Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Trouwe vrienden (1916)

Informatie terzijde

Titelpagina van Trouwe vrienden
Afbeelding van Trouwe vriendenToon afbeelding van titelpagina van Trouwe vrienden

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.32 MB)

Scans (35.67 MB)

XML (0.25 MB)

tekstbestand






Illustrator

O. Geerling



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Trouwe vrienden

(1916)–Jan Veltman–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

Hoofdstuk XIII.

Eindelijk! Nu 't Zaterdag was.

Stil, daar waren ze!

Mooi, ze kwamen naar dezen kant van den tuin - - - neen, Bertha alleen; Bernard sloeg het slingerpad rechts in - -

Dat hij hen na zooveel dagen nu maar weer voor 't eerst zag! - Ha, wat hadden ze een pret gehad met die kipkarren, en wat was hij goede maatjes met de Blankerds geweest! Mooi, Bertha kwam nog nader! - Toch maar goed, dat George er nu niet was! - George, waar was die nu? - Zou hij misschien op den zolder zitten lezen? -

Stil, nu zou ze 't wel hooren, als hij fluisterend haar naam noemde.

‘Bertha!’

[pagina 75]
[p. 75]

Waarlijk, zij scheen het gehoord te hebben!

‘Bertha!’

Wat keek zij trotsch naar hem.

Wat wil je, jongen!’

Wat flauw! - Nou deed ze, of hij een vreemde jongen was, en of ze de kipkarren was vergeten. Tóén kende ze hem wel heel goed, en nu.... Zoo'n flauwerd! - Ze keek niet eens dezen kant uit en alsof hier iets heel leelijks en verachtelijks was, haastte ze zich weg naar den anderen hoek. Wat een....

Nou, wat kon hem zoo'n trotsche meid ook schelen. Je kon toch geen vrienden zijn met een meisje. - Gelukkig maar, dat Bernard heel anders was!

Mooi zoo! - Zóó was 't ook beter! Die dame naar ginds, en Bernard naar hier.

‘Bernard!’

Een beetje harder.

‘Bernard!!’

De vent was toch niet doof?

‘Berrnarrd!!!’

Zoo'n lsfferd! - Nou deed hij waarlijk, of hij 't niet hoorde. - Of hoorde hij 't misschien werkelijk niet?

‘Bèèrrrnààrrrd! - Wanneer gaan we weer naarde kipkarren?’

Nou, dàt was nu vriendschap! - Durfde niet eens naar hem kijken! - Wat een lieverd!

O,.... ja, nu zou hij toch wel even voor Zigeuner willen spelen, en dan Bernard zijn beer! Een echt geschikte beer, om geknuppeld te worden!

Neen, hij kon die trotsaards beter treffen! Ha, ja! Hier den heelen Zaterdag blijven, en dan op een plaatsje, waar ze hem van verre reeds konden zien! - Dan zouden ze heel den langen dag niet in den tuin durven komen! - Prachtig, prachtig! - Dan moesten ze heel den dag in huis blijven, en nu 't zulk kostelijk weer was!

[pagina 76]
[p. 76]

Hij wreef de handen van pleizier, en lachte, omdat hij zich zoo heerlijk kon wreken. Hij had nu de macht om die trotsaards uit hun eigen tuin te bannen. Zonder iets te doen, waarover vader of moeder, of wie ter wereld ook, hem zou kunnen berispen.

Nu ja, nu zou hij ook zelf heel den dag hier moeten blijven; maar dat had hij er best voor over. Als hij die lieverds maar sarren kon; en zóó, dat niemand hem iets kon verwijten, niem.... Nu ja, de Eéne, die alles wist, alles zag.... maar daar kon je toch niet altijd mee rekenen! Dan moest je wel.... Hij liep in huis.

‘Moeder, 't is zulk heerlijk weer; mag 'k wel een tafeltje mee naar buiten nemen, dan ga 'k dáár wat teekenen!’

‘Wel ja, dat is heel goed verzonnen! - Dan loop je mij ook niet in den weg.’

Eerst het tafeltje naar buiten gebracht; en dan keek hij uit, waar hij dadelijk kon gezien worden door iemand, die bij Blankerd door de tuindeur kwam.

Mooi, hier zoo zitten.

En nu 't huisje van baas Mispel teekenen.

 

Daar zat hij.

Wat vloog zijn blik telkens van 't papier naar ginder, en van ginder naar 't papier. Want vrouw Mispel was zooeven met een emmer en een bezem buiten gekomen, en begonnen, 't straatje te schrobben. Omdat ze daar maar even in die houding zoo zou blijven staan, zou hij, op een apart stuk papier haar maar eerst teekenen, en als dan 't huisje klaar was, haar er vóór aan 't straatschrobben. Wat zou 't dan écht worden!

Waarlijk, 't leek vrouw Mispel!

Wat zat hij daar ingespannen. Hij zag en hoorde niets. Zag ook niet, dat Bernard en Bertha en Hein

[pagina 77]
[p. 77]

één voor één stil waren komen aansluipen, en dicht aan den anderen kant der heg achter hem stonden, op hun teenen, en naar zijn teekenen keken. Zelfs toen in 't middaguur zijn vader vlak achter hem kwam, merkte hij 't niet.

‘Kom, jongen, eten!’

Hij was nu wel liever hier gebleven, maar ging toch mee in huis, nadat hij een steen op 't papier had gelegd, opdat het niet weg zou waaien. Na den maaltijd echter haalde vader even den handbijbel uit de keuken, waar ze 's morgens ontbeten hadden, en zag toen juist, door de tuindeur, dat Bernard door de heg kwam, en de teekening weg nam. Hij veronderstelde, dat de jongen gauw even Rinus' werk in huis zou laten zien en 't dan terug brengen.

Zoodra er gelezen en gedankt was, ging Rinus weer naar zijn tafeltje.

‘Daar nou!’

Snel vloog even zijn blik in 't rond, en dan liep hij in huis.

‘Vader! nu hebben ze mijn teekening weggenomen! - Of hebt u het gedaan?’

‘Och kom, vent! je hebt niet goed gezien!’

‘Nou, óf ik! - Heusch, 't is weg!’

Hij vroeg moeder, of zij misschien de teekening ergens had geborgen.

‘Och, jongen, je hebt weer je oogen toe gehad! Kijk nog eens goed!’

Weer naar 't tafeltje. En waarlijk, 't papier lag daar met den steen er op, zooals hij 't er zelf had gelegd. Zonderling, dat je soms zoo mal kon kijken. 't Was er wel, en je zag het tóch niet; en dan in eens zag je het weer wél. Zonderling!

Hij wilde dadelijk weer beginnen, doch nu kwam Klaas ook kijken, en dan Mispel zelf ook.

‘Dat wordt mooi! - zei de baas - dat wordt echt!’ Maar Klaas zei:

[pagina 78]
[p. 78]

‘Zoo is een dakpan niet! - Een dakpan is zóó!’ Hij nam het potlood en teekende een dakpan.

‘Och, vent! - zei Rinus - zoo is een dakpan, als je er recht tegen ziet. Maar van hier kijk je op zij naar 't dak, en nu zie je de pannen op zij. En zooals je 't ziet, zoo moet je 't toch teekenen!’

Klaas zette een heel geleerd gezicht, en keek eens rond, of er niet iemand was, die zijn geleerdheid zag.

‘Ik zeg, dat je een ding moet teekenen, zooals het is; zoo doen de beroemde teekenaars het ook. Jij hebt alles verkeerd gedaan: al de pannen, en 't dak, en de muren.... alles scheef. - Kijk, vader! een muur is toch recht, alles recht, en horipondaal....’

Rinus proestte het uit van lachen, om dat geleerde woord, en Klaas werd nu nijdig.

‘'t Is niks dan een broddelboel! - Een scheeve rommel! Nee, dan moet je mijn werk zien!’

‘Nou - zei de baas - ik heb geen verstand van teekenen, maar ik zeg, dat dit precies ons huis is, krekt zooals je 't ziet. - En moeder aan 't schrobben.... ik zeg, dat het leeft. - En 't lijkt moeder.’

Klaas zag nu nog geleerder, lachte verachtelijk en zei:

‘Och, vader! u hebt er heelemaal geen verstand van! Kom, laten we maar heen gaan!’

‘Ja maar, moeder moet het toch ook eens zien. Ze zal er schik van hebben, dat het zoo echt is, en dat ze er zelf zoo mooi op staat!’

Klaas liep snel heen, om zijn moeder te waarschuwen, dat ze dat miserabel gebroddel van Rinus niet moest gaan zien.

Rinus had toch het land. Haastig teekende hij nog gauw een beetje aan den achtergrond, en dan moest het maar heeten, dat de teekening af was. En dan wou hij eens naar 't bosch. Wat kon 't hem ook schelen, of de Blankerds pleizier hadden of verdriet.

Naar 't bosch....

[pagina 79]
[p. 79]

‘Moeder, 'k ga wat loopen: 'k ben zoo stijf van 't zitten!’

‘Ja, loop maar eens. - Hé, ja, - als je eens een flinke, gladde kei vindt, in 't bosch of zoo, breng die dan mee! - Voor den inmaak! - Wacht, ik zal je een doek halen, waar je 'm in kunt doen!’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken