Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Halfbloed (1879)

Informatie terzijde

Titelpagina van Halfbloed
Afbeelding van HalfbloedToon afbeelding van titelpagina van Halfbloed

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.75 MB)

ebook (3.04 MB)

XML (0.77 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Halfbloed

(1879)–Hendrik de Veer–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 182]
[p. 182]

XVIII. Blijdschap en ergernis.

't Was voor van Duren Senior een gelukkige dag toen de post de brieven uit Coblenz te Nichtevecht bracht. Het adres van den eenen was van de hand van Albert. Meer dan hij had willen bekennen was zijn hart bekommerd geweest over den wilden pupil. Zijn eerste gedachte, terwijl hij de enveloppe losbrak, was natuurlijk dat Albert in verlegenheid zat en berouwvol tot hem kwam met de bede om hulp. Nu ook, in dien vorm zou de brief hem welkom geweest zijn. Hoe veel te meer dan nu hem bleek, dat de redding nabij geweest was toen de nood op het hoogst geklommen was! Van Duren Senior kon zijn vreugde over dat feit niet voor zich houden. Hij las over alle andere volzinnen heen om zich aan dat bericht met geheel zijn hart vast te klampen. Hij had daarbij genoeg kennis van zaken, om te begrijpen dat Albert in meneer Wolters den rechten man gevonden had, om van hem te maken wat er van te maken was.

In zijn opgetogenheid over het een en ander, deelde natuurlijk Kee in de eerste plaats. Hij gunde haar het genot te verzekeren, dat zij niets anders verwacht had dan dat haar lieveling wel op zijn beenen terecht zou komen. Zelfs riep hij haar niet tot de orde toen zij de opmerking maakte, dat nu natuurlijk alles tusschen hem en zijn voogd weer in orde was. Meer voelde hij zich bezwaard tegenover Emma. Hij had na Albert's vertrek zoo weinig mogelijk zijn naam genoemd als zij er bij was en was ten eenenmale onbekend met 't geen er in het hart van zijn kind omging. Wel was 't hem nu en dan voorgekomen alsof Emma er minder opgewekt en vroolijk uitzag dan in de eerste dagen van haar engagement, maar had Albert eenig deel aan die stemming of niet? Was 't niet veeleer verklaarbaar dat de meerdere ernst en bezadigdheid van Eduard haar nadenkend maakten, dat zij bezig was zich te voegen in diens manier van de dingen te bekijken en tebehandelen? Een paar keer had het geval zich voorgedaan dat de jongelui 't over een of ander punt oneens geweest waren, doch steeds had Emma zich gebogen voor het gezag van haren galant, stellig niet tot schade

[pagina 183]
[p. 183]

van haar verstandelijke en zedelijke vorming. Eduard was immers werkelijk een jonge man van veel levenswijsheid en levenservaring! Hij, haar vader, behoorde zich daarin te verheugen en hij verheugde er zich ook werkelijk in.

‘Er zijn eindelijk berichten van Albert, lieve kind,’ zei hij, terwijl hij de brieven, die hij voor de tweede maal doorgeloopen had, neerlei. ‘Ik ben recht blij, dat ze niet zoo verontrustend zijn als ik gevreesd had.’

Emma keek haren vader angstig aan. Haar lippen bleven evenwel gesloten. De woorden ‘niet zoo verontrustend als ik gevreesd had’ verschrikten haar.

‘Gij weet of begrijpt ten minste wel, wat ik gevreesd had,’ vervolgde haar vader. ‘Dat hij zijn klein vermogen tot den laatsten cent zou opmaken en eerst daarna aan de toekomst denken, lag voor de hand en dat is dan ook geschied. Maar gelukkig is op het laatste oogenblik als 't ware een reddende engel ten zijnen behoeve neergedaald. En 't schijnt, dat hij ditmaal verstandig genoeg geweest om zijn malle romantische voorstellingen van het leven te laten loopen en de hand, die hem toegestoken werd, aan te grijpen. Ik begreep dat 't u genoegen zou doen dit te hooren. Of zijt gij nog boos op dien dwazen jongen?’

Emma gevoelde zich te veel verlicht om op de laatste vraag rechtstreeks te antwoorden. Zij wilde meer van den loop der zaken weten. Als Albert maar behouden was, deed 't er immers weinig toe of zij boos op hem was of niet?

‘Vertel mij alles,’ riep ze met aandrang, ‘U begrijpt wel, dat 't in geen geval onverschillig voor mij is of 't Albert, onzen neef en met wien ik ben opgegroeid, goed gaat of niet. Vertel mij al wat hij er u over schrijft.’

Haar vader voldeed aan dit verzoek. Hij las haar onderscheiden volzinnen uit de beide brieven uit Coblenz voor en voegde er als zijn overtuiging bij, dat iemand, die zijn broer in Indië gekend en als een vriend met dezen omgegaan had, niet anders dan een goed en degelijk man kon wezen, wiens overwicht op Albert ten overvloede, door zijn meerdere kennis van het land en het volk waartoe zijn pupil behoorde, licht grooter zou wezen dan de zijne.

Er ging onder deze mededeelingen een stroom van de tegenstrijdigste gewaarwordingen aan Emma voorbij. Was de vreugde, die haar vervulde, een gevolg van de verzoening met den speel-

[pagina 184]
[p. 184]

kameraad harer kindsche jaren, die in uitzicht gesteld werd? Of lag er de vergiffenis in opgesloten voor het leed dat zij willens of onwillens hem berokkend had? Was 't hoogmoed, als zij aan Albert's toekomst dacht als een schitterende vergoeding voor wat hij in bezadigd overleg en eerbied jegens zijn voogd te kort gekomen was? Werd haar hart op dit oogenblik aangetrokken door de stoutheid van een handelwijze, die ook voor haar grievend was geweest? Onderging haar beschouwing van het onstuimige zijner vroegere liefdesbetuigingen al dan niet een wijziging, en was 't haar onverschillig of ver van onverschillig te weten hoe hij over haar en of hij nog altijd over haar dacht?

Emma bleef met deze laatste vraag zitten. Zij durfde zelfs van haren vader niet vragen dat hij haar in dien doolhof van onzekerheden zou te hulp komen. Ze nam wel de vraag of er ook ets voor haar in den brief stond op de lippen, maar zij sprak die vraag niet uit.

Emma had in de jongste weken met soortgelijke vragen en bedenkingen al meer te tobben gehad en telkens had zij ze verwezen naar de ongeoorloofde bezwaren voor een geëngageerde jonge dame; zich er boven weten te verheffen door haar bewondering en haar liefde voor Eduard.

Haar bewondering en liefde voor Eduard! Want ja, ze bewonderde hem en had hem lief. Nog steeds zag zij in hem den man van kracht, die haar steun en raad door het leven zou zijn, door wiens ervaring en doorzicht zij zich voelde omringd, ook wanneer hij niet bij haar was. 't Is waar, nu en dan had zij de neiging gevoeld om zich uit zijne armen los te wringen, omdat haar een onverklaarbare angst voor zijn aanraking overviel, doch dat was een gril, een aandoening zonder oorzaak of beteekenis geweest. Eduard had er om gelachen en er een hulde aan zijn meerderheid in gezien. Ook kon 't gebeuren, dat bij de ernstige gesprekken, die hij nu en dan met haar hield, de gedachte aan haar vroegere dolle spelen met Albert haar overviel, maar ook dit was niets dan een dwaasheid, aan welke Eduard part noch deel had. Emma was zich bewust, dat zij aan soortgelijke indrukken nimmer voet gegeven had. Als Kee over den jongeheer Albert begonnen was, had zij haar het zwijgen opgelegd. Doch iets geheel anders was 't nu er een brief van hem gekomen was en hij met zijn jeugdige dwaasheden scheen te willen breken. 't Zou leelijk zijn, indien zij zich daarin

[pagina 185]
[p. 185]

niet oprecht verheugde. Ook Eduard, zij was er zeker van, zou 't pleizier doen dat Albert de wijste partij gekozen had, zij 't ook in het uiterste oogenblik. Eduard stond te hoog, om uitlage wraakzucht en haat haren broer en makker kwaad toe te wenschen.

Nog dien eigen middag kwam Eduard. Emma kon niet wachten tot hij binnen was, met het groote nieuws. Zij snelde hem bij het hek tegemoet en vergat bijna hem vooraf te verwelkomen. Albert had geschreven. Haar vader was er over in de wolken. De oude man was in de jongste weken, zooals nu bleek, geen oogenblik op zijn gemak geweest. Ook voor haar, zij wilde 't wel bekennen, was het een heerlijke gedachte dat alles nu weer terecht kon komen. Albert en zij waren weer zoo goed als broer en zuster!

‘Wat mij 't meest gelukkig maakt, is dat ik zeker weet dat 't ook u pleizier zal doen,’ voegde zij er bij, terwijl ze Eduard vriendelijker dan ooit in de oogen staarde en haar wangen gloeiden van opgewondenheid.

‘Natuurlijk, lieve, doet 't mij pleizier. Vooral voor uw vader zijn voogd, is 't een zegen te weten dat die wilde knaap in behouden haven is binnengeloopen. Geloof mij, ik ben er recht blij om.’

Was er in deze woorden iets wat niet volkomen onberispelijk mocht heeten? Waren ze te koel? Of niet waar? Of te vormelijk?

Emma had er niets op aan te merken. Ze mocht van Eduard niet meer verwachten? Ze twijfelde geen oogenblik aan de oprechtheid waarmee die woorden werden uitgesproken, en ze beschuldigde daarom 's avonds, toen zij er over na dacht, zich zelve met rechtmatige strengheid, omdat ze onder den eersten indruk een gewaarwording had gehad alsof die woorden stuk voor stuk in venijn gedompeld waren eer ze werden uitgesproken. Of had het verdere van den dag niet al de edelheid van Eduard's karakter doen uitkomen? Had hij niet met een doorzicht, dat ver boven zijn jaren was, de eigenaardige kracht van een temperament als dat van Albert weten te waardeeren, en had hij niet, zonder zelfs een woord te reppen over wat er tusschen hen was voorgevallen, zijne relatiën in Indië ter beschikking van zijn aanstaanden schoonvader gesteld, indien deze soms mocht wenschen het een of ander voor Albert buiten Albert om te doen of be-

[pagina 186]
[p. 186]

geerde dat een vriendelijke hand zijn pupil daar ginds steunde als deze moeielijkheden mocht tegenkomen op zijn weg?

‘'t Is jammer, dat die wilde en ontembare naturen zoo licht van het eene uiterste in het andere overslaan. Ofschoon wij van uw neef het beste willen hopen, zou 't kunnen zijn dat het goed was een oog in 't zeil te houden,’ had hij bij het laatstgenoemde aanbod gezegd. ‘Als hij alleen staat, op zijn eigen beenen, zal hij wel een verstandig vriend kunnen gebruiken.’

Daarin was immers niets miszeid? Al scheen de vorm wat pedant, de bedoeling wat toch hartelijk. 't Was leelijk van haar, dat ze dit niet aanstonds ten volle gevoeld had, dat zij al weer door een soort van griezelige angst tegen haar edelen en verstandigen vriend had opgezien.....

Nadat Eduard weer vertrokken was, zaten van Duren Senior en zijn dochter nog lang over Albert te praten, tot de oude Kee er zich bij voegde en het gesprek in een vriendelijke kibbelarij oversloeg. Kee meende dat wanneer nu alles weer in orde was en de jongeheer Albert beloofd had een gewoon geregeld jongmensch te zullen worden, men hem onmiddellijk moest laten overkomen, en meneer was van oordeel dat Kee van de omstandigheden niets begreep en haar eigen onverstandig hart weer den boventoon liet voeren. 't Was in zijn oogen nog volstrekt zoo zeker niet dat Albert's bekeering een oprechte bekeering was, en 't leed geen twijfel of ontijdige goedheid zou hem weer bederven. Albert had geen van zijne malle plannen ten opzichte van Emma opgegeven, al was er minder kans dan ooit dat ze konden verwezenlijkt worden. Hij had dit liever voor zijne dochter verzwegen, maar nu Kee hem 't vuur aan de schenen lei, was het maar beter dat Emma dit wist. Hoe hartelijk hij zich ook verheugde in de ontvangen berichten, kon hij niet ontveinzen dat die stijfhoofdigheid zijns inziens veel op krankzinnigheid geleek.

Kee vond het woord stijfhoofdigheid minstens ongepast. 't Was geen stijfhoofdigheid. 't Was bovendien iets waarvan niemand dan de jongeheer Albert zelf den last had en wat niemand dan hem aanging. Als een mensch droomen wou, dan kon men hem dat toch moeielijk beletten. Zij zou 't niet eens zoo heel aardig vinden als zij een vrijer den bons gegeven had, dat deze er na een paar weken al niet meer om dacht en misschien zijn zinnen alweer op een andere gezet had.

[pagina 187]
[p. 187]

‘En ik vind dat dit en dergelijke gesprekken voor juffrouw Emma niet anders dan onaangenaam kunnen wezen en dat gij alweer een schromelijk misbruik maakt van den vertrouwelijken voet waarop gij in mijne familie verkeert. Ik beveel u er verder over te zwijgen,’ had van Duren gezegd, waarop Kee mompelend was heengetrokken. Doch daarmee was Emma van den indruk, dien de vraag in quaestie, of er al dan niet van stijfhoofdigheid sprake wezen mocht, op haar maakte, niet los. Zij kon 't eer ze dien avond insliep maar niet met zich zelf eens worden, of zij haren vader dan wel de oude Kee gelijk moest geven.

Intusschen was Kee's ontijdige bemoeizucht de oorzaak, dat van Duren Senior den volgenden dag een veel minder vriendelijk en liefderijk antwoord naar Coblenz zond dan hij onder den eersten indruk van plan was geweest. Hij had den brief van Albert nog eens over en weer overgelezen en nu bepaaldelijk bij het oneerbiedige en stijfhoofdige stil gestaan. In zijn antwoord kwam daardoor de kracht vooral op die punten neer. Hij verweet Albert, dat hij zelf door de herinnering aan zijn haat tegen Eduard een slagschaduw geworpen had op de mededeeling, dat hij voortaan in geregelden en degelijken arbeid zijn geluk zou zoeken. Daardoor was hij de oorzaak dat feiten, die in het vergeetboek behoorden begraven te worden, hun volle gewicht terugkregen. Of behoefde het betoog, dat 't verregaand ondankbaar was geweest zijn oom bloot te stellen aan eene ontmoeting als die met den woekeraar, aan wien Albert het laatste overschot van zijn vaderlijk erfdeel had overgedaan? Als hij zich in alle opzichten, ook tegenover Emma en Eduard, verstandig gedragen had en van zijn kant den loop der dingen geëerbiedigd dan zou zijn voogd over die ontmoeting nimmer een woord geschreven of gesproken hebben. Nu achtte hij zich verplicht hem alles omstandig te vertellen. Edoch niet om hem met verwijten te vervolgen. Hij verheugde zich oprecht over de onverwachte uitkomst en drukte hem ernstig op het hart den. heer Wolters zijn dankbaarheid te toonen door stiptheid en nauwgezetheid, ook als hij in Indië was. Emma en Eduard deelden geheel in de wenschen voor zijn verder geluk. Als hij over eenige jaren als een gezeten man of voor 't minst als iemand, die zijn sporen op het gebied van den arbeid verdiend had, terugkeerde, dan zou hij ondervinden dat de harten der zijnen niet voor hem gesloten waren.

[pagina 188]
[p. 188]

Aan den heer Wolters schreef van Duren Senior op een heel anderen toon. Hij stelde nog meer dan deze zelf gedaan had de goede eigenschappen van Albert en van het ras waartoe hij behoorde in het licht als eigenaardigheden, waarmee men geduld moest oefenen. Albert's hart was goed. Hij twijfelde niet of het zou de overhand behouden boven zijn drift. Wanneer meneer Wolters en zijn familie in het vaderland terug waren, hoopte van Duren hem een bezoek te brengen en een en ander nader te bespreken. 't Was nu genoeg, dat hij zich gelukkig en dankbaar gevoelde, dat een man van zaakkennis en doorzicht zich Albert had aangetrokken. Ten slotte bood hij aan zijn aandeel in de kosten der uitrusting en vestiging van zijn neef te dragen. Meneer Wolters kon over hem en zijn beurs ten volle beschikken.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken