, it shows its strength mainly in that Bay, and although I once found it somewhat strong just past the Fort and the Wind Hill, and even somewhat further east, it is nevertheless certain, that somewhat further inland there is no sign of it whatever.

This Table Mountain seems from the sea to be barren and without vegetation, since no foilage or grass is to be seen; but on the top it is very green.

[pagina 66]
[p. 66]

Voor ettelyke jaaren ontdekte men hier eene zilver-myne,Ga naar voetnoot104. maar men ging niet voort hier in te werken, om dat de onkosten te groot, en 't hout te schaars, en tot andere dingen veel noodiger was.

Aan des zelfs voet is ook een watermoolen.Ga naar voetnoot105.

 

De Windberg. Ten Oosten van dezen berg, of ter linkerhand, als men voor deze bergen staat, heeft men den Wind- of, zoo 't gemeen volk zegt,Ga naar voetnoot106. den Duivelsberg, waarschynelyk de Windberg genaamt van wegen de valwinden, die men daar uit een groote kloove en opening tusschen die twee bergen menigmaal, en wel zoo onverwagt verneemt, dat de in de baay zeilende schepen daar door zeer ligt haare marszeilen en stengen verliezen, om 't welke, zoo veel mogelyk is te voorkomen, men doorgaans gewoon is de marszeilen tydig te stryken, en de stengen, zoo ras men maar ten anker legt, door te schieten.Ga naar voetnoot107. Waarom hy de Duivelsberg genaamt is, weet ik niet.

Hy is veel lagerGa naar voetnoot108. en smaller, als de Tafel- en Leeuwenberg, en maakt met de Leeuwenberg als een half rond uit.

Hy ziet na de zoute rivier, en na de Tygerbergen, en ontrent dezen berg ziet men de fraaje plaats van Henrik Meyboom,Ga naar voetnoot109. die nog niet zeer langGa naar voetnoot110. aangelegt is, en meer anderen daar aan volgende.

 

De Leeuwenberg. De Leeuwenberg, die vry wat lager als een van deze twee bergen,Ga naar voetnoot111. en diens kop het hoogste is, legt ter regterhand, of Bewesten den Tafelberg, en maar met een kleine kloove 'er tusschen beide van afgescheiden. Hy legt na 't W en bedekt die zyde meest, hoewel hy dan verder na 't N draaid. Over den rug en by de staart is een groote vlakte, daar men veel huizen zou konnen zetten; doch waarom dit niet geschied, zal men hier na te kennen geven. Ook zou dan 't vee in deze vallei geen weyde hebben.

Hy voert dezen naam, of na de Leeuwen, die men nu en dan daar op wel ontdekt heeft (gelyk Wouter SchoutenGa naar voetnoot112. 'er een, wanneer hy dien beklom, niet zonder de grootste schrik zag, en Capitein Olof BergGa naar voetnoot113. voor ontrent 30 jaaren 'er hier op nog een, die 't spoor wel mogelyk byster was, en de ingezetenen veel schade deed, in eene reis doodschoot) of na zyne uiterlyke gedaante, alzoo hy van verre al zeer levendig een leggenden LeeuwGa naar voetnoot114. vertoont, terwyl hy met zyn staart tot in zee afdaalt, en daar den W hoek van de

[pagina *3]
[p. *3]


illustratie
De Kaap in Platte Grond
Lay-Out of the Cape


[pagina *4]
[p. *4]


illustratie

[pagina 67]
[p. 67]

Also in the gorge there are many roots, high trees, and brushwood, which I have repeatedly seen on fire, and various lovely flowers and plants are found on its summit.

A few years ago a silver-mine was discovered here, but its working was not continued, since the costs were too high, and the firewood was too scarce and far more necessary for other purposes.

At the foot of the same there is also a water-mill.

To the east of this mountain, that is to the left as one stands before it, is the Wind Hill, or as the common folk say, the Devil's Hill. It is apparently called the Wind Hill because of the squalls which are often observed to come from out of the large cleft or opening between the two hills, and so unexpectedly, that ships sailing into the bay may very readily lose their topsails and topmasts because of it, to prevent which as far as possible it is customary to lower the topsails in good time and bring down the topmasts as soon as anchored. Why it is called the Devil's Hill I do not know.

It is much lower and narrower than the Table Mountain and the Lion Hill, and forms as if a semicircle with these. It looks towards the Salt River and the Tygerbergen, and near it lies the pleasant estate of Henrik Meyboom, laid out not long ago, and others more beyond it.

The Lion Hill, which indeed is somewhat lower than one of these two hills, and the head of which is its highest part, lies to the right of, or westwards from the Table Mountain, and is separated from it only by a narrow pass. It lies towards the West, and covers most of that side, although further on it turns towards the N. On the back and near the tail is a large flat, where many houses could be set, but why this is not done shall be told later. Also then the cattle would have no pasturage in this valley. It has this name, either

[pagina 68]
[p. 68]

Tafelbaay maakt. Met zyn voorlyf legt hy na 't ZW, en hy steekt zyn kop zoo steil in de lugt, dat veelen, die dezen berg uit nieuwsgierigheid beklommen hebben, op des zelfs tog niet wisten te komen, behalven dat hen dit veeltyds door de wolken, die hem bedekten, belet is.

Boven op den zelven staat een vlaggestok, waar ontrent zich in een klein huisjeGa naar voetnoot115. een posthouder of twee onthouden, die, zoo ras zy eenige schepen van verre in zee zien, die zy wel 10 of 12 mylen verre ontdekken konnen, ten eersten de vlag opheissen, en zoo menigmaal met een stuk kanon, dat daar by geplaatst is, schieten, als 'er schepen zich opdoen, om aan die van 't Kasteel kennis daar van te geven, gelyk dat mede uit de kloove, tusschen dezen en den Tafelberg geschied, die daar van aan de Heer Gouverneur ook gemeenelyk nog door een bywagt berigt geeft.Ga naar voetnoot116.

Ook worden de couleuren der vlaggen jaarliks voor de vaderlandze en retourschepen verandert,Ga naar voetnoot117. en daar van door den Heer Bevelhebber der Kaap aan haar Edelheden op Batavia kennis gegeven, op dat de retourvlooten altyd zeker en buiten bekommering die baay zouden konnen inloopen; welker overheden doorgaans hunne besloten berigten krygen, die zy gemeenelyk niet verre van de Kaap gewoon zyn eerst te openen.

Boven op dezen berg is in 't jaar 1682Ga naar voetnoot118. de Heer van der Stel, met de gemaalin van zyn Edelheid, de Heer Ryklof van Goens,Ga naar voetnoot119. Gouverneur Generaal van Indiën, nevens eenige Kaapze Juffers, vrolyk geweest, en zyn Ed. heeft daar ook een Pyramide, ter ere van haar Edelheid, Mevrouw Joanna van Ommeren,Ga naar voetnoot120. doen opmetzelen, en op een fraajen swarten steen dit geval doen uithouwen.

 

De Kaapze Bergen, en 't Vlek afgebeeld. Wy vertoonen deze Bergen, nevens het Vlek 'er by, No. 38 C.

Als men over die kloove ryd, welke tusschen den Leeuwen- en Tafelberg is, ziet men 'er wegen na de overzyde des zelfs, daar de Vrylieden kraalsteen, om 'er kalk van te branden, gelyk zy aan deze zyde ook wel klippen uit zekere put haalen.

Ontrent de staart van dezen berg heeft de Heer Simon van der Stel in den tyd van zyne bestiering een kleine vierkante schans,Ga naar voetnoot121. met 4 stukken geschut

[pagina 69]
[p. 69]

from the lions which have been seen there now and then (thus Wouter Schouten saw one, not without the greatest terror, when he climbed it, and Captain Olof Berg about 30 years ago killed one with one shot - probably a stray lion which had done the inhabitants much damage), or from its outward shape, since from afar it very exactly looks like a crouching lion, the tail going down into the sea and there forming the west point of the Table Bay. With its fore-body it lies to the SW, and rears its head so steeply into the air, that many who from inquisitiveness have climbed it did not manage to reach the top, being moreover hindered often by the clouds which covered it.

On the top of it a flagstaff stands, near which one or two sentries stay in a little house, who at once hoist the flag when they see any ships far out at sea, which they can do when fully 10 or 12 miles away, and fire a gun set there, as many times as there are ships, to give news of them to those in the Fort; and also from the defile between this and the Table Mountain news is as a rule sent to the Governor by an orderly. Also the colours of the flag are changed each year for the outward- and return-fleets, and advice of this is given by the Administrator of the Cape to Their Excellencies at Batavia, so that at all times the return-fleets can run into the bay safely and without anxiety, those in charge of which as a rule receiving this information in a sealed document, to be opened only when not far from the Cape.

In 1682 Governor van der Stel made a pleasure-trip up this hill, with the wife of Heer Ryklof van Goens the Governor-General of the Indies, and some ladies of the Cape, and H.E. had a brick pyramid set up in honour of Her Excellency Mevrouw Joanna van Ommeren, and had a record of this event carved on a fine black stone. We show this hill, together with the nearby town, in No. 38C.

When one rides over the pass between the Lion Hill and the Table Mountain, one thereby comes to see the far side of the same, whence the burghers

[pagina 70]
[p. 70]

voorzien, doen bouwen, en een goede wagt 'er in gelegt, zoo om den sluikhandel te beletten, als om onze vyanden by tyd en wylen allen afbreuk te doen; doch de zelve is met 'er tyd vervallen, zoodanig dat de Zoon de stukken er heeft moeten van daan haalen, en men 'er nu nog maar eenige overblyfzelen af ziet.

Op de zyde na de Vesting, en na de Tafelberg toe, plagt Abraham HertogGa naar voetnoot122. een steenbakkeryGa naar voetnoot123. te hebben.

Om nu van de Kaapze Colonie, voor zoo verre dit land onder ons staat, een nette beschryvingGa naar voetnoot124. te geven, moet men voor af weten, dat de zelve in vier Hoofdcolonien bestaat, die weder haare byzondere verdeelingen van zekere landstreeken hebben, en die in deze navolgende bestaan, en met haare onderdeelen net aangewezen worden.

De vier Hoofdcolonien hier met haar onderdeelen.

I. De Stadt, of 't Vlek, met den Regtsban des zelfs, waar onder behooren:
  1. De Tygerbergen. } Met de Hofsteden daar op gelegen.
  2. De Koeberg. } Met de Hofsteden daar op gelegen.
  3. De Blaauwe Berg. } Met de Hofsteden daar op gelegen.
  4. De Mosselbank. } Met de Hofsteden daar op gelegen.
II. Stellenbosch, waar onder deze vier mindere Colonien behooren:
  1. Stellenbosch.
  2. 't Moddergat.
  3. Hottentots-Holland.
  4. De Bottelary.
III. Draakestein, waar toe deze vier behooren:
  1. 't Land van den Berg Keert weder, tot de Kerk.
  2. Dat van de Kerk tot de Wagenmaakers-Valey.
  3. De Wagenmaakers-Valey zelf.
  4. En nog eenige landstreken, als Riebeeks-Kasteel, de 24 Rivieren, de Honig- en de Piquetberg.
IV. Het land van Waveren, dat geen onderdeelen heeft.

Beschryvinge der I. colonie

Wanneer de E. Maatschappy zich hier neergezet had, heeft zy zich eerst in de Tafelbaay, en daar buiten, doch voor af na de zyde van de zoute rivierGa naar voetnoot125.

[pagina 71]
[p. 71]

fetch coral-stone to burn it to lime, as also on this side they get stones from a certain quarry.

Near the tail of this hill Heer Simon van der Stel in the days of his administration had a small square redoubt built, with 4 guns, and set a good watch therein, both to hinder smuggling and to harm our enemies at any time; but afterwards this became dilapidated, so that his son must take away the guns from thence, and now only some ruins are to be seen.

Abraham Hertog usually has a small brickyard here, on the side towards the Fort and the Table Mountain.

Now to give an exact description of the Colony of the Cape, as far as this region is held by us, it must first be known that it consists of four main Colonies, which again are divided into separate districts; and these are as follows, clearly detailed with their divisions:

I. The Town or Village, with its Jurisdiction, to which belong:
  1. The Tygerbergen } with the farms lying thereon.
  2. The Koeberg } with the farms lying thereon.
  3. The Blauwe Berg } with the farms lying thereon.
  4. The Mosselbank } with the farms lying thereon.
II. Stellenbosch, to which belong these four lesser colonies:
  1. Stellenbosch.
  2. The Moddergat.
  3. Hottentots-Holland.
  4. The Bottelary.
III. Draakestein, to which these four belong:
  1. The land from the hill Keert Weder to the Church.
  2. That from the Church to the Wagenmaakers Valey.
  3. That Valey itself.
  4. And some other lands more, such as Riebeeks Kasteel, the Twenty-four Rivers, the Honig- and the Piquet-bergen.
IV. The land of Waveren, which has no divisions.

[pagina 72]
[p. 72]

(anders ook wel Keizers-rivier, na zekeren Johannes Keizer, die 'er in verdronk, genaamt) uitgebreid, gelyk daar langs en ontrent van tyd tot tyd schoone buitenplaatzen en hofsteden zyn aangelegt, onder welke Constantia, en 't Rondebosje (die wy hier na breeder beschryvenGa naar voetnoot126.) merkelyk boven de andere uitsteken.

Om nu nader kennis van de zoute rivier te krygen, vertoonen wy de zelve by No. 38 B in prent.Ga naar voetnoot127.

Een van de eerste en fraaiste plaatzen hier ontrent, is de Boschheuvel,Ga naar voetnoot128. wel eer door de Heer van Riebeek aangelegt, die ik in 't jaar 1685, wanneer ze Guilliam Heems,Ga naar voetnoot129. een Borgerraad, toequam, met veel genoegen gezien, en daar op een fraaje plantagie van oranje-, citroen- en meer andere boomen, en een schoonen wynberg,Ga naar voetnoot130. gevonden heb. Naderhand is zy in handen van Mr.Ga naar voetnoot131. Willem ten DammeGa naar voetnoot132. geraakt, en door hem weer aan Gabriël Touman voor ettelyke duizend gulden verkogt.

Eer men van hier na Constantia gaat, 't geen na den Boschheuvel volgt, loopt 'er buiten den Boschheuvel een steenagtige smalle en ongemakkelyke weg tusschen en over een ruwen berg na de Houtbaay,Ga naar voetnoot133. daar ook al eenige plaatzen aangelegt zyn; en daar men 'er meer zou konnen aanleggen, zoo men het niet nagelaaten had, om 't hout van dit bosch, dat men hier zoo hoognoodig heeft, te behouden.

Ook zyn 'er buiten de steenbergen nog verscheide andere veeplaatzenGa naar voetnoot134. der E. Maatschappy in een plaats, os picos fragosos,Ga naar voetnoot135. of de gebrokene bergen, door de Portugeezen genaamt, doch die van de Hollanders naderhand, voor al daar die bergen in 't Z leggen, NoorwegenGa naar voetnoot136. genaamt zyn, om dat zy zeer wel na zekere bergen in Noorwegen gelyken. Hier plagt de E. Maatschappy bevoorens haar slagtvee te bewaaren, ter tyd toe zy dit naliet, en haar vleesch van vier Pachters begon te nemen; en na dien tyd is dit land door de Heer Simon van der Stel (dat wel 3 dagreizen groot isGa naar voetnoot137.) by zyn plaats Constantia gevoegt.

[pagina 73]
[p. 73]

I. Description of the first colony

When the Hon. Company settled here, it first spread out in Table Bay, and outwards from there in the direction of the Salt River (also called Keizers River from a certain Johannes Keizer who was drowned in it). Also from time to time along and around there fine country-estates and farms were set up, among which stand out Constantia and the Rondebosch, which we will describe fully later.

Now to give a closer knowledge of the Salt River, we show the same in plate 38B.

One of the most notable and pleasant estates hereabout is the Boschheuvel, first established by Heer van Riebeek, which I visited in 1685 with great pleasure, when it came into the hands of Guilliam Heems, a Town Councillor, finding there a fine orchard of orange-, lemon-, and other trees, and a lovely vineyard. Later it came into the hands of Mr. Willem ten Damme, and was sold by him to Gabriel Touman for several thousand guilders.

As one goes from here to Constantia, which lies next to the Boschheuvel, a stony, narrow and incommodious road runs outside the Boschheuvel between and over a rugged hill [sic] to Hout Bay, where also some farms have been set up, and where more could be established if this had not been left undone in order to preserve the timber of this forest which is so greatly needed here.

There are also various other cattle-pastures of the Hon. Company beyond the Steenbergen, in a region called by the Portuguese Os picos fragosos, or

[pagina 74]
[p. 74]

Deze gansche landstreek van Constantia, den Boschheuvel, enz., legt langs de zoute rivierGa naar voetnoot138. na 't ZO ten Z en zoo al verder na 't Z.

Naderhand heeft de E. Maatschappy weer een veepost over de zoute rivierGa naar voetnoot139. na de Tygerbergen, die ontrent 3 mylen van de vesting leggen, en die men gemakkelyk van daar zien kan, aangelegt, in welk dal der Tygerbergen, anders de Tygervaley genaamt, 't vee byzonder wel kan geweid worden, alzoo die landstreek een van de schoonste en allervrugbaarste daar om streeks is, niet alleen om dat de grond zeer schoon, goed, en de aarde zeer vet en swart, maar om dat hier boven dit land doorgaans in den zomertyd, en zoo lang 'er vrugten op 't veld zyn, een dauwwolkGa naar voetnoot140. legt, die 't zelve ongemeen bevogtigt, waar op dan by dag de zon zoo wonder heerlyk werkt, dat men daar door hier ongemeene schoone vrugten heeft.

 

De Tygerbergen. Zy worden de Tygerbergen genaamt, niet, om dat diergelyk wildgedierte zich daar onthoud,Ga naar voetnoot141. maar na zekere donkere of bruine vlekken, die de zelve van alle andere bergen daar klaar onderscheiden, en die 'er door den mist der herten op gemaakt worden, die dat land ook vet maaken.

Men heeft daar ook twee valeyen van dien naam, de N Oostelykste de Tygervaley, en de Z Westelykste de witte Tygervaley genaamt, die zeer digt by een leggen.

Om den goeden grond is deze landstreek reets zoo bebouwt, dat 'er nu 22 schoone plaatzen en hofstedenGa naar voetnoot142. in aangelegt, hoewel die van veel meer belang in opzicht van haare inkomsten, dan wel ten aanzien van haare gebouwen, zyn. Ook zouden 'er hier niet veel meer konnen aangelegt worden, om dat zy malkanderen dan te na zouden komen, of niet wel van water konnen voorzien worden.

De boeren zyn hier ryk, en bezitten veel klein en groot vee, en 't was een arme boer, die hier maar 600 schaapen en 100 ossen in 't eerst bezat. Deze Tygerbergen beslaan in 't rond ontrent een streek van 3 groote mylen,Ga naar voetnoot143. en de uiterste plaats der zelve is 4 mylen van 't kasteel der Goede Hoope gelegen.

 

De Koeberg. Hier tegen aan stoot de Koeberg,Ga naar voetnoot144. die ontrent 6 mylen van 't kasteel is, en zich na 't O ten N uitstrekt. Hier hebben zich de Coloniers naderhand mede uitgebreid, doch bevonden dit land zoo goed niet, als de

[pagina 75]
[p. 75]

the Broken Hills, but which later was called Noorwegen by the Dutch, especially where the hills lie to the South, because they well resemble certain hills in Norway. Here the Hon. Company previously used to keep its cattle for slaughtering, until it abandoned this and began to get the meat from contractors; and from that time this region (which is fully 3 days' journey across) was added by Heer Simon van der Stel to his estate of Constantia.

All this region of Constantia, the Boschheuvel etc. lies along the Salt River to the SE by S, and so further to the S.

Later the Hon. Company again set up a cattle post across the Salt River towards the Tygerbergen, which lie about 3 miles from the Fort and can easily be seen from there, in which valley of the Tygerbergen, otherwise called the Tygervaley, the cattle can be pastured exceptionally well, since this region is one of the loveliest and most fertile thereabouts, not only because the earth is very fine and good and the soil very rich and black, but because a dew-cloud usually lies over this land in the Summer and as long as there are crops in the fields: this keeps it unusually moist, and then by day the sun works so wonderfully well on it that unusually fine crops are found here. They are called the Tygerbergen, not because these wild beasts dwell there, but from certain darker or browner patches which clearly distinguish them from all the other hills, and these are caused by the dung of the deer thereon, which also enriches this soil. There are two valleys of that name, that furthest to the NE being called the Tygervaley, and the one furthest to the SW the Witte Tygervaley, both lying very close together.

Because of the good soil this region is already so much cultivated that now there are 22 lovely estates and farms set in it, although they are more important in value than would appear from the looks of their buildings. It would not be possible to set many more here, since they would then be too close together or could not readily be provided with water. The farmers here are rich, and own much large and small cattle, and he were a poor one who had only 600 sheep and 100 oxen. These Tygerbergen form a circle of about 8 or more miles around, the furthest point of the same lying 4 miles from the Castle of Good Hope.

[pagina 76]
[p. 76]

Tygerbergen, behalven dat men hier, wegens gebrek van water, zoo veel borgers of boeren niet heeft konnen plaatzen.

 

De Blaauwe berg. Om deze reden begaven zich veelen der zelven, alzoo hen 't bevoorens beschreven land in de Tafelvaley en daar buiten na de zoute rivier, en aan de Tygerbergen, te klein geworden was, na den Blaauwen berg, die 8 mylenGa naar voetnoot145. van de vesting na 't NO ten O legt, en zoo genaamt word, om dat hy zich, voor al wanneer men eerst uit zee komt, en na 't land toe ziet, zeer blaauw opdoet.

Dit is mede zeer vrugtbaar land, en by na zoo goed, als dat in de Tygerbergen, doch wegens 't gebrek van water, dat hier mede niet te ruim is, heeft men hier zoo veel borgers niet konnen plaatzen.

Deze gansche landstreek is, volgens den aanleg der eerste uitbreiding van deze Colonie, niet tegenstaande men hier in 't eerst veel wild gedierte van Olifanten, Leeuwen, Herten, enz. had, in weinig jaaren bevolkt, en tot dus verre heeft zich de eerste Colonie ook in 't eerst maar uitgestrekt; maar naderhand is zy, wegens een geschilGa naar voetnoot146. dat de Landdrost en de provisioneel Fiscaal van Putten,Ga naar voetnoot147. ontrent 't jaar 1712 over een yders geregtigheid kreegen (dat ten laatsten door den Politycquen Raad den Fiscaal tegen gewezen wiert) tot aan de Mosselbanksrivier, die na de Tygerbergen daar al mede aangrenst, uitgezet; doch met die bepaling, dat wel de regtsban van den Fiscaal zoo verre strekken, maar dat egter de Landdrost, zoo hy eer dan de Fiscaal eenige wegloopers vangen mogt, zyn regt daar op, als eer in tyd en dus ook in regt zynde, behouden zou.

Een magt aan hem door den Heer van RheedeGa naar voetnoot148. in 't jaar 1685 gegeven by Instructie, een geval, daar van Putten weinig eere van had.

Deze Mosselbanksrivier, dus na eenige mosselen genaamt, die men hier nu en dan wel aan de klippen hangen ziet, en krygt, is maar een zamenloop van wateren, door den regen in den regentyd veroorzaakt, en dat in de zomer, in putten blyvende staan, brak word, hoe wel de menschen en 't vee daar ontrent zich hier mede moeten behelpen, alzoo 'er geen ander naby is, waar na de Mosselbank zelf nu en dan wel de regenbak genaamt word.

Deze Mosselbanks-rivierGa naar voetnoot149. loopt een zeer langen en krommen weg, en stort, na veel dalen doorgeloopen te hebben, by de Tafelbaay in de zoute rivier, waar mede zy daar in die baay in zee loopt.

Behalven deze zoute rivier is in deze streek nog een bron,Ga naar voetnoot150. die zyn oorspronk in 't gebergte van Stellenbosch heeft, en van daar door de Tyger-

[pagina 77]
[p. 77]

The Koeberg adjoins them, lying about 6 miles from the Castle and stretching towards E by N. Here also the colonists spread out little by little, but found the soil less good than in the Tygerbergen: also not so many freemen or farmers could be established here for lack of water. For these reasons many of them, finding too small the lands already described in the Table Bay and out to the Salt River and on the Tygerbergen, went to the Blaauwenberg, which lies 8 miles from the Fort towards NE by E, and is so called because it looks very blue, especially when one looks towards the land when first arriving. This also is very fertile land, almost as good as that in the Tygerbergen, but it has not been possible to set so many freemen here on account of the lack of water, this being not too plentiful here.

All this region was colonised in a few years after the first expansion of the Colony, in spite of the many wild beasts found there at first such as elephants, lions, deer etc., and the first colony at first extended thus far; but later, because of a dispute between the Landdrost and the acting Fiscaal van Putten about 1712 concerning their respective rights (which finally was decided against the Fiscaal by the Council of Policy) it was extended up to the Mosselbank River, which borders on the Tygerbergen; but with the condition, that although the jurisdiction of the Fiscaal should extend that far, the Landdrost should retain his right if he could apprehend any deserters sooner than the Fiscaal, as in earlier times and therefore also by precedent, a right given by him by Heer van Rheede in 1685 in his Instructions. This was a case from which van Putten had little honour.

The Mosselbank River (thus called from the mussels which now and then are found attached to the rocks and are collected there) is only a confluence of the streamlets caused by the rain in the wet season, and in the Summer becomes salty and dries up so that only pools remain, although men and beasts hereabouts must make do with it since there is no other water near by,

[pagina 78]
[p. 78]

valey, gelyk zy ook voorby de Kuil (een schoone plaats, die Capitein BergGa naar voetnoot151. nu toekomt, en wel eer de E. Maatschappy plagt eigen te zyn) loopt, doch de zelve is in den zomer brak; doch by de Steenbergen en by Constantia zyn verscheide rykelyk watergevende bronnen, hoewel daar geen ander, dan de Heer Simon van der Stel, nut af had, alzoo al dat land onder zyn Ed. stont.

Over die rivier,Ga naar voetnoot152. welke voorby de Kuil loopt, is ook een brug gelegt, om dat men 'er in den regentyd anders niet overkomen kon, om na Stellenbosch te gaan.

Hier ontrent zyn maar drie vrugtbaare plaatzen, te weten, de Kuil, de plaats van Henrik Hattung,Ga naar voetnoot153. en die van Jacob Vogel.Ga naar voetnoot154.

Verder is van de Kaap af tot aan SaxenbergGa naar voetnoot155. (een plaats dus na Michiel Sax genaamt) een afstant van 6 mylen, waar aan 't land van Stellenbosch stoot.

Na dat men hier aan de wal gekomen is, ziet men een open vlek, met een fraai getal huizen, die van buiten meest alle gewit zyn, dat van de Rheede een aardige en cierlyke vertooning doet. Zy zyn, om de felle winden, doorgaans maar van eene verdieping, hoewel dit naderhand veranderde.

 

Het Vlek. Het Vlek strekt zich ten grootsten deele na den Tafelberg, en ook eenigzins na den voet van den Leeuwenberg uit, en legt ontrent 750 treden Bewesten 't Ravelyn, of anders 881 treden net van de poort des Kasteels.

Wanneer ik in 't jaar 1685 hier quam, stonden 'er de huizen vry ydelGa naar voetnoot156., en, in vergelyking van nu, zeer weinig.

Ik heb 'er in de Tafelbaay in 't jaar 1714 ontrent 254, zoo groote als kleine, zelf geteld, zonder deze en gene openbaare gebouwen (gelyk het touwpakhuis, en meer andere huizen der E. Maatschappy) hier by te rekenen.

Zy zyn meest van Kaapse klippen gebouwt, en doorgaans daarom maar van eene verdieping, om dat zy anders te veel van de swaare valwinden lyden moeten; gelyk zulk een huis ook doorgaans daarom met riet gedekt word, dat men daar in de duinen, of in de buffels- en rietvaley,Ga naar voetnoot157. pas ten NO van de zoute rivier en wat Bezuiden ten W van Visschershok gelegen, overvloedig heeft, hoedanig een rietdak van een dubbelhuis hier nog wel 300 of 350 Rders kosten moet.

[pagina 79]
[p. 79]

for which reason also the Mosselbank River is itself sometimes called the ‘Rain-cistern’. It has a very long and tortuous course, and after flowing through many valleys falls near the Table Bay into the Salt River, with which it then flows into the sea.

Besides this Salt River there is in this region also a stream which rises in the hills of Stellenbosch and flows thence through the Tyger Valley and past de Kuil (a lovely estate now owned by Captain Berg, previously the property of the Hon. Company), although this is brackish in Summer; but near the Steenbergen and near Constantia there are also various streams yielding much water, although no one other than Heer Simon van der Stel profited by them, since all this land was held by H.E.

A bridge has been set over the river which flows before de Kuil, since in the rainy season one cannot pass it otherwise on the way to Stellenbosch. Near here lie three fruitful estates, to wit de Kuil, that of Henrik Hattung, and that of Jacob Vogel. From the Cape to Saxenberg (an estate thus named for Michiel Sax) is a distance of 6 miles; here the lands of Stellenbosch are reached.

When one lands at the Cape one sees an open plain with a good number of houses, nearly all whitewashed and looking attractive and ornamental from the roads. Because of the strong winds most are of one story, though this changed later. The Town extends mainly towards the Table Mountain, and also towards the foot of the Lion Hill, lying about 750 yards west of the ravelin, or 881 yards exactly from the gate of the Castle. When I came here in 1685 the houses stood pretty far apart, and were very few in comparison with today. In 1714 I myself counted about 254, large and small, at the Table Bay, not counting some public buildings such as the Rope Store and other buildings of the Hon. Company. Most of them are built of Cape brick, and for that reason are as a rule one-storeyed, since otherwise they would suffer too much from the heavy squalls: as also they are usually roofed with reeds, found abundantly in the dunes or in the Buffels- and Rietvaley lying

[pagina 80]
[p. 80]

Deze huizen zyn vry gemakkelyk gebouwt, en van verscheide zeer goede vertrekken voorzien, hebbende een dubbel huis, twee Zaletten aan de straat, en verscheide middel- en agterkamers, en ook veeltyds een groote plaats agter; en zulk een dubbel huis doet hier 's maands 13, 14 of 15 Rders, na dat het groot of klein is, van huur. De meeste hebben maar bol-kozynen.Ga naar voetnoot158.

Hoewel wy nu gezegt hebben, dat zy doorgaans maar van eene verdieping zyn, zyn 'er na 't jaar 1695 (zedert welken tyd ik hier ontrent verandering bespeurt hebbe) verscheide dubbele huizen gebouwt, van de welke de twee huizen van Albert Koopman,Ga naar voetnoot159. naast malkanderen staande, de eerste geweest zyn.

Deze waren na dien tyd wel zeer fraai; maar in 't jaar 1705 vont ik hier vry grooter, hooger en heerlyker huizen, zoo die twee, die de Heer Henning Husing,Ga naar voetnoot160. Borgerraad alhier, en een van de vermogenste borgers, op de weg na 't Fort toe naast malkanderen gebouwt, en waar van hem 't zyne, daar hy toen in woonde, wel 10 000 Rders, zoo hy my zeide, gekost heeft, als ook dat van den Fiscaal Blesius,Ga naar voetnoot161. dat mede een zeer schoon huis is, waar in men (gelyk in dat van de Heer Husing) een dubbelde wooning onder en boven, en die, na de wyze der huizen tot Amsterdam, met opgaande trappen heeft.

De straaten zyn in verscheide blokken verdeelt. Men heeft vier breede regte straten, na den Tafelberg toe wat oploopende, en die van myne treden 112 lang, en 15 breedt waren, hoewel 'er buiten deze straaten nog wel verder op na den Tafelberg, en ter zyden uit na den Leeuwenberg, verscheide huizen hier en daar verstroid staan; gelyk 'er mede in de voorste ry na 't Fort toe nog 3 huizen langer aan die rey komen, te weten, die van Henrik Bouman,Ga naar voetnoot162. Richter, en nog een.

Buiten deze regte zyn 'er nog 4 dwarsstraaten, die van 't Fort na den Leeuwenberg loopen, waar af de naaste aan strand 350 treden (tot 't naaste huis aan den Leeuwenberg) lang, en 25 treden breedt; doch de anderen, wel van de zelve lengte, maar de helft smaller zyn.

Het naaste aan strand is best bekent met den naam van de rey huizen by Brommer,Ga naar voetnoot163. die daar EquipagiemeesterGa naar voetnoot164. was, en 'er een zeer schoon en groot huis met een opgaande trap had, en is die straat in 4 blokken verdeelt, en de 4 straaten, die na den Tafelberg loopen, bestaan yder uit 3, en dus te zamen uit 12 blokken, behalven de welke 'er nog verscheide kleine dwarsblokken, van 1, 2 of 3 huizen by een, waren.

Dus maaken ook de huizen by den Heer Blesius een dwarsblok op zich zelven, behalven dat zich boven by den Tafelberg nog verscheide huizen

[pagina 81]
[p. 81]

just NE of the Salt River and southerly by W of the Visschershok: nevertheless a reed-roof for a double house may cost fully 300 or 350 Rxd.

These houses are pretty conveniently constructed, and provided with several very good rooms, a double house having two parlours on the street and various middle and back rooms, also often a large space behind; and such a double house costs here 13, 14 or 15 Rxd. a month according to its size. Most have only single-paned windows.

Although we have just said, that they are as a rule of one story only, several two-story houses have been built since 1685 (at which time I noticed the change in this respect), of which the first were the two houses of Albert Koopman, standing side by side. These were very fine for that date, but in 1705 I found larger, higher and more noble houses, for example the two built by Heer Henning Husing, Town Councillor here and one of the richest burghers, standing next to each other on the way to the Fort, of which his own house, where he lived, had cost fully 10 000 Rxd. as he told me; and that of the Fiscaal Blesius, also a very fine house, in which (as in that of Heer Husing) there is a double apartment below and above, with a stairway as in the houses of Amsterdam.

The streets are divided into various blocks. There are four broad, straight streets running somewhat uphill towards the Table Mountain, which were 112 of my paces long and 15 wide, although there are indeed also various houses scattered here and there further up this hill, beyond these streets. Also in the first row towards the Fort there are 3 more houses to the row, to wit those of Henrik Hommen, Richter, and another. Besides these four streets there are also 4 cross-streets, running from the Fort to the Lion Hill, of which that nearest to the shore is 350 yards long (to the house nearest to that hill) and 25 wide, but the others, although of the same length, are only half as wide. The one nearest the shore is best known by the name of ‘the row of Brommert's houses’: he was the Equipagiemeester, and had a very fine and large house with a staircase; and this street is divided into 4 blocks. The 4 streets which run towards the Table Mountain consist each of 3 blocks, thus 12 in all, besides which there are various small cross-blocks of 1, 2 or 3 houses together: thus the houses of Heer Blesius make up a

[pagina 82]
[p. 82]

met zeer groote en schoone thuinen vertoonen, die al een zonderling cieraad aan dit vlek, en een groote uitspanning voor de zoo lang in die naauwe bodemsGa naar voetnoot165. beperkte vlotelingen geven.

Ter zyden het huis van Brommert heeft men na 't ZW een schoone vlakte tusschen den Leeuwenberg en de Duinen, die zich wel een half uur verre van Brommers huis tot aan den Leeuwenstraat langs strand zeer verheven vertoonen, alwaar men al mede nog veel huizen zeer vermaakelyk van stant zou konnen bouwen; doch de reden, waarom dat gelaaten word, zal elders in een opstel van eenige vragenGa naar voetnoot166. door den Heer Generaal van Hoorn aan den Kaapzen Raad by zyn aanwezen alhier gedaan, gegeven worden.

 

Het Kasteel der Goede Hoope. Het voornaamste gebouw hier is het Kasteel der Goede Hoope, dat als een vyfhoek met 5 schoone punten, die wy hier na opnoemen zullen, en waar op verscheide schilderhuizen staan, zeer cierlyk van verre daarom te meer pronkt, om dat het boven op plat met schoone groote steenen zeer fraai bevloert, en van leuningen, waar langs men rondom 't zelve wandelen kan, en dat een heerlyk uitzigt alomme geeft, voorzien is. Boven de poort is een rond kloktoorentje met een koepel, en een vierkant huisken met een dubbele verdieping.

Het is in 't jaar 1672 door den Heer Gouverneur Ysbrand GodskenGa naar voetnoot167. begonnen, die 't in 3 of 4 jaaren meest volbouwt heeft, hoewel 'er nog al iets voor zyn vervanger, de Heer Bacx,Ga naar voetnoot168. en meer anderen, zelf tot 't jaar 1699 aan te doen viel. Daar en boven is 'er, by de komst van den Heer Veldoverste Herman de Wilde, in 't jaar 1703, begin gemaakt, om een ravelyn,Ga naar voetnoot169. en een bedekten weg voor dit Kasteel te maaken, doch ik kon by myn aanwezen 1714 niet zien, dat dit met zyn gragt, die niet heel groot was, nog zoo haast zou gedaan zyn.

Dit is wel een schoone, sterke en zeer wel gelegen vesting, om dit Vlek te dekken, en deze baay tegen vyandelyke schepen, die 'er zouden willen inkomen, te beschermen; maar ik heb van zeer goede vernuftelingenGa naar voetnoot170. en bouwkundigen van Sterkten wel hooren zeggen, dat men deze plaats nog veel sterker zou konnen maaken, met een goed waterpasGa naar voetnoot171. van 24 twaalfponders op zekeren uithoek pas buiten de staart van den Leeuwenberg,

[pagina 83]
[p. 83]

cross-block by themselves. In addition there are also various houses up towards the Table Mountain, with very large and lovely gardens, which are a special ornament to the town, and a great recreation for the mariners, so long confined to the cramped ships.

From the houses of Brommert towards the SW is a fine flat between the Lion Hill and the dunes, which extends for fully half an hour's distance from there to the Lion's Tail, lying very nobly along the shore: here many more houses could readily be built, but the reasons why this was not done will be found in a draft of various questions put by Governor-General van Hoorn to the Council of the Cape when he was here.

The principal building here is the Castle of Good Hope, which is a pentagon with 5 fine bastions on which various sentry-boxes stand. It looks very noble from afar off, the more so in that the roof is very beautifully paved with fine large stones and provided with parapets beside which one can stroll around, and which give a noble vista in all directions. Above the gate is a small round belfry with a dome, and a small four-sided house of two stories.

It was begun in 1672 by Governor Ysbrand Godsken, who completed it in 3 or 4 years, although something remained to be done by his successor, Heer Bacx and by others, even up to 1699. Moreover when General Herman de Wilde came here in 1703, a ravelin and a covered way in front of the Fort were begun, but when I was there in 1714 I could see no signs that these would soon be finished, nor the moat, which was not very large.

It is indeed a fine and strong fortress, very well sited to command the town and protect the bay from enemy ships that should seek to enter; but I have indeed heard it said by very well-informed persons and military architects, that this fort could be greatly strengthened by a good water-pass of 24 twelve-pounders placed on a certain cape just beyond the tail of the Lion Hill, between which and the shallow De Walvis ships must pass, and where the redoubt of Heer Simon van der Stel formerly stood, since it was found, that even with an 8-pounder the distance can be covered from one shore to the other, or from the Lion's Tail to that shoal. Seeing now that in the good season all ships pass here to enter, and must hug the shore of the

[pagina 84]
[p. 84]

alwaar de schepen de droogte de Walvis voorby zeilen moeten, en daar de schans van de Heer Simon van der Stel wel eer plagt te leggen, te plaatzen, vermits men bevonden heeft, dat men zelf met een 8 ponder die plaats van de eene tot de andere wal, of van de Leeuwenstaart tot aan de Walvisch, overschieten kan.

Aangezien nu alle schepen in de goede tyd hier inkomen, en 't na de wal van de Kaap houden moeten, om de ZO te myden, en in den regen- of wintertyd (die van Mey tot September duurt, zynde April en October de wyffel- of stille maanden) zy onmogelyk na de overwal konnen loopen, om dat men werks genoeg heeft, om dan maar met een schuit in de RochebaayGa naar voetnoot172. te landen, alzoo 'er aan die overkant dan een branding hemel-hoog staat, zoo zou men van dit waterpas dan ook, buiten tegenspraak, alle vyandelyke schepen zeer gemakkelyk, en geheel zeker, zoodanig konnen waarnemen, dat men geen vreeze ter wereld zou hebben, dat een der zelve in de baai zou konnen binnen loopen, 't welk, zoo 't by een gelukje al eens gebeuren mogt, dan verder door die van het Kasteel belet zou konnen worden, alzoo het zelve zeer sterk gebouwt, en byzonder wel van geschut en volk voorzien is.

In deze vesting heeft men verscheide schoone gebouwen, die 'er van tyd tot tyd schynen aangemaakt te zyn. Het oudste komt my voor, dat men ter regterhand heeft, zoo als men in 't Fort komt, en daar gemeenlyk de ZeevoogdenGa naar voetnoot173. der vloot by hun komst gehuisvest worden, dat al een vry groot gebouw van twee verdiepingen hoog, en van verscheide schoone en groote vertrekken voorzien is.

Naderhand is de Kat,Ga naar voetnoot174. daar nu de wooning van de Gouverneur is, door den ouden Heer van der Stel bebouwt, alwaar men, na dat men de trap opgegaan is, in 't midden een zeer groote zaal ontmoet, die tot 't jaar 1704 toe te gelyk voor een Kerk diende, en daar men ter regterhand een zeer groote wooning voor den Heer Gouverneur, en ter linkerhand van die Kat een fraai groot woonhuis voor den Tweeden Persoon, heeft.

Dat van den Heer Gouverneur, 't geen mede van 2 verdiepingen is, vervat veel schoone vertrekken onder en boven, mitsgaders een kleine middelplaats, alwaar ook een TankGa naar voetnoot175. is voor Japansche goud- en zilvervischjens, die ik 'er in gezien hebbe.

Voor den trap van de Kat onthoud zich gemeenlyk een gewaapent soldaat, met een bywagt, om alle lieden, die den Heer Gouverneur gaarne spreken zouden, aan te dienen.

De wooning van den Tweeden Persoon is mede wel van eenige zeer goede vertrekken voorzien; maar alzoo zy de grootste niet was, heeft de Heer

[pagina 85]
[p. 85]

Cape to avoid the SE winds, and that in the rainy season or winter (which lasts from May to September, April and October being the transitional months) they cannot go to the far shore, since then there are very high breakers there (and to land from a small boat even in the Rochebaay is then difficult enough), it is thus incontestable that all enemy ships could be very conveniently and safely perceived from this water-pass, so that there would be no fear in the world that one of them could enter the bay; and if by chance this should happen, she would be further hindered by the Castle, since this is built very strongly and exceptionally well provided with guns and men.

There are various fine buildings in this fortress, which appear to have been built from time to time. The oldest seems to be the one on the right as one enters the Fort, where usually the Admirals of the fleets are lodged when they land, this being a pretty large building of two stories, provided with various fine and large rooms.

Near by is the Kat, wherein is the dwelling of the Governor, built by the old Heer van der Stel. In this, when one has gone up the stair, one finds in the centre a very large hall, which served also until 1704 as a church, with on the right a very large residence for the Governor, and on the left of the Kat a pleasant large lodging for the Secunde. That of the Governor, which also is two-storied, contains many fine rooms below and above, together with a small central courtyard where there is also a pool for Japanese gold- and silverfish, which I myself saw therein. In front of the stair of the Kat an armed soldier is usually posted, with an orderly, to attend to all who wish to speak with the Governor.

The dwelling of the Secunde is also provided with very good rooms, but since it was not large enough, Heer Helot (as I learned in 1714) added during his rule another room below and another above, with which the Secunde can now manage very well. There was also a small lodging for the Captain just at the side of the first-named building, that in which the Admirals of the return-fleets reside; but this was of no great importance,

[pagina 86]
[p. 86]

HelotGa naar voetnoot176. (zoo ik in 't jaar 1714 bevont) 'er geduurende zyn gezaghebberschap nog een beneden, en een bovenkamer, bygemaakt, waar mede het de Tweede Persoon hier nu zeer wel stellen kan.

Voor den Capitein was 'er ook een kleine wooning even ter zyde dat eerste gebouw, waar in de Zeevoogden der retourvlooten zich onthouden; doch deze was niet van veel belang, waarom ook de meeste Capiteins, die ik zedert 40 jaaren herwaarts gekent hebbe, gemeenelyk hunne huizen buiten 't Fort in het Vlek hadden.

Zoo als men door de Kasteelspoort (waar in men nu en dan wel een Leeuwenhuid of twee hangen zag) binnen die vesting komt, heeft men 'er een groot plein, dat al vry lang en moi breedt is, en daar men gemeenlyk een grooten struisvogel loopen ziet, tegen over welke binnenpoort zich de Kat, de wooning van den Heer Gouverneur en die van den Opperkoopman, of den Tweeden Persoon, vlak in 't front, als of 't maar een gebouw was, zeer cierlyk, alzoo 't van buiten zeer fraai gewit is, vertoont.

Als men even de Fortspoort ingekomen is, heeft de WinkelierGa naar voetnoot177. aan de linkerhand een zeer kleine wooning, hoedanige 'er onder de wal, of punten meer, of anders wel pakhuizen zyn, om deze en gene goederen in te bergen.

Tusschen de Kat en de wooning van den Tweeden Persoon is beneden een opening, of een groote poort, door welke men op een tweede fraai groot agterplein komt, alwaar de Lieutenant aan de overzyde een fraaje wooning heeft, zonder dat ik wete dat er meer zyn; maar de verdere plaatzen aldaar zyn geschikt tot pakhuizen, om de wynen, 't koorn, en allen anderen voorraad ofte goederen der E. Maatschappy, staande onder de verantwoording van den Pakhuismeester, Dispensier, en Keldermeester, daar in te bergen.

Buiten 't Fort heeft men digt by 't huis van Jacobus van der Heyden,Ga naar voetnoot178. oud Heemraad van Stellenbosch, of anders naast het huis van eenen Pythius,Ga naar voetnoot179. een Herbergier, nog een zeer lang en groot pakhuis, om het touwwerk, en deze en gene andere goederen der E. Maatschappy, tot die kraam behoorende, te bergen; op welke plaats het oud Kasteel, door den Heer van Riebeek in 't jaar 1652 begonnen, gestaan heeft, waar van ik 1685 nog de laatste aarde, om het geheel en al te slegten, hebbe zien wegkruyen.

 

De Kerk. Onder de openbaare gebouwen is de Kerk, een zeer fraai gebouw. Zy wiert onder de regering van den Heer Willem Adriaan van der Stel, meest

[pagina 87]
[p. 87]

for which reason most of the Captains whom I knew here in the last 40 years usually had their houses outside the Fort, in the Town.

When one enters the Fort through the Fort Gate (wherein now and then one or two lion-skins are to be seen hanging up) one finds a large square, pretty long and beautifully wide, where as a rule a large ostrich is to be seen walking about; and directly opposite the inner gates are the Kat, the Governor's residence, and that of the Upper-Merchant or Secunde, as though all three forming one building, very ornamental because very neatly whitewashed outside. Just as one enters the Fort gate the Winkelier has a very small lodging on the left, although under the walls and bastions and elsewhere there are warehouses for storing the various goods. Below, between the Kat and the dwelling of the Secunde, there is a large opening or gateway, through which one reaches a second fine and large square at the back, where the Lieutenant has a fine lodging on the far side, there being no others that I know of; but the further parts of it are arranged as warehouses in which to store the wine and corn and all other provisions of the Hon. Company which are the responsibility of the Pakhuismeester, Dispensier, and Keldermeester.

Outside the Fort, near the house of Jacobus van der Heyden, ex-Heemraad of Stellenbosch, and next door to the house of a certain Pythius, an inn-keeper, there is yet another very long and large warehouse, to store the ropes and various other goods of that nature belonging to the Hon. Company, where the old castle used to stand, begun in 1652 by Heer van Riebeek, of which in 1685 I saw the last earth cleared away, to demolish it entirely.

Among the public buildings is the Church, a very fine edifice. It was built during the rule of Heer Willem Adriaan van der Stel, chiefly by the great

[pagina 88]
[p. 88]

persistance of Heer Petrus Kalden, at that time Servant of the Word of God op het sterk aanhouden van de Heer Petrus Kalden,Ga naar voetnoot180. toen Bedienaar des Goddelyken Woords alhier, uit de middelen der Diacony voor ontrent 11 000 Rders gebouwt, en geraakte den 6den Januari 1704, wanneer 'er de eerste maal in geprediktGa naar voetnoot181. wiert, klaar.

Zy is ten naasten by agtkantig van gedaante, hebbende 4 groote vakken, en tegen yder vak, van in de 20 of 30 voeten muurs hoogte, 2 groote glasraamen, die na myne gissing, tusschen de 20 en 30 voeten hoog zyn.

De zelve heeft in 't Z en in 't N een veel hooger ryzende en fraai opgaande gevel, in yder van welke mede een groote glaze raam is, doch maar half zoo groot als de andere boven, maar beneden met een spinnekop, en verder een zeer nette poort aan wederzyden, die met dubbele deuren gesloten word. Zy heeft 4 gevels, byna op de wyze der gevels van de gemeene huizen in Holland, opgehaalt. Ook ziet men 'er by de deuren in 't N en Z twee schoone portaalen, 10 of 12 voeten hoog, die rood en wit zeer fraai gemarmert zyn.

In de Kerk heeft men 4 ronde gewitte pilaaren, die ontrent 3 voeten over 't kruis en ontrent 25 voeten met haare cierlyke gemarmerde capiteelen hoog zyn, tegen yder van welke een fraai gestoelte staat, waar onder dat van den Heer Gouverneur, met zyn 4 fraai geslingerde pilasters, om den hemel of de kap te dragen, het allerfraaiste, en in 't ZW geplaatst is, en over welke van vooren een schoon tapyt legt.

De andere staan in 't NW, ZO, en in 't NO onder de welke de Borgerraaden 'er een voor zich zelven met verlof van den Heer Gouverneur en de Diakenen hebben laaten maaken.

Alle de zelve zyn zeer fraai, en ongemeen net van eikenhout; maar daar behoorde ook een gestoelte voor de Gemaalin en kinderen van den Heer Gouverneur gemaakt te zyn, die nu voor 't gestoelte van dien Heer, nevens alle andere vrouwen in den buik van de Kerk zit.

In 't W staat een zeer nette agtkantige predikstoel, op een swarte ebbenhoute dikke fraei geslingerde enkelde styl, 4 of 5 voeten hoog, en 5 duimen over 't kruis dik, welke stoel op yder hoek met 8 swarte fraai geslingerde pilasters, op welke een mooye kap rust, verciert; behalven dat de stoel, en de kap, over al met ebbenhoute lysten omzet is. Ook is de trap zeer net gemaakt, en de Bybel legt op een koperen lessenaar, zoo fraai, als ik 'er al zeer weinig gezien heb. Deze stoel is zeer lugt, alzoo hy over al open is.

Ter regterhand van den Predikstoel is 't gestoelte der Predikanten, en Ouderlingen, dat maar gemeen, gelyk aan de andere zyde na de N deur ook dat der Diakenen is, buiten de welke 'er aan weerzyden van den Predikstoel nog verscheide andere nette gestoeltens zyn.

[pagina 89]
[p. 89]

here, at a cost of about 11 000 Rxd. from the funds of the Parochial Board; and was completed on January the 6th, 1704, when a sermon was preached in it for the first time.

It is almost octagonal in form, having 4 large bays; and in each of these, from about 20 or 30 feet up the wall, are 2 large glass windows, which by my guess are between 20 and 30 feet high. To the N and to the S it has gables, rising much higher and finely curving upwards, in each of which is another large glass window, though only half as large as the others below, but with a many-paned window below, and further a very neat entrance on each side, which are closed by double doors. It has 4 elevated gables, run up almost like the gables of the ordinary houses in Holland. Also at the N and S entrances are two lovely portals, 10 or 12 feet high, which are very finely marbled in red and white.

Within the Church are 4 round whitewashed pillars, which are about 3 feet in diameter and about 25 feet high including their ornamentally marbled capitals, against each of which stands a fine pew. Of these that of the Governor, placed to the SW, is the finest, with its 4 fine spiral columns supporting the canopy, and with a lovely carpet in front of it. The others are to the NW, SE, and NE, among which the Town Council have had one made for themselves, with the permission of the Governor and the Deacons. All are very fine, and unusually neatly made of oak; but there should also be made a pew for the wife and children of the Governor, who now sit in front of his pew, while all the other women sit in the body of the church.

To the W is a very neat eight-sided pulpit resting on a single fine thick spiral ebony column 4 or 5 feet high and 5 inches in diameter, ornamented at each corner with 8 black fine spiral columns on which rests a beautiful canopy; and further the pulpit and the canopy are everywhere bordered with ebony mouldings. The stair is also very neatly made, and the Bible lies on a brass lectern, as fine as any that I have seen. This pulpit is very airy, since it is open all around.

To the right of the pulpit are the seats of the Preachers and Elders, quite plain ones, and similarly on the other side by the N door are those of the Deacons, and in addition there are other very neat seats on both sides of the pulpit.

I found this Church to be 50 of my paces long, and the same number wide; but on the outside it extends to 173 paces around.

Behind the pulpit to the right of a stained glass window is the tomb, or better said the arms of Governor Louis van Assenburg (who died on Decem-

[pagina 90]
[p. 90]

Ik bevont deze Kerk van myn treden 50 lang, en ook zoo veel treden breedt; doch van buiten beslaat zy 173 treden in 't rond.

Men ziet daar agter den Predikstoel aan de regterzyde van een kerkglas, ofte raam, de tombe, of anders 't wapen van den Heer Gouverneur Louis van AssenburgGa naar voetnoot182. (die den 27sten December 1711 stierf, en den 2den Januari 1712 begraven wiert, hoewel daar van niets ter wereld bleek) met een standaart 'er boven.Ga naar voetnoot183. Hy voerde een burgt met 5 toorens in zyn wapen, en anders zag men 'er niet af, dat, voor een Gouverneur al te eenvoudig was; maar aan de andere zyde van die glaze raam was de tombe van den ouden Heer Simon van der Stel, die den 24sten Juni 1712 overleden, en hier begraven is. Aan weerzyden van zyn wapen ziet men verscheide stukken geschut, die verguld zyn, mitsgaders eenige trompetten, en verscheide krygstuigen en geweeren, mede zeer sterk verguld; boven 't waapen steekt een standaard uit, en beneden het zelve ziet men een man in 't volle harnas op zyn linker arm rusten, met de staf van bevel in zyn regterhand, en met een helmet vol pluimen op zyn hoofd; waar by zich dan verder een wapenrok, een swart helmet, en meer andere cieraaden, tegen die muur vertoonen.

Agter 't gestoelte der Diakenen ziet men 't wapen van den Heer Joan Blesius, independent Fiscaal, die den 7den April 1711, 55 jaaren oud zynde, stierf.Ga naar voetnoot184.

Boven 't gestoelte der schippers, in 't N by den kloktooren, hangt het waapen van de Heer Nicolaas Welter,Ga naar voetnoot185. gewezen Commandeur van Gale, op 't eiland Ceylon, hier den 10den Februari 1708 overleden, doch ter linkerhand van dat gestoelte ziet men 't wapen van den Lieutenant Adriaan van Reede,Ga naar voetnoot186. die den 24sten Augusti 1708 gestorven is.

Ter regterhand van 't Predikanten gestoelte is een fraai ovaal of eyrond verguld waapen met veel cierkrullen van een Deensch Capitein, Frorop, die niet verre van de Zuider Kerkdeur onder den besten blaauwen zark,Ga naar voetnoot187. die ik in deze Kerk zag, begraven legt.

Naast dezen zark ziet men 't graf van een Deensch Commandeur van Trangebaar,Ga naar voetnoot188. Court Adeler, die in 't jaar 1671 uitvoer, dat ampt 8 jaaren bekleedde, en toen na zyn vaderland vertrok; doch quam tusschen de Kaap en Indiën te sterven, en is hier onder een fraajen Sweedzen zark begraven.

Dus ziet men 'er ook den Heer Joan Bacx, Gouverneur van de Kaap der Goede Hoope, 't eiland Mauritius, en den resorte van dien, onder een schoonen blaauwen zark (zynde hy den 29den Juni 1678 overleden) den 4den Juli begraven;Ga naar voetnoot189. behalven dezen is 'er nog een blaauwe zark, waar onder Juffrouw Cornelia Six,Ga naar voetnoot190. 1681 overleden, begraven legt; welke

[pagina 91]
[p. 91]

ber the 27th, 1711, and was buried on the 2nd of January, 1712, although nothing is shown of this) with a banner above it. He bore a castle of 5 towers in his arms, and apart from this there is nothing else, which for a Governor is all too simple; but on the other side of the window was the tomb of the old Heer Simon van der Stel, who died on the 24th of June, 1712, and is buried here. On both sides of his coat of arms are various pieces of ordnance, gilded, also some trumpets and various weapons and muskets, also heavily gilded. Above the arms a banner projects, and below them is a fully-armed man leaning on his left arm and with a commander's baton in his right hand and a much-plumed helmet on his head; and near by on the wall are also a coat of mail, a black helmet, and other ornaments as well.

Behind the pew of the Deacons are the arms of Heer Joan Blesius, Independent Fiscaal, who died on April the 7th, 1711, at the age of 55. Above the pew of the Skippers, to the N near the bell-tower, hang the arms of Heer Nicholaas Welter, ex-Commandeur of Gale in the island of Ceylon; and to the left of that pew are the arms of Lt. Adriaan van Rheede, who died on August 24th, 1708. To the right of the pulpit is a fine oval or egg-shaped gilded shield with many ornamental scrolls, of a Danish Captain Frorop, who is buried not far from the south door of the Church under the best blue stone tomb that I saw here. Beside this tomb is the grave of the Danish Commandeur of Trangebaar, Court Adeler, who went out in 1671, held that post for 8 years and then left for his fatherland, but died between the Cape and India, and is buried here under a fine Swedish tomb.

Here also Heer Joan Bacx, Governor of the Cape of Good Hope, the island of Mauritius and their dependencies, was buried under a lovely blue tomb on July the 4th (having died on June the 29th, 1678); also another blue tomb, under which is buried Juffrouw Cornelia Six, who died in 1681. We mention these facts, partly as being ornaments of this Church, partly so that it may be seen where the people lie who were buried here.

[pagina 92]
[p. 92]

zaaken wy ten deele als een cieraad dezer Kerk, en ten deele ook daarom aanhaalen, op dat men zien zou, waar de lieden, aldaar begraven, gebleven zyn.

De buiten Kerkdeuren, die bruin geverft zyn, doen met haare obeliscen mede een zeer fraaje vertooning, en aan de N Oostzyde ziet men een zeer fraajen vierkanten tooren, boven met een mooje korte spits, met een groote kopere vaan, en van binnen met een schoone klokGa naar voetnoot191. verciert, behalven dat de Kerk van buiten en van binnen zeer net gewit is. Deze Tooren is ontrent 20 voet in 't vierkant, en 70 of 80 voeten na gissing hoog.

Van buiten is 'er een muur van 7 voeten hoog, na de zyde van 't slaavenhuis, rondom het kerkhof, dat men rondom deze Kerk heeft, opgetrokken, hoewel die van vooren maar ruim 4 voeten hoog, en 106 voeten lang is.

Het slegste, dat my van deze Kerk voorkomt, is dat 'er van binnen geen gewelf, en dat ze, zoo 't my toeschynt, niet al te sterk gemaakt is, alzoo zy, wanneer de ZO wind wat fel doorwaait, al vry sterk lild en schud.

Voor de onkosten, tot 't maaken van deze Kerk by de Diakenen hier gedaan, hebben zy weder 't regt om de graven in de Kerk te verkoopen, van de welke zy doorgaans 75 Kaapze (doende 16 stuivers) of 60 Hollandze gulden voor yder trekken; ook zyn zy gewoon de plaatzen in eenige gestoelten aan de ingezetenen te verhuuren, dat voor hen al een fraai inkomen geeft, van 't welke wy hier niet zullen spreken, om dat 'er hier na nog iets van zal gezegt worden.

Eindelyk moeten wy, alvoorens van de Kerk te scheiden, hier byvoegen, dat voor de deur in 't NW, na de kant van 't Ziekenhuis, dit Latyns vers staat:Ga naar voetnoot192.

 
AEgrotis solamen ego fessisque solamen
 
Fonsque salutiferos suppeditans fluvios.
 
Si modo Coelestes rivos afflictus adibit,
 
Non tantum incolumis, sed satiatus erit.
 
 
 
p. kalden

Dat is:

 
Ik ben tot troost van al de zieken, en vermoeide;
 
De Bron des Heils, zoo g' u maar tot dit Hemelsch Bad,
 
Verlegen over uw bedryven heenen spoeide;
 
Gy waart behouden door 't bezitten van dien schat.
 
 
 
f.v.
[pagina 93]
[p. 93]

The outer church-doors, which are painted brown, make a very fine show with their obelisks, and on the NE side is a very fine four-sided tower, ornamented above with a lovely short spire and a large copper vane, and having in it a beautiful bell. Moreover the Church is very neatly whitewashed within and without. This tower is about 20 feet square, and at a guess 70 or 80 feet high.

Outside a wall encloses the churchyard which surrounds the Church, 7 feet high on the side towards the Slave House although in front it is only 4 feet high, and 106 feet long.

The worst things that I find regarding this Church, is that it is not vaulted within, and that in my opinion it is none too strongly built, since when the SE wind blows somewhat fiercely it quivers and shakes pretty badly.

In return for the costs born by the Deacons in the making of this Church, they have the right to sell the burial-rights in it, for which they generally charge 75 Cape guilders (of 16 stivers) or 60 Dutch guilders; also they are accustomed to rent out the seats in some of the pews to the residents, which gives them a fine income, of which we will not speak here since something regarding it will be said later.

Finally, we must add here before leaving the Church, that in front of the door to the NW, on the side towards the Hospital, this Latin verse stands:

 
Aegrotis solamen ego fessique solamen
 
Fonsque salutiferos suppeditans fluvios
 
Si modo Caelestes rivos afflictus adibet
 
Non tantum incolumis, sed satiatus erit.
 
 
 
p. kalden

That is to say:

 
I am the comfort of all the sick and suffering
 
The Fountain of Salvation if ye but go to this Heavenly Bath;
 
If ashamed of your deeds ye hasten hither
 
Ye shall be saved by the possession of this treasure.
 
 
 
f.v.

In front of the SE door one sees this Latin verse:

 
Mystica Sponsa Poli, quae sancta palatia lustras
 
Menteque divina sollicitas Dominum
 
Accipe quae placidae hic panduntur foedera vitae
 
Oblatumque bonum suscipe corde pio.
 
Spectator, quicumque venis, transfisque viator,
 
Atria, crede, notant quae fit ad astra via.
 
 
 
petrus kalden
[pagina 94]
[p. 94]

Voor de ZO deur ziet men dit Latyns vers:

 
Mystica Sponsa Poli, quoe sancta palatia lustras,
 
Menteque divina sollicitas Dominum.
 
Accipe quoe placidoe hic panduntur foedera vitoe,
 
Oblatumque bonum suscipe corde pio.
 
Spectator, quicunque venis, transisque viator,
 
Atria, crede, notant, quoe sit ad astra via.
 
 
 
petrus kalden

Dat is:

 
ô Geestelyke Bruid! die de Heilige paleizen
 
Bezoekt, en met veel ernst den Heer bid om genâ;
 
Ontfang de Panden des Verbonds, u hier te wyzen.
 
En neemt ze met een hert vol yver vroeg en spa.
 
Beschouwer, wie gy zyt, gewoon voorby te gaan,
 
Hier ziet gy klaar de weg ten hemel voor u staan.
 
 
 
f.v.

Vlak tegen over de Kerk ter regterhand, of na 't W, heeft men het Ziekenhuis, een fraai gebouw, dat byna zulken gevel, als de Kerk boven zyne deuren, heeft; doch deze is op zyn Kaaps geheel gewit.

Het is van vooren 160 of 170 treden breedt; doch buiten 't zelve ziet men een borstweering van klippen gemaakt, die 4 of 4½ voeten hoog, 200 treden lang, en 115 breedt is. In 't midden tegen over de deur heeft men een braave poort, en een hek tot een eersten ingang, en dan komt men aan 't huis zelf.

Het is een schoon gebouw, waar in men, zoo als men 'er in komt, aan wederzyden 11 lage steeneGa naar voetnoot193. bogen heeft, onder welke men na een binnengaldery doorgaat, aan wederzyden vol fraaje beddingen voor de zieken. Zy is 80 voeten lang; maar vry laag en bedompt, en by de minste regen vogtig, waar door hier ten eersten een zeer benaauwde reuk is. Zulken galdery met haare gewitte bogen (even als de voorige) heeft men ook overdwars, maar die is wel 100 treden lang, en dan is 'er wat verder na de bergzyde nog een kamer, voor die aan de perzingGa naar voetnoot194. leggen, door uitdrukkelyke last van den Heer Generaal van Hoorn afgeschoten.

Ter zyden dit huis heeft men een lang gebouw van eene verdieping, en onder een dak, waar van wy, als wy van des Compagnies Thuin handelen, nader zullen spreken.

Dit Ziekenhuis nu is in 't jaar 1699 wanneer de Heer Daniël Heinsius,Ga naar voetnoot195. buitengemeen Raad van Indiën, hier als Commissaris quam, en dus al mede onder de regeering van de Heer Willem Adriaan van der Stel begonnen, en

[pagina 95]
[p. 95]

That is to say:

 
O mystic Bride that frequents the heavenly palaces
 
And with great fervor begs mercy from the Lord;
 
Receive the pledge of unity here shown to thee
 
And take them with an ever-zealous heart.
 
Onlooker, whoever you be that is accustomed to pass here
 
Here you see clearly stand before you the way to Heaven.
 
 
 
f.v.

Directly opposite the Church to the right or W side, is the Hospital, a fine building with almost such a gable as those above the doors of the Church, but this entirely white in Cape style. It is 160 or 170 paces long in front, but has outside it a breastwork of stone, 4 or 4½ feet high, 200 paces long, and 115 wide. In the centre opposite the door is a fine gateway, and a hedge to the main entrance, and there one enters the building itself. It is a noble edifice, in which, as one enters, there are 11 low brick pillars on each side, under which one goes into an inner gallery, filled on both sides with beds for the sick. It is 80 feet long, but pretty low and stuffy, and damp in the lightest rain, the immediate result of which is an oppressive smell here. A similar gallery, with whitened arches like the first, lies also on the other side, but this one is fully 100 paces long; and then somewhat further towards the side of the hill is another room, for those suffering from colic, shut off by the express orders of Governor-General van Hoorn. By the side of the hospital is a building, long, one-storied and under a roof, which we will describe more fully when we deal with the Company's Garden.

This hospital was begun in 1699, when Heer Daniel Heinsius, Extraordinary Member of the Council of the Indies, came here as Commissioner, thus during the rule of Heer Willem Adriaan van der Stel; and Heer Heinsius also made a Latin verse, which stands before the street-door with the letters

illustratie

beside it:
[pagina 96]
[p. 96]
de Heer Heinsius heeft ook dit Latyns versGa naar voetnoot196. hier op gemaakt, 't geen voor de voordeur met deze letters 'er by, staat:

illustratie

 
Excipit Hospitio fractos morbisque, viisque,
 
Hoec domus, & medicam larga ministrat opem.
 
Belga tuum nomen, populis fatale domandis,
 
Horreat, & Leges Africa terra tuas.
 
 
 
daniel heinsius, Nic. Fil.

Dat is:

 
Dit huis, voor zieken opgericht, verquikt de swakken,
 
O Africa! schrik voor den Nederlandschen naam,
 
Geschikt om volkeren hartvogtig neer te hakken,
 
En om gehoorzaamheid te hegten aan haar Faam.
 
 
 
f.v.

Men kan ook zeggen, dat hier uitnement wel op de zieken gepast word, gelyk aan zoo veelen, die 'er weder gezond uit komen, en hunne reizen, 't zy na Indiën, 't zy na 't Vaderland, vervolgen, onwedersprekelyk blykt.

[pagina 97]
[p. 97]
 
Excipit Hospitio fractos morbisque, viisque
 
Haec domus, & medicam larga ministrat opem.
 
Belga tuum nomen, populis fatale domandis
 
Horreat, & Leges Africa Terra tuas.
 
 
 
daniel heinsius, Nic. Fil.

That is to say:

 
This house, built for the sick, restores the weak.
 
Oh Africa, tremble at the name of Holland
 
Able courageously to beat the nations down
 
And to attach obedience to her fame.
 
 
 
f.v.

It may also be added, that the sick are exceptionally well looked-after here, as is incontrovertibly shown by the many who have come out cured from it, and continued their voyages, whether to the Indies or to the Fatherland.

voetnoot1.
'n Telkens voorkomende vergissing, ook in Kolbe (55), alhoewel Perestrello (11, 15) in 1576 en Hagen (Commelin 16) in 1600 alreeds die eer aan Kaap Agulhas toeken; en vreemd genoeg doen die kaarte van sowel Kolbe as Valentyn dieselfde. [RH]
voetnoot2.
In werklikheid 33o 55′ (die stad). [RH]
voetnoot3.
Van die piek van Tenerife, soos deurgaans. In werklikheid 35o 6′. [RH]
voetnoot4.
Verkeerde lesing van Kolbe se syfer: 37o 55′ oos van Tenerife. [S]
voetnoot5.
Die gewone myl waarin Valentyn reken, is die Duitse (Nederlandse) van 15 op een meridiaangraad, gelyk aan 4 van ons seemyle of 4⅝ Engelse landmyl. Soms egter gebruik hy die term myl ook vir die ‘uur gaans’ (20 op 'n graad) van byna 3½ Engelse landmyl. Op bl. 31 in die oorspronklike uitgawe kom die twee betekenisse tesame in een sin voor. Die 1200-1300 myl van Batavia klop mooi met die direkte seilroete op die tuisreis (5200 seemyl); die uitgaande suidelike roete (6500-7000 seemyl) pas goed op die 1800 wat die skrywer verwerp. In Valentyn se mylopgawes is hier en daar verwarring; vermoedelik deurdat gegewens uit verskillende bronne (eie ervaring, mondelinge mededelings, literatuur, onbetroubare kaarte) gekombineer is. Soms is die afwykings in die syfers so groot dat ons geneig is om te glo dat die skrywer miskien nog 'n derde, kleiner mylemaat gebruik. [S]
voetnoot6.
Kaapse duif, Daption capensis. [RH]
voetnoot7.
Eilande, soos tans. [RH]
voetnoot8.
Seebamboese. Botanies nie 'n riet nie, maar 'n wier. [S] By baie skrywers, van Houtman in 1595 (Lin Ver 1915, bl. 4) af: Ecklonia buccinalis. [RH]
voetnoot9.
Cape Gannet, Sula bassana capensis. [RH]
voetnoot10.
Malgas-Cape Gannet-Morus capensis (Roberts, 44, bl. 16). [S] Maar op bl. 115 beskrywe hy hulle as dieselfde voëls as dié in die voorgaande en hieropvolgende voetnote. [RH]
voetnoot11.
Sien die voorgaande voetnoot: die term word verwarrend gebruik deur vroeë skrywers. [RH]
voetnoot12.
J.G. van Neck, Lin Ver 1938, of Commelin. [RH]
voetnoot13.
‘Boobies’, Sula sp. [RH]
voetnoot14.
Aan die punte van die vlerke. [RH]
voetnoot15.
Miswysing (magnetiese deklinasie) was reeds in die 15de eeu by seelui bekend, maar verskille van plek tot plek en van jaar tot jaar is maar eers geleidelik vasgestel. In die 17de eeu was daar nog veel onsekerheid daaroor. [S]
voetnoot16.
Tachard, De Choisy, ens. [RH]
voetnoot17.
Volgens Deel Vyf, bl. 144, was dit op 29 Sept., soos bevestig deur die DR. [RH]
voetnoot18.
Die matematiese sigbaarheidsgrens van Tafelberg van 'n skip se dek af is ongeveer 16 Duitse myl: vir die uitkyk in die mas ongeveer 18. Slegs by gunstige atmosferiese toestande word hierdie grense bereik. [S]
voetnoot19.
Leeuwenberg kom by Van Riebeeck meer dikwels voor as Leeuwenkop en word soms verkort tot ‘de Leeuw’. Daar is onderskei tussen die Kop, die Rug ens. van die Leeu (wenberg). [De K]
voetnoot20.
In 1714 soos in Deel Vyf, bl. 160, nie in 1705 soos hierbo nie. [RH]
voetnoot21.
In Engels vertaal as skiff, hoewel schuit deurgaans in die oorspronklike teks voorkom. [RH]
voetnoot22.
Volgens Deel Vyf, bl. 144, in 1705 en nie gedurende sy laaste reis nie; daar was 14 sterfgevalle gedurende die reis van Holland, en daar was toe 60 siekes aan boord van sy skip, die Ylpendam. Volgens die DR (29/9/1705), wat dit die Hof van Ylpendam noem, was 70 mense siek. [RH]
voetnoot23.
Duiwelspiek (genoem Windberg in die DR van 15 Junie 1659). Kolbe praat van De Wind- of Duivelsberg. Stavorinus noem dit Duiwelsklip en in latere geskrifte kom Duiwelskop voor. [De K]
voetnoot24.
Twee dagreise vir 'n seilskip kan ons op 60 Duitse myl stel. Die werklike afstand per skip van Tafelbaai na Saldanhabaai is 14 Duitse myl, nie 24 nie. Lg. syfer word op bl. 44 en 204 herhaal en kan dus geen drukfout vir 14 wees nie. Die huidige padroete Kaapstad-Saldanha (noordpunt van die baai) is 111 Engelse myl: dit werk uit op 24 Duitse myl en kan in twee dagreise te perd of per perdekar afgelê word. [S]
voetnoot25.
Enigsins verhoogde deel van die agterdek, tussen die nog hoër kampanje (heeltemal agteraan) en die laer geleë middeldek. [S]
voetnoot26.
Die skipper se hut was normaalweg onder die kampanje, met uitgang op die halfdek. [S]
voetnoot27.
Volgens Deel Vyf, bl. 144, op 29 Sept. 1705. [RH]
voetnoot28.
Noord en suid verwissel. [S]
voetnoot29.
Thomas Cavendish in 1588, in Purchas III, 181 vlg.; maar nòg hier nòg in Hakluyt (339) is daar enige melding van Valsbaai, of sprake van 'n vergissing. [RH]
voetnoot30.
Die verklaring is onjuis. Afgesien daarvan dat Cavendish geen Portugese naam sou gee nie, toon die verhaal van sy tog deur Francis Petty (Hakluyt's Voyages XI, bl. 342) dat daar geen sprake van 'n vergissing was nie. Hulle het Hangklip op 14 Mei 1588 gesien en dit maklik herken aan die drie uitstaande berge. Hulle gebruik die naam Cabo Falso as een wat algemeen bekend is. Dieselfde doen Linschoten, wat in 1588 vir die eerste maal hier was. Die naam G(olfo) de Falso vir Valsbaai kom al op Waldseemüller se wêreldkaart van 1507 voor. Ons moet aanneem dat altwee name van die oudste Portugese reisigers afkomstig is. Sien 'n tweede onjuiste verklaring op bl. 144. [S]
Valentyn verwar skynbaar Kaap Falso (ongetwyfeld die huidige Gevaarpunt - sien sy beskrywing daarvan in Deel Vyf, bl. 160) met Hangklip en noem Valsbaai deurgaans ‘die Baai van die Vals Kaap’. Klaarblyklik moet ‘Kaap’ vervang word deur ‘Baai’. [RH]
voetnoot31.
Lees weereens ‘Valsbaai’. [RH]
voetnoot32.
Op bl. 46 ‘Zoutbaai’. [S]
voetnoot33.
Joris van Spilbergen het op 3 Desember 1601 in Tafelbaai geanker en dié naam daaraan gegee. Robbeneiland is deur hom ‘I'sla de Cornelia’ genoem na sy moeder, en Dasseneiland ‘I'sla d' Elisabeth’. [De K]
voetnoot34.
Commelin (10). [RH]
voetnoot35.
Ronde klippe in die vorm van 'n kat se kop. [RH]
voetnoot36.
Walvisrots, soos tans. [RH]
voetnoot37.
Hollandse myl, omtrent 4½ Engelse myl. [RH]
voetnoot38.
Onduidelik gestel: die mylafstande lewer baie probleme. As ‘mond’ neem ons 'n lyn van Groenpunt na Blouberg (1½ myl). Loodreg hierop ¾ tot 1 myl ‘diepte’ van die baai. Omtrek van 4 myl reik van Groenpunt tot Melkbosstrand en dit is 3 myl in reguit lyn. Om dit te noem ‘3 mylen van de vesting afgelegen’ is al vreemd, maar onverklaarbaar is ‘2½ of 3 mylen’ O en W (tensy dit verskrywing is vir N en S); 3 myl tussen Robbeneiland en Leeuwenstaart is twee maal die werklike afstand, en dieselfde geld van 20 myl na Dasseneiland. [S]
voetnoot39.
Hy weerspreek hier sy bewering 'n bietjie laer af aangaande die Portugese aldaar. Vir Spilbergen hier sien Commelin (10). Valentyn se ‘er vallen’ behoort natuurlik in die verlede tyd te wees, soos in Kolbe (40). [RH]
voetnoot40.
In Van Riebeeck se tyd was dit bekend onder die huidige naam. [De K]
voetnoot41.
Dassies - Procavia capensis. [RH]
voetnoot42.
Konyne is ingevoer (DR 2/4/1654) en het later 'n pes geword (DR 12/9/1674). [RH]
voetnoot43.
Kolbe (135, 136) ook as 'n blote waarskynlikheid. [RH]
voetnoot44.
In 1657 was Van Riebeeck 39 jaar oud.
voetnoot45.
Vgl. Uitgaande briewe, 22 Aug. 1657, Kaapse Argief C 493 (deel 11); en DR voetnote. Die kaart is egter nooit opgespoor nie. [De K]
voetnoot46.
Claes Fransz. Bordingh-13 Julie 1657 aangekom as skipper van die jag Maria (DR van J. van Riebeeck, II). [S]
voetnoot47.
Commelin (8). [RH]
voetnoot48.
Waarskynlik omtrent 18 hedendaagse vame. [RH]
voetnoot49.
Kolbe (40, 41). [RH]
voetnoot50.
Soos in supra voetnoot 29; maar hoewel hy hulle beskryf het, kom die aangehaalde naam nie voor nie. Waarskynlik het Valentyn gedink aan Herbert (uitgawe van 1677, bl. 12) wat beweer dat ‘Pengwyn’ van die Walliese ‘Head-white’ afkomstig is. [RH]
voetnoot51.
Spheniscus demersus, maar lank voor die Hollanders beskryf deur bv. Velho (8), Perestrello (27). [RH]
voetnoot52.
Phalacrocorax sp. [RH]
voetnoot53.
Antonio de Saldanha het in 1503 in die teenswoordige Tafelbaai geland, die berg beklim en die naam Tafelberg daaraan gegee. Die baai is aanvanklik deur die Portugese na hom genoem. Joris van Spilbergen het die naam Tafelbaai in gebruik gebring (1601). Die ouer naam het op die noordelike baai oorgegaan. [S]
voetnoot54.
Kaart 38A beteken volgens die beskrywing die seekaart wat foutief genommer is 43 (dit is ook die nommer van Valentyn se algemene oorsigskaart van die Kaap). Moontlik was hierdie kaart een van die voorbeelde waarna die Nova Tabula bewerk is (sien Inleiding par. 4). Kaart 38A noem Houtbaai ‘Soutbay’, en dis kenmerkend van Valentyn se haastige manier van werk dat hy hierdie vergissing in sy teks oorgeneem het, hoewel elders by hom die juiste vorm voorkom. (Is 38A miskien dieselfde as Kaapse Argief 5?) [S]
voetnoot55.
Die teks het hier ‘Zout’ en die kaart ‘Sout’. Dit is Houtbaai. [RH]
voetnoot56.
DR 6/4/1714: elf bote van die retoervloot het aan land gespoel. [RH]
voetnoot57.
In die Engelse vertaling deurgaans longboats. [RH]
voetnoot58.
Die pier naby die kasteel waar skeepsbote water ingeneem het, in 1656 begin (DR 4/3). Sien die kaarte in Du Bois, Barrow, ens. [RH]
voetnoot59.
DR 16-18 Junie 1722. [RH]
voetnoot60.
Smokkelaar. Gewoonlik gebruik van skepe wat probeer om die monopolie van die groot kompanjieë te breek. Kaapse hulp aan Britse lorrendraaiers was 'n strydpunt tussen die kompanjieë. Sien Theal II-449. Die teks laat dink dat in hierdie geval die Skotse skip vir die Hollandse Kompanjie gevaar het. [S]
voetnoot61.
Die Engelse skepe was Chandos, Addison en Nightingale (Theal, History, 1922. V. 3, bl. 495-6). Valentyn noem ook die Franse skip Namen (Kennedy, Shipwrecks, Johannesburg 1955). [De K]
voetnoot62.
Die skip wat die senior beampte van die vloot aan boord het. [RH]
voetnoot63.
DR 5 Junie 1692. [RH]
voetnoot64.
Matroos met die rang van korporaal. [S]
voetnoot65.
Jongman, jongeling. [De K]
voetnoot66.
Verhollandste vorm van wat waarskynlik Orange moet wees. [De K]
voetnoot67.
Krygsmakkers.
voetnoot68.
Ligte sterk toulyn, waaraan die dieplood afgelaat word. [S]
voetnoot69.
Letterlik hard van gemoed. Vog: bepaalde geestelike gesteldheid is outyds met bepaalde toestande van die liggaamsvogte in vetband gebring (vgl. nog: humeur). Hartvogtigheid hier in die gunstige sin: onwrikbaar. [S]
voetnoot70.
‘N.’ beteken hier (soos elders) dat die skrywer onbekend is met sy voornaam. [RH]
voetnoot71.
Derde stuurman. [S]
voetnoot72.
Sis; bedrukte katoenstof. [S]
voetnoot73.
Die brasse was die toue waarmee die ra's in die gewenste stand getrek is. [S]
voetnoot74.
Die ‘rust’ was 'n platform buite boord waaraan die spantoue van die maste vasgemaak was. Fokkerust - rus van die fokkemas (die voorste mas). Die ruste was die aangewese plek om teen 'n skip op te klim. [S]
voetnoot75.
DR 5 Junie 1692. [RH]
voetnoot76.
Die brief aan die Here XVII is nooit opgespoor nie. Aangesien dit van nieamptelike aard was, is dit waarskynlik nie geliasseer nie. [RH]
voetnoot77.
DR 24 Mei 1697, nie 1698 nie; miskien verwar met die Crayenstein, wat in 1698 gestrand het (DR 27 Mei 1698). [RH]
voetnoot78.
Nedersetting van stedelike karakter, maar sonder stadsmure of stadsregte. [S]
voetnoot79.
As afstandsmaat ongeveer 2 Engelse myle. [RH]
voetnoot80.
Foutiewe lesing van Kolbe ‘dit lê direk suidwaarts, en deels weswaarts, of, om presies te wees, suidwes-ten-suide, maar deels in suid-oostelike rigting’. [RH]
voetnoot81.
Iets op tafel hê; iets te eet hê. [De K]
voetnoot82.
Blykbaar hier gebruik in die betekenis: besemgoed of heide. [De K]
voetnoot83.
Platteklipkloof, die gewone roete, soos tans. [RH]
voetnoot84.
Meer. Vgl. Leguat (I 28), Wintergerst (II 17). [RH]
voetnoot85.
Feitlik hierdie hele beskrywing kom uit De Graaf (137, 138), met inbegrip van die vars water in die holtes, die vlak kuile met paddas, die vallei aan die oostekant met die gestapelde rotse, die ‘groote kloof’. Die ‘helder water gevende bronnen’ kom uit Kolbe (69). [RH]
voetnoot86.
Hier klaarblyklik Nuweland langs die stroompies; maar sy kaarte wys dit langs die laer Soutrivier en omtrent net 1200 tree van die see af. [RH]
voetnoot87.
Die Liesbeek. [RH]
voetnoot88.
Willem Adriaan van der Stel (1664-1723) het sy vader in 1699 opgevolg en was goewerneur aan die Kaap tot in 1707, toe hy op bevel van die Here XVII na Nederland teruggekeer het. [De K]
voetnoot89.
Gelyk. [De K]
voetnoot90.
Nog uit De Graaf, hier woordeliks. [RH]
voetnoot91.
Vgl. ook Ndl. om te suizebollen, ‘duiselig in die hoof word’. [De K]
voetnoot92.
Uit De Graaf (136), in 1679 geskryf: die voorval is nooit êrens anders opgespoor nie. [RH]
voetnoot93.
Eggenote van Andries de Man? Hy is in 1689 getroud met die weduwee van Albert van Breughel (De Villiers-Pama, Geslagsregister, 1966). [De K]
voetnoot94.
Geen ander verslag van hierdie voorval is opgespoor nie. [RH]
voetnoot95.
Kolbe (70), maar net van hoorsê. [RH]
voetnoot96.
Moontlik 'n drukfout vir Kolbe se ‘1857 Rheinländische Werkschuhe’. Die ‘Werkschuh’ was 'n voet en Kolbe se syfer dus die helfte te laag. Maar die roede was 12 voet; en as ons 1857 roedes as Valentyn se oorwoë mening aanvaar, dan skryf ons aan hom die bewering toe dat Tafelberg 22 284 voet hoog sou wees, wat tog onsinnig is (Kilimanjaro is 19 340 voet). De Graaf se 298 roedes, ses reëls verder, kan die drukfout psigologies verklaar. Dié syfer is uiters noukeurig. Hoogte volgens topografiese kaart is 3 567 voet. [S]
voetnoot97.
Nicolaus (Claes) de Graaff (Graef), ca. 1620-1701 of 1704. Skeepsdokter, besoeker aan die Kaap. In 1701 publiseer hy sy Reizen van Nicolaus de Graaff ... (SABW - deel I).
voetnoot98.
Gewoonlik ‘poesten’, d.w.s. ‘blaas’. [S]
voetnoot99.
Naby die pier. Sien die kaarte in Mentzel (Description I) en Barrow; en ‘aan die end van die Heerengragt’ (Percival III). [RH].
voetnoot100.
Kolbe (70). [RH]
voetnoot101.
Hieronimus Cruse van Bielefeld was eers soldaat in die diens van die V.O.C.; later is hy bevorder tot ekspedisieleier, luitenant en kaptein. Hy is op 20/6/1687 aan die Kaap oorlede. Sien ook infra voetnoot IV/13.
voetnoot102.
Kolbe (45) ‘Land-Chalouppe’ wat onder bevel van die ‘Equipage-Meester’ kom. [RH]
voetnoot103.
Kolbe (70). [RH]
voetnoot104.
Vgl. Kolbe (70). Sien verder brief van die Here XVII, 18/10/1677. [RH]
voetnoot105.
Vanwaar die huidige Meulstraat. [RH]
voetnoot106.
Kolbe gee albei name en hulle gebruik. [RH]
voetnoot107.
Mars - platform halwerweë die mas. Steng - die los boonste deel van die mas wat die bemanning kan laat afskuiwe (deurskiet). Die ou skepe het twee of drie seile bo mekaar gevoer. Die marsseil was die tweede van onder; dit het gereik van net onderkant die mars tot hoog teen die steng. Deur die marsseile te stryk en die steng deur te skiet word die winddruk op die boonste deel van die maste verminder; dit voorkom die gevaar dat hulle breek. [S]
voetnoot108.
In werklikheid 3 282 voet, hoër as Leeukop se 2 194 voet. Skynbaar 'n foutiewe vertolking van Kolbe (73) se laer ‘als einer der andern’. Kolbe gee albei name sowel as hulle gebruik. [RH]
voetnoot109.
Hendrik Willemsz Meyboom het in 1701 versoek dat sy vrou en kinders na die Kaap gestuur moes word. (Leibbrandt, Précis, Letters despatched, 1696-1708, p. 176. Brief aan die Here XVII, gedateer 8/4/1701). In 1705 is daar 'n lastersaak teen vryburger Hendrik Meyboom ingestel deur sy vrou, Elsie van Schelling. (Kaapse Argief: C.J. 782 no. 5 - 3/9/1705.) [De K] Sien ook infra voetnoot III/30.
voetnoot110.
Uit Kolbe (74) met inbegrip van die naam. [RH]
voetnoot111.
Skynbaar oorgeneem uit Kolbe (73) soos voetnoot 108. Die hele beskrywing is uit Kolbe, met inbegrip van ‘bedekt’, wat hier sou beteken om die uitsig te versper. [RH]
voetnoot112.
Schouten (8). [RH]
voetnoot113.
Uit Kolbe (71). [RH]
voetnoot114.
Uit Kolbe (71), wat uit Tachard aanhaal. [RH]
voetnoot115.
Die hele beskrywing is oorgeneem uit Kolbe, behalwe die foutiewe bewering dat die huisie naby die vlagstok was: dit was in die nek, waarvandaan af hulle teen 'n touleer moes opklim na die kanon en die vlag. [RH]
voetnoot116.
Vergelyk Roux, Verdedigingstelsel aan die Kaap onder die Hollands-Oosindiese Kompanjie, 1652-1795. [De K]
voetnoot117.
Kolbe (72) is meer presies wanneer hy skryf: vir die uitgaande vloot was dit altyd die Hollandse of, wat op dieselfde neerkom, die Prins se vlag. Maar vir die retoervlote is die geheime vlag elke jaar verander; dit is deur die Here XVII aan Batavia voorgeskryf, nie deur die Kaap nie - en die vlae is dan ook deur hulle na die Kaap gestuur. [RH]
voetnoot118.
DR 4/4/1682. Valentyn vertel in Deel Vyf, bl. 131, hoe sy kinders in 1695 daarheen opgeklim het, sodat dit klaarblyklik op die ‘leeu se rug’ was, soos dan ook in Kolbe (136). Albei het die piekniek verkeerd gedateer, Valentyn in dié geval as 1681 en Kolbe 1680. [RH]
voetnoot119.
Rijckloff van Goens (die oue) (1619-1682), krygsman en goewerneur-generaal van Oos-Indië, het gedurende Februarie, Maart en April 1682 aan die Kaap vertoef. (SABW 1). [De K]
voetnoot120.
Die vrou van Rijckloff van Goens (die oue). Op 13-jarige ouderdom met hom getroud (SABW 1). [De K]
voetnoot121.
Uit Kolbe (73), feitlik woordeliks. Sien verder Resolusies 30/8/1672, DR 1, 14 en 22 September 1672 (maar 5 kanonne). [RH]
voetnoot122.
Abraham Hertog (Hartog). Sien A. Tas, Dagboek (VRV II-1), voetnoot 25, bl. 43.
voetnoot123.
Uit Kolbe (73) met inbegrip van die naam. [RH]
voetnoot124.
Feitlik alles wat volg, is van Kolbe oorgeneem, dikwels woord vir woord. [RH]

voetnoot125.
Hier is 'n algehele verwarring. (a) Valentyn het die ‘oder’ in Kolbe (76) ‘kleine Flüszlein die ... sich in den Salz-Flusz oder die Kaisersrivier ergiessen’ verkeerdelik geïnterpreteer as sou dit ‘oftewel’ beteken in plaas van ‘of anders in’. Die ‘Keisersrivier’ (Kolbe 77 verwys na die verdrinking) word op sommige moderne kaarte aangedui, en mond uit in Valsbaai. (b) Kolbe beskou die Liesbeek (alias Amstel, alias Soet) as die hoofstroom van die Soutrivier. By Kolbe, dus, of waar Valentyn hom plagiariseer, beteken ‘Soutrivier’ die ‘Liesbeek’, soos in hierdie gedeelte, aangesien die eerste plase langs dié rivier was; maar wanneer Valentyn uit sy eie skryf, bedoel hy die laer gedeelte van die Dieprivier wat deur Rietvlei stroom, soos ook op sy kaart aangegee word. (c) 'n Slot-komplikasie: in sy uitgawe van 1727 neem Kolbe hierdie kaart oor. [RH]
voetnoot126.
Constantia bl. 192, Rondebosch baie kortliks bl. 130. [RH]
voetnoot127.
Hierop word Rietvlei as ‘Soutrivier’ aangetoon, wat natuurlik glad nie naby Constantia en Rondebosch is nie. [RH]
voetnoot128.
Sien ook by hom bl. 135 en Deel V, bl. 103. Tans Bishopscourt. [RH]
voetnoot129.
Guillaume Heems, van Brugge in Vlaandere, kom in 1673 aan as soldaat, word later boukneg, en vryburger in 1678 (De Villiers/Pama. Geslagsregister).
voetnoot130.
‘Weinberg’ is die gewone Duitse woord vir ‘wingerd’, omdat in Duitsland die aanplanting feitlik altyd op berghellings geskied. Die Nederlandse taalgebruik word hierdeur beïnvloed, omdat die Duitse Rynland die naaste wynbougebied is. Valentyn gebruik die term sonder om aan hellingtoestande te dink. [S]
voetnoot131.
D.i. Meester: hy was die hoofchirurgyn. Die name en prys kom uit Kolbe (63). [RH]
voetnoot132.
Opperchirurgyn en boer. (Sien Tas, Dagboek, bl. 37 n. 15, bl. 112 n. 157.)Ten Damme was 'n vriend en 'n besondere vertroueling van W.A. van der Stel.
voetnoot133.
Dit is alles woord vir woord uit Kolbe (65), wat egter ‘Berge’ het i.p.v. ‘berg’, waardeur ‘tusschen en over’ sinvol word. [RH]
voetnoot134.
Geen enkele is vermeld nie; die fout is te wyte aan woord-vir-woord-plagiaat uit Kolbe (65) wat wel daarvan melding gemaak het. [RH]
voetnoot135.
Maar Barros (1/7/4) beskryf hulle as twee hoë reekse met 'n rivier wat tussen-in loop, wat beter pas by die Hottentots-Hollandberge as by die Steenberge. Valentyn is hier maar net besig om Kolbe (65) aan te haal, wat weer (met erkenning) vir Dapper aanhaal. [RH]
voetnoot136.
Die suidelikste deel van die skiereiland loop tot 6 myl in see. Valentyn het die hele beskrywing byna woordeliks uit Kolbe (65) oorgeneem. [S, RH]
voetnoot137.
Die berig is uit Kolbe (65) wat verklaar dat hierdie stuk land wel drie dagreise in omtrek was. Ook by die stadigste vorm van reis sou dit 'n aansienlike deel van die Kaapse Vlakte uitmaak. Dit gaan hier oor weiregte aan die voet van die berge in die middel en suide van die skiereiland, waarby die begrensing in die vlakte vermoedelik vaag was. Die teenstanders van die Van der Stels het die omvang met volledige besit gelyk gestel. Valentyn neem die berig sonder kritiek oor. [S]
voetnoot138.
Uit Kolbe (76), maar daar kom dit voor as langs die ‘Keisersrivier’. Valentyn (sien noot 125a) dink dat dit 'n ander naam is vir die Soutrivier en vervang dit dus met lg. naam. [RH]
voetnoot139.
Uit Kolbe (65), byna woord vir woord, maar (sien noot 125b) bedoelende die Liesbeek. [RH]
voetnoot140.
Kolbe (134) is duideliker hieroor. [RH]
voetnoot141.
Kolbe (65) het dit akkurater as ‘wegen der grossen grünen Flecken welche diese Berge von allen andern unterschieden, und ihren Ursprung denen Hirschen schuldig seyn; welche ehemals sich daselbst häuffig aufgehalten ...’, en verder beskryf hy dit as van 'n ‘dunckel-grüner Farbe’. [RH]
voetnoot142.
Uit Kolbe (66), woord vir woord, met inbegrip van die ‘22’, en tot aan die einde van die paragraaf. [RH]
voetnoot143.
Die 3 ‘groot’ myle sal Duitse myle wees, die 4 myl afstand vermoedelik ure gaans. [S]
voetnoot144.
Uit Kolbe (66, 67) woord vir woord, tot aan die einde van die volgende paragraaf, met inbegrip van Blaauwenberg. [RH]
voetnoot145.
Ongeveer 13 Eng. myl. [S]
voetnoot146.
Kolbe (67, 68) het die hele verhaal, maar dit was in 1711 (DR 15/12, Resolusies 15/12/1711). Van Rheede se instruksies word ietwat verkeerd aangehaal: daarkragtens kon die Landdros weglopers vang, maar hulle nie vervolg nie, want dit was aan die Fiskaal voorbehou. [RH]
voetnoot147.
Willem van Putten was pakhuismeester van die Kompanjie, lid van die Politieke Raad en van die Raad van Justisie. Sien A. Tas, Dagboek, bl. 34, n. 7.
voetnoot148.
Hendrik Adriaan van Rheede tot Drakenstein, 'n Nederlandse land-edelman, offisier en amptenaar van die V.O.C., was van 19/4/1685-17/7/1685 as Kommissaris van die V.O.C. aan die Kaap. Hy stel die eerste landdros aan op Stellenbosch (Johannes Mulder) onder die regstreekse gesag van die Kompanjie.
voetnoot149.
Die foutiewe ‘by de Tafelbaay’ is 'n leesfout uit Kolbe (69) wat hier woord vir woord geplagiariseer word, met uitsondering van hierdie fout: hy het ‘unweit dem Tafel-Thal’. In werklikheid vloei dit in die Dieprivier (wat die teenswoordige Soutrivier word), sowat 20 myl van die Baai af, dus het beide skrywers dit mis. [RH]
voetnoot150.
Die teenswoordige Kuilsrivier. Hierdie hele paragraaf volg Kolbe (77) op die voet na. [RH]
voetnoot151.
Olof (Olaf, Oloff) Bergh (1643-1724) was 'n amptenaar van die V.O.C. en leier van binnelandse ekspedisies. In 1685 word hy aangestel as lid van die Politieke Raad en in 1686 tot die rang van luitenant bevorder. Nadat hy in 1687 voor die Raad van Justisie van strandroof aangekla en na Ceylon verban is, word hy daar tot kaptein bevorder. In 1695 keer hy na die Kaap terug, word kaptein van die garnisoen en weereens lid van die Politieke Raad sowel as van die Raad van Justisie.
voetnoot152.
Hierdie en die volgende twee paragrawe kom uit Kolbe (77), woord vir woord, met inbegrip van die name. [RH]
voetnoot153.
Sien A. Tas, Dagboek, bl. 126 n. 183, en bl. 181 n. 268.
voetnoot154.
Jacob Vogel is van Saxenhausen afkomstig waar hy omstreeks 1664 gebore is. Hy tree in die huwelik met Catharina Harts van Hamburg (geb. 1684). In 1715 word hy vryburger (sien Kaapse Argief CJ 2650 no. 127, 24 Mei 1715).
voetnoot155.
Die plaas ‘Saxenburg’ is in 1701 aan Olof Bergh verkoop. In dieselfde jaar word die plaas ‘De Kuijlen’ (die teenswoordige Kuilsrivier) die eiendom van O. Bergh. (SABW I, p. 72)
voetnoot156.
Ver uit mekaar.
voetnoot157.
Dit behoort te lees ‘de buffelsvaley en de rietvaley’: dit is twee verskillende vleie, eersgenoemde naby Constantia (vgl. bl. 194, infra noot III/20), laasgenoemde in die Dieprivier/Soutrivier en nie NO daarvan soos hier gegee nie. [RH]
voetnoot158.
Waarskynlik: rondhoutkosyne. [S]
voetnoot159.
Albert Koopman van Hilversum het in 1685 na die Kaap gekom en was hier sieketrooster.
voetnoot160.
Vgl. Tas, Dagboek, bl. 182 noot 271.
voetnoot161.
Joan Blesius was tot aan sy dood in 1711 independent fiskaal. Hy is opgevolg deur sy skoonseun Cornelis van Beaumont. (Resolusies IV, bl. 2; sien ook Tas, Dagboek, bl. 182 noot 271.)
voetnoot162.
Burgerraad en gunsteling van W.A. van der Stel. Vgl. Tas, Dagboek, bl. 270.
voetnoot163.
Jan Brommert was o.a. lid van die Raad van Justisie. Vgl. Tas, Dagboek, bl. 24, 268, 290.
voetnoot164.
Amptenaar belas met toesig op die uitrusting en reparasie van skepe, en op sake aangaande hulle bemannings. Hy het die rang van skipper. [S]
voetnoot165.
Skepe.
voetnoot166.
Hy verwys na sy bladsye 143-146, maar hierdie punt is nie daarby ingesluit nie: Van Hoorn was in 1710 aan die Kaap. Kolbe (72) het die verklaring. [RH]
voetnoot167.
Isbrand Goske (Godsken), amptenaar van die V.O.C., was van 1672-1676 goewerneur aan die Kaap. Hy is in 1676 deur goewerneur Bax opgevolg. Sien verder infra voetnoot IV/62.
voetnoot168.
Johan g.v. Herentals Bax (oorl. 1678), 'n amptenaar van die V.O.C., was kaptein op Malabar en Ceylon, van 1672-1675 kommandeur van Gale en van 1676-1678 goewerneur van die Kaap.
voetnoot169.
Dit is later voltooi: vir 'n goeie sketsplan sien die 1767-kaart No. 3/18 in die Kaapse Argief, in Pearse afgedruk. Aangaande De Wilde sien DR 29/8/1703. [RH]
voetnoot170.
Purisme vir ingenieur. [S]
voetnoot171.
Battery vir vlak, lae vuur. [S]
Naby Groenpunt, soos in Kolbe (44, 73). Dit is later gedoen (DR 20/2/1715), die ‘Chavonnes-battery’. [RH]
voetnoot172.
Naby die kaai. Sien die kaarte in Mentzel (Deel I) en Barrow; en ‘aan die einde van die Heerengragt’ (Percival III). [RH]
voetnoot173.
Nie 'n bepaalde rang nie, dog slegs die senior amptenare in die vlote aanwesig. [RH]
voetnoot174.
Tegnies ‘Chevalier’ of ‘Gordyn’, 'n binnewerk wat gebou is (soos in hierdie geval), om te voorkom dat 'n bastion-battery vuur in die rug sou kry. Die bouwerk is beveel deur Van Rheede in sy 1685-instruksies: sien ook brief aan Here XVII van 9/5/1695 toe dit voltooi is, met inbegrip van die balkon die ‘Nuwe Kat’, maar nie van die ornamentele skulptuur wat tans daarop is nie. [RH]
voetnoot175.
'n Onverwagte gebruik van hierdie Engelse woord in 'n Hollandse geskrif van die 18de eeu. Dit skyn egter dat die Engelse woord oorgeneem is uit Portugees (tangue) vir 'n visdam, en by die algemene gebruik van Portugese uitdrukkings in die Kompanjiesdiens kan dit baie goed buite alle Engelse invloed om in Valentyn se taal tereggekom het. [S]
voetnoot176.
Willem Helot van Amsterdam kom in 1694 as soldaat aan die Kaap. In 1706 word hy Sekretaris van die Politieke Raad. Twee jaar later word hy as sekunde aangestel. In 1710 trou hy met Maria Engelbrecht, weduwee van ds. Loon. Na die dood van Goewerneur Louis van Assenburgh in 1711 tree hy as tydelike gesaghebber aan die Kaap op. In 1714 word hy deur Here XVII na Nederland teruggeroep. (Resolusies V, bl. 11; A. Tas, Dagboek, bl. 168 n. 246).
voetnoot177.
Die Kompanjie het in verskillende vestinge onder sy beheer eie winkels onderhou. Die winkelier was 'n amptenaar van voldoende rang om aan die Kaap op die Politieke Raad te kan dien. (Vgl. bl. 172.) [S]
voetnoot178.
Jacobus van der Heiden (Heijden), Kaapse burger en teenstander van W.A. van der Stel, was afkomstig uit Haarlem en met Elsje Geldenhuyzen getroud. Na haar dood het hy in 1703 hertrou met Abigael Vroom, die weduwee van Heinrich Sneewind. Van der Heiden was heemraad van Stellenbosch. Ná die val van W.A. van der Stel het hy eienaar van 'n deel van die plaas Vergelegen geword.
voetnoot179.
Johannes Pythius (Phijthius, Pijthius) was viermaal getroud: in 1697 met Cornelia Botma, dogter van Steven Jansz. Botma van Wageningen; in 1698 met Anna Louw wat in 1699 oorlede is (die egpaar het in 'n huis ‘gelegen in de tweede berg dwersstraat’ gewoon); in 1699 met Johanna de Hoog van Delft. Sy vierde vrou was Catharina Greeff met wie hy in 1713 in die eg verbind is. Pythius was vryburger en ‘pagter voor een vierde part der Caebze koele wijnen’. (Resolusies III, bl. 423-424; IV, bl. 358-359.)
voetnoot180.
Sien Tas, Dagboek, bl. 80 n. 107.
voetnoot181.
Vir hierdie eerste preek sien DR 6/1/1704. [RH]
voetnoot182.
Louis van Assenburg (ca. 1660-1711) was van 1708-11 goewerneur aan die Kaap.
voetnoot183.
Valentyn maak beswaar dat die datums van oorlyde en begrafnis nie op die monument vermeld word nie. [S]
voetnoot184.
A. Böeseken gee 24/6/1712 as sterfdatum volgens inligting uit die Rijksarchief in Den Haag. Vgl. DR 8/4/1711. [RH]
voetnoot185.
DR 29/2/1708 vermeld sy begrafnis. [RH]
voetnoot186.
Sy begrafnis word in DR 27/8/1708 vermeld met die opmerking dat hy 3 dae tevore gesterwe het. [RH]
voetnoot187.
Die grootste gedeelte van die klip wat aldus gebruik is, is uit België ingevoer, die sg. ‘blouklip’: sien Pearse (7). [RH]
voetnoot188.
Tranquebar: DR 7/2/1683. [RH]
voetnoot189.
Die dood van J. Bacx word vermeld in DR 29/6/1678. [RH]
voetnoot190.
Cornelia Six, die skoonsuster van Simon van der Stel, was van Haarlem afkomstig. In 1679 vergesel sy Simon en sy kinders na die Kaap.
voetnoot191.
Twee volgens Kolbe (641), Mentzel (Description I 122 vlg.) e.a. [RH]
voetnoot192.
Kolbe (644), maar met die eerste reël aangegee as ‘Aegrotis solamen ego, fessisque levamen’, en die derde as ‘Si modo laete hos...’, waarvan albei aanvaarbare variante is. [RH]
voetnoot193.
Aangesien ‘klippen’ gebruik word by die beskrywing van die borswering, moet ‘steene’ hier waarskynlik as ‘bakstene’ geïnterpreteer word. [RH]
voetnoot194.
Volgens DR 10/2/1710 sou 'n kamer binnekort afgesonder word vir disenteriepasiënte; volgens 17/2 sou dit in die vleuel na die tuin se kant toe wees. [RH]
voetnoot195.
Daniël Heins (Heijns, Heinsius), lid van die Raad van Justisie te Batavia, het die Kaap reeds in 1682 besoek. Toe W.A. van der Stel in Februarie 1699 die bewind van sy vader oorgeneem het, was Heins as Kommissaris aan die Kaap teenwoordig. (Vgl. A. Böeseken, Simon van der Stel en sy kinders, bl. 45 en 160.)
voetnoot196.
Ook in Kolbe (639), met inbegrip van die gebruik van ‘&’ vir ‘et’. [RH]

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

landen

  • over Zuid-Afrika


Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • Oud en Nieuw Oost-Indiën vervattende een naaukeurige en uitvoerige verhandelinge van Nederlands mogentheyd in die gewesten