Spiegel historiael. Vijfde partie. Deel 2

(1931)–Lodewijk van Velthem– rechtenstatus



[pagina 192]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten
Van des hertogen sepulturen .xlii.(j) Dus bleef die hertogen te Baren doet, Dat scade was ende jammer groet, Dat so goeden ridder so starf, Die so menige ere verwarf 2860[regelnummer] In striden ende in orlogen.Ga naar margenoot+ Ga naar margenoot+ Haddi noch geleven mogen, Alsoe alse hi wel mochte, So wetic wel dat ne dochte Geen prinse, die leeft nu,Ga naar voetnoot2864-65 2865[regelnummer] Hem geliken, dat secgic u.Ga naar margenoot+ Sine liede ende sine enapen mede, Die dreven grote serichede, Ende begadene na sine doet,Ga naar voetnoot2868 Ende brachtene met rouwen groet 2870[regelnummer] Te Brucele binnen, dat verstaet,Ga naar margenoot+ Daer menich jegen hem ute gaet,Ga naar voetnoot2871 Die siere doet droeve was. Hets recht, want altoes vor das Brussele eerde ende minde,Ga naar voetnoot2874 2875[regelnummer] Vor al die stede die hi kinde.Ga naar margenoot+
[pagina 193]
Omdat dit so droveden si te mere. Papen, clerke, met groter ere, Hebben si den hertoge daer ontfaen;Ga naar voetnoot2878 Ende met processien, sonder waen, 2880[regelnummer] Voerdemen ten Minder Broeder waerd,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot2880 Daer hi te liegene hadde begaerd,Ga naar voetnoot2881 Met groten sange, met groten ere, Ende gaf hem sine sepulture daer In midden den coer, vorden outaer. 2885[regelnummer] .xli. jaer was hi wel outGa naar margenoot+ Doen hi gout der doet haer scout.Ga naar voetnoot2886 Doen senden die van Brabant saen In Ingelant om Janne, sonder waen, Des hertogen sone, dat hi quame 2890[regelnummer] Ende hi Brabant in hant name,Ga naar margenoot+ Dese Jan hadde te wive ontfaenGa naar voetnoot2891-92 Des coninc dochter, hebbic verstaen, Edeward van Ingelant. Binnen desen sloech die te hantGa naar voetnoot2894 2895[regelnummer] Mijn her Godevard tshertogen broeder,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot2895 Ende wilde slan[d]s sijn behoeder.
[pagina 194]
Maer die te voren wel hadden gewesen Metten broeder verdreeft hi na desen Uten lande ende nam haer goet. 2900[regelnummer] Vele dinge, die ic niene moetGa naar margenoot+ Vertrecken werd in Brabant geanteert, Maer int leste werd dit gekeert Van den andren hertoge Jan,Ga naar voetnoot2903 Ende hier af bleef hi gehaet vordan 2905[regelnummer] Van sinen oem, heren Godeverden,Ga naar margenoot+ Omdat hi hem niet liet gewerden. So was heymelijc onder hem .i. nijt. Dit latic nu aldus ter tijt Bliven ende sal u secgen vord 2910[regelnummer] Dinge, die ter jeesten behord.Ga naar margenoot+	[tekstkritische noot]Titel: Van des hs.: Vandes 2857 jammer hs.: iammer 2871 jegen hs.: iegen. margenoot+ (5) margenoot+ bl. 39 d voetnoot2864-65 dochte: ne dochte geen prinse hem geliken = het dunkt ons niet mogelijk, dat een vorst hem kon evenaren. Jonckbloet, vatte dochten op in de beteekenis van deugen (valere). Verder voelde hij geliken in vs. 2865 aan als adjectief en verbeterde dienvolgens in Ann., gelike, hetgeen niet noodig is. C^a Van de Water bewijst dit uitvoerig in Tijdschr., 9^e D., N.R., 1^r D., bl. 81, en verwijst naar Middelnederl. Woordenb., i.v. dochte margenoot+ (10) voetnoot2868 begadene = begaden hem, d.i. prepareerden zijn lijk. Zie Verdam, kol. 684, 2b margenoot+ (15) voetnoot2871 ute gaet = afscheid neemt voetnoot2874 eerde ende minde: verzwegen of vergeten is hi (de hertog). margenoot+ (20) [tekstkritische noot]2877 groter: Jonckbloet, Spec., las groeter 2882 ere hs.: here, hier ontbreekt waarschijnlijk een vs. 2885 jaer hs.: iaer 2887 Doen: Jonckbloet, Spec., las Doe 2893 Edeward hs.: Edew' 2895 Godevard hs.: Godeu' 2896 slands hs.: slans. voetnoot2878 droveden = rouwden; Jonckbloet, Spec., las droeveden margenoot+ (25) voetnoot2880 ten Minder Broeder: Jan I werd begraven in de Minderbroederskerk te Brussel voetnoot2881 begaerd = begeerd margenoot+ (30) voetnoot2886 gout: impf. van gelden = betalen, hier: den dood zijn tol (scout, d.i. schuld) betaalde, stierf margenoot+ (35) voetnoot2891-92 Dese Jan = Jan II was gehuwd met Margaretha, dochter van Edward I, koning van Engeland voetnoot2894 sloech die te hant: Le Long, verklaarde: ‘nam de regeeringe aan’. C^a Van de Water (Tijdschr., 9^e D, N.R., 1^e D, bl. 82) heeft vrede met die beteekenis, maar merkt terecht op dat zulks niet duidelijk uitgedrukt wordt. Derhalve waagt ze de conjectuu: ‘Binnen desen sloech daerane die hant’, dacrane = aan de regeering. Evenwel kan die slaan op ‘die van Brabant’ margenoot+ (40) voetnoot2895 Mijn her Godevard: Godfried, heer van Aarschot en van Vierson, broeder van hertog Jan I van Brabant. [tekstkritische noot]2905 Godeverden hs.: Godeu'den 2906 Omdat hs.: Om dat 2910 jeesten hs.: ieesten c. 42. Titel, van Vlaendren: tusschen van en Vlaendren staat den. margenoot+ (45) voetnoot2903 andren = tweeden margenoot+ (50) margenoot+ (55)

Vorige Volgende

Van des hertogen sepulturen .xlii.(j)