Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Halfbloed (1879)

Informatie terzijde

Titelpagina van Halfbloed
Afbeelding van HalfbloedToon afbeelding van titelpagina van Halfbloed

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.75 MB)

ebook (3.04 MB)

XML (0.77 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Halfbloed

(1879)–Hendrik de Veer–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

IX. Hoe alles tegen Albert getuigde.

De verwarring, die ten huize van mevrouw van Horst na het vertrek van Albert bleef heerschen, laat zich moeilijk beschrijven. De vroolijke familie scheen een stoet van rouwklagende vrouwen en zenuwachtige mannen. De bewonderenswaardige kalmte van Eduard alleen was een rustpunt in den chaos van aandoeningen. Mevrouw overtuigde zich dat Eduard nog leefde en legde op hetzelfde oogenblik haar bewondering aan den dag voor zooveel christelijke gelatenheid en bezadigdheid. Was de bezitter van die deugden haar eigen zoon? Had zij zooveel edels en grootsch onder het hart gedragen? Welk een monster was daarentegen de jonge man, die in haar vreedzaam huis zoo'n scène had gemaakt, die de gastvrijheid zoo schandelijk met voeten had getreden. Als een van de meis-

[pagina 80]
[p. 80]

jes iets kende wat deze snoodheid nabij kwam, dan moesten zij 't maar zeggen.

De meisjes betuigden haar onvermogen. Zij stemden snikkend toe, dat er werkelijk nooit een familie zoo beleedigd, nooit een edel en onberispelijk jongmensch zoo grof bejegend was als hier het geval was geweest. Maar ze hadden 't niet anders verwacht. Eduard had 't zooeven bij den rechten naam genoemd: 't was amok, krankzinnigheid, razernij zooals die bij kleurlingen meer voorkomt. Hè, ze waren blij, dat die wildeman weg was.

Eduard speelde zijn rol voortreffelijk. Hij stalde mama gerust, beduidde de zusters, dat al dat gelamenteer en geraas gevoegelijk kon ophouden en haastte zich met onmiskenbare ridderlijkheid Emma te verzekeren, dat hem het gebeurde te meer speet... om harentwil. Albert was haar neef en zoo goed als haar broer, tenminste wat de behandeling betrof die hij steeds van haar vader en van haar ondervonden had. Indien hij, Eduard, soms te weinig bezadigdheid aan den dag gelegd had bij het gesprek, waarvan Emma een gedeelte gehoord had, en dat tot zijn spijt aanleiding scheen gegeven te hebben tot dit ergerlijke tooneel, dan vroeg hij haar vergiffenis. Hij had moeten bedenken, hoe prikkelbaar het bloed was, 'twelk Albert door de aderen vloeide.

Deze zachtaardigheid, welke bijna gelijk stond met de verhevenste christelijke vergevensgezindheid, verhoogde slechts de verlegenheid waarin Emma verkeerde. Het gelamenteer van de andere dames hield hare tranen terug, maar diep ontroerd had ze zich eenigszins teruggetrokken. 't Was of zij schuld had aan de verwarring door den wildeman aangebracht. Hoe edel en fier stak daar de houding van Eduard tegen af! Kon ze onder dien indruk anders doen dan de hand, die deze haar toestak, aannemen en hem verzekeren, dat zij zich schaamde over haar half-broeder, dat zij Albert's gedrag ten strengste afkeurde, dat Eduard zich, voor zoover zij het gesprek had gehoord, niets te verwijten had. Albert's opvliegendheid was voor haar vader ook al meermalen....

Eduard valt haar in de rede. Hij voelt dat deze beschuldiging van den jongen man, met wien zij werd opgevoed, haar zwaar valt. ‘Laat ons er niet verder over spreken,’ zegt hij goedig, ook tot mama en de zusters. ‘'t Best zal wezen, dat

[pagina 81]
[p. 81]

wat hier gebeurd is onder ons blijft. Geen sterveling behoeft er iets van te weten.’

't Is moeielijk uit te maken, of 't Eduard met deze laatste opmerking ernst is of niet. Hij weet zeer goed, dat mama en de zusters niet zwijgen kunnen, al zijn ze op dit oogenblik, onder zijn invloed, ten volle bereid de diepste stilzwijgendheid te beloven. Morgen zal half Amsterdam alles weten.

‘Maar wat was nu eigenlijk de aanleiding tot dat vreeselijk opvliegen van dien wildeman?’ vraagt eindelijk een van de zusters, die genoegzaam tot bedaren gekomen is, om te begrijpen dat alle dingen in de wereld een reden hebben. ‘Wat hadt gij gezegd of gedaan, Eduard, waarover Albert van Duren zoo boos werd?’

Mama kijkt de vrijpostige toornig aan. ‘Natuurlijk niets,’ zegt ze, eer Eduard antwoorden kan. ‘Hoe kunt gij denken, dat uw broer zich zoo zou vergeten hebben, dat hij in het huis van zijn moeder een gast beleedigd zou hebben?’

‘Beknor haar niet, mama,’ valt Eduard in. ‘'t Is niet vreemd, dat men in onzen kring zich moeilijk kan voorstellen hoe iemand om niets, niemendal zoo kon opvliegen. De schuld lag werkelijk aan mij. Ik heb hem, naar onze gewone opvatting der dingen, niet beleedigd, maar, zooals ik reeds zei, had ik moeten bedenken met wien ik te doen had. Ik gooide een kleine onbeduidende quaestië tusschen ons in het gekke, en daar kunnen die oostersche heeren gewoonlijk niet tegen. Emma heeft 't gedeeltelijk gehoord.’

‘Maar dan moeten zij dat maar leeren,’ meent een van de broers.

‘Alsof dat zoo gemakkelijk was. 't Zit in hun bloed. Men is nooit zeker, dat er geen driftige bui in aantocht is, al is de lucht ook nog zoo helder. Daarom moeten wij op onze hoede zijn, en elke aanleiding vermijden.’

‘Maar dat is onmogelijk, Eduard,’ antwoordt mama.

‘Onmogelijk? Zeg liever moeilijk, mama, hoogst moeilijk. Maar zijn wij niet juist daarom dubbel verplicht ons best te doen? Voor mij is het gebeurde een dure les geweest. Ik zal die nooit vergeten.’

Dat is niet zoo. Het geheele personeel protesteert. Emma protesteert ook mee. Eduard heeft zich niets te verwijten. Eduard is integendeel een wonder van geduld en bezadigdheid.

[pagina 82]
[p. 82]

Een toon van ironie, zelfs een woord dat naar plagerij zweemde, wettigde die heftigheid van den kant van Albert niet. Als die amokmakers hun gevaarlijke liefhebberij wilden bot vieren, dan moesten ze maar in hun apenland blijven. Hier in Holland was men niet op die gekheden gesteld.

Eduard repliceert, doch al wat hij zegt dient slechts om de schuld van zijn aanrander meer in het licht te stellen en hem te beter te doen uitkomen als de held van dien avond. Emma merkt met innige, bewondering op, dat die mooie rol den acteur ergert en verveelt. Vriendelijk verzocht hij herhaalde malen, dat men er over zwijgen zou en vroolijker onderwerp te berde brengen.

 

Emma schreef geen woord over het gebeurde naar huis, maar verzocht haren vader haar spoedig in eigen persoon te komen halen. Zij verlangde naar hem en achtte 't indiscreet nog langer van de gastvrijheid der familie van Horst misbruik te maken. Zij behaalde door dien volzin een zedelijke overwinning. Of was 't verbeelding dat haar hart hoorbaar klopte bij het nederschrijven, en misleidde zij zich zelve, wanneer ze niet zonder angst aan de stilte en de eenzaamheid van Nichtevecht dacht? Ze zag er tegen op om met haar eigen gedachten en gewaarwordingen alleen te zijn. Als zij aan het ordenen en schikken ging, kon er licht iets geheel anders voor den dag komen dan behoorlijk was.

Of verlangde ze naar een ontmoeting met Willem van den Bosch en haakte ze naar de verklaring, die tusschen hen beiden onvermijdelijk was? Integendeel. De wrevel, dat hij bijna drie weken, 't waren wezenlijk nu al bijna drie weken geworden, niets van zich had laten hooren, hield den boventoon. Zij had zich ten zijnen aanzien niets te verwijten. Zij was nog altijd dezelfde voor hem. Maar hij?

Eén ding slechts stond vast. Aan dit geheimzinnig vrijen achter in den tuin moest een einde komen. Dat streed met alle fatsoen. Zij kreeg een kleur als zij er aan dacht. Indien Willem haar niet openlijk dorst vragen en met haar vader spreken, dan was 't beter den band met hem te verscheuren. Zoo ging 't niet langer?

Maar wat zou ze doen, indien Willem dat ook begreep, indien

[pagina 83]
[p. 83]

hij naar haar ernstige vertoogen luisterde en bij haar vader een gereed onthaal vond? Zon ze zich verheugen? Zouden haar hoogste idealen dan bereikt zijn? Bezat zij de eigenschappen, die vereischt worden om een model-dorps-burgemeestersvrouw te worden?

Hè, wat was dat woord lang, en hoe moeilijk was 't zich in zoo'n positie in te denken!!

 

Toen van Duren senior in Amsterdam kwam om Emma te halen, en daar van mevrouw van Horst hoorde wat er gebeurd was, werd hij in ernst boos op Albert. ‘Dat is leelijk’, riep hij uit, ‘heel leelijk van hem. 't Valt mij tegen. Ik wist wel, dat hij in zijn onbesuisdheid tot alles in staat is, maar hij had. 't mij moeten vertellen. Geen woord heeft hij er over gerept. Daarentegen....’

Hij hield op. 't Was niet noodig aan de geheele familie van Horst mee te deelen hoe schromelijk zijn voogdelijk gezag door den wilden knaap ook nu weer met voeten getreden was. Hij sloeg dus haastig een anderen toon aan en bood mevrouw en de jonge dames zijn welgemeende verontschuldigingen aan. ‘Ik schaam mij over mijn pupil’, zei hij. ‘U moet wel een wonderlijken indruk gekregen hebben van de opvoeding, die ik hem gegeven heb; maar wat zal ik u zeggen? het zit in 't bloed.’

‘Ja, het zit in 't bloed,’ riep het geheele koor. ‘Nergens anders dan in 't bloed,’ en ze trokken haar neusjes op alsof ze dat bloed roken, terwijl mevrouw zich haastte er de verzekering bij te voegen, dat geen der haren er aan gedacht had of er ooit aan denken zou, dat meneer van Duren er iets aan had kunnen veranderen. Eduard had 't amok genoemd, en amok was het rechte woord.

‘Hij is nu naar Delft en heeft mij gezworen, dat hij hard aan 't werk zou gaan. Ik zal blij wezen als hij klaar is en naar Indië vertrekken kan,’ vervolgde van Duren.

Naar Indië vertrekken! Ja, dat was, naar het algemeen gevoelen, het beste, het eenige wat er op zat. Zulke wilde mannen behoorden daar te huis. Zij waren in die warme en weelderige natuur even noodzakelijk en hun razen en tieren was daar even natuurlijk als het brullen van wilde beesten en het loeien van ontembare orkanen. Een van de meisjes vergeleek den hartstocht van het gemengde bloed niet onaardig bij de werking van

[pagina 84]
[p. 84]

een vuurspuwenden berg. Zulke bergen hadden recht van bestaan, maar niet in de gematigde luchtstreek en te midden van een geordende maatschappij.

‘U kunt verzekerd wezen, dat Eduard er evenzoo over denkt,’ zei mevrouw. ‘Eduard is zelfs te verstandig om het uw pupil kwalijk te nemen dat hij zich een oogenblik vergat. Hij was de eerste om ons tot kalmte te vermanen. Eduard is altijd zich zelf meester, wat er ook gebeurt.’

Deze lofspraak op Eduard kon op geen geschikter oogenblik in het gesprek gebracht worden. Van Duren senior moest daardoor in de waarschuwingen van Albert niets anders zien dan de uitspraak van persoonlijke vraakzucht en wrevel. 't Was duidelijk, dat de jongen zijn eigen baan bij zijn voogd had willen schoon vegen door een ander te bekladden.

‘'t Hindert mij meer dan ik u zeggen kan,’ antwoordde hij daarom. ‘Er is van mijn kant geen zweem van twijfel of de aanleiding tot deze ergerlijke scène moet alleen bij Albert gezocht worden. Ik zal niet eenmaal vragen of uw zoon zich misschien ook het een of ander heeft laten ontvallen, mevrouw, wat den driftkop tot toorn kan geprikkeld hebben.’

Mevrouw aanvaardde deze welwillendheid als een offer door billijkheid en rechtvaardigheid gebracht. ‘Eduard is altijd zich zelf meester,’ herhaalde ze. ‘Er is in Amsterdam geen jongmensch van wien ik met meer gerustheid zou durven verzekeren dat hij nooit aanleiding kan gegeven hebben tot twist. Ik zeg dit, meneer van Duren, al is 't mijn eigen zoon.’

Wederom viel het koor in om mama's woorden te bevestigen. De gedachte, dat Eduard zich zou vergeten hebben of ook maar iets gezegd of gedaan wat Albert het recht gaf zoo op te stuiven, was een hoogst belachelijke gedachte. Eduard kon geen aanleiding gegeven hebben.

Toen van Duren er een poos later afzonderlijk met Emma over sprak, bevestigde ook zij wat de anderen gezegd hadden. Ofschoon zij zoo goed als 't ging Albert verontschuldigde, kon zij 't bij geen mogelijkheid verder brengen dan mevrouw en de meisjes. Zij was toevallig bij het begin van het discours geweest en haar getuigenis had dus dubbel gewicht. Albert had ook haar, die bij de van Horsten logeerde, erg gecompromitteerd. ‘Vindt u ook niet, papa, dat hij, al was er reden geweest om op te vliegen, zich had behooren te bedwingen, al was 't alleen om

[pagina 85]
[p. 85]

mij geweest; vooral... na 'tgeen er tusschen ons is voorgevallen?’

Van Duren denkt er niet anders over. Hij wil Albert in de eerste drie maanden liefst niet zien. Hij is nog nooit zoo boos op hem geweest. Voor 'teerst van zijn leven komt de gedachte bij hem op, dat 't niet alles is zulke erflatingen uit Indië op zijn dak te krijgen. Dat gemengde bloed was werkelijk een erg lastig element in de menschelijke samenleving; ofschoon in dit geval niet ontkend kon worden, dat de koppigheid en de opvliegendheid niet van den zwarten maar van den blanken kant kwamen. Maar de valschheid en achterhoudendheid.... waar kwamen die van daan? Toch zeker niet van den vader van den jongen? Die was de royaliteit en openhartigheid zelve geweest.

‘Albert zal u hebben willen sparen,’ meent Emma. ‘Hij zal misschien gemeend hebben, dat ik u de zaak wel met alle geuren en kleuren vertellen zou.’

‘Onmogelijk,’ antwoordt haar vader, ofschoon hij zijne reden heeft om zijn meening omtrent dit punt niet verder uiteen te zetten. ‘Als hij het daarop had laten aankomen, zou 't bovendien laf en gemeen zijn. Als hij mij verteld had wat er gebeurd is, zou ik, dadelijk een brief met excuses aan mevrouw van Horst geschreven hebben. Ook is 't dom. Nu hoor ik alles immers maar van één kant?’

Emma zwijgt. 't Is duidelijk, dat haar vader niets liever zou doen dan zijn pupil, ook na de mededeelingen van anderen, vrijspreken, dat zijn wrevel meer het gevolg van die onmogelijkheid is dan van verontwaardiging over het gedrag van Albert. Twee dagen vroeger zou zij zich gehaast hebben daarvan partij te trekken, al was haar verhouding tot Albert niet langer als voorheen. Doch zij voelde zich door het gebeurde beleedigd. Tegenover de fierheid en bedaardheid van Eduard was Albert een kwajongen en niet veel meer. Zelfs de jaren lang gekweekte en gekoesterde zusterlijke genegenheid was er niet zonder kleerscheuren afgekomen. Gaarne wil zij Albert vergeven wat hij deed, maar hem voor te spreken is niet langer van haar te vorderen. Is het zooeven gezegde niet al mooi genoeg!

Van Duren moet dus zijn gedachtengang wel alleen vervolgen. ‘Ik heb geen nadere explicaties noodig,’ zegt hij. ‘Wat ik van u en de andere dames gehoord heb, is bezwarend genoeg voor Albert. Hij zal door schade en schande wijs moeten wor-

[pagina 86]
[p. 86]

den. Ik wasch mijne handen in onschuld. Ik heb hem genoeg gewaarschuwd.’

De kleine toebereidselen voor haar vertrek, zijn door Emma spoedig gemaakt. Het afscheid van de familie vereischt meer omslag. Mevrouw wil er niet van hooren, dat de vrienden zullen heengaan zonder aan haar disch gespijzigd en gedrenkt te zijn. Van Duren mag bovendien niet weg zonder Eduard ontmoet te hebben, zij 't dan ook dat zij er op aandringt over de zaak in quaestie geen woord te spreken. 't Is een vervelend geval, doch dat volstrekt geen inbreuk behoeft te maken op de wederzijdsche vriendschap en welwillendheid.

Van Duren kent Eduard evenals alle Amsterdammers van de beurs. Ook wanneer de heeren elkander vroeger ergens elders ontmoetten, hadden ze over geld en koersen en marktprijzen gepraat en waren daardoor even ver van elkanders eigenlijk karakter gebleven, als ze dichter genaderd waren tot de kennis van elkanders financieele waarde. Van Duren wist dat het huis van Horst ten dien aanzien alle vertrouwen waardig was en de ontmoeting tusschen hem en den jongen chef was geëvenredigd aan die meening. Doch dezen middag klom de waardeering tot achting. Van Duren lag onder den invloed van de gedachte, dat hij tegenover Eduard veel had goed te maken en werd door de royaliteit, waarmee deze opnieuw van elke aanspraak op moreele schavergoeding afstand deed, meer en meer ingepakt. Daarbij zou hij zelf geen deftig Amsterdamsch koopman hebben moeten wezen om de bedaardheid en kalmte van het jonge mensch niet als soliditeit op te vatten. Hoe ongunstig stak Albert daartegen af?....


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken